Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
2.De feiten
Afschaffen melkquota en invoering Fosfaatreductieplan en fosfaatrechtenstelsel
Er is geen aanleiding voor een in de tijd oplopend afromingspercentage. Het gekozen percentage van 10% weerspiegelt het belang dat wordt gehecht aan vrije verhandelbaarheid en efficiënte allocatie van rechten. Het gekozen percentage reflecteert tevens de ambitie om via gerichte sturing bij te dragen aan een duurzame melkveehouderij. Het percentage is zo gekozen omdat het hoog genoeg moet zijn om speculatie met rechten tegen te gaan maar niet dusdanig hoog dat handel de facto onmogelijk wordt gemaakt.” [1]
Afroming bij overdracht dient een tweeledig doel: voorkomen van speculatie en realiseren van milieu- en maatschappelijke doelen. In eerste instantie betreft dit bijdragen aan het bereiken van het productieplafond. Zodra dat bereikt is, worden de ingenomen rechten uitgegeven om andere gewenste milieu- en maatschappelijke doelen te stimuleren.” [2]
Mevrouw [A] zei dat waarschijnlijk ook veel andere partijen, zoals tussenpersonen, zullen profiteren. Men kan werken met tussenpersonen, maar dat hoeft niet. Het is aan ondernemers zelf om die beslissing te nemen. Door de afroming bij overdracht voorkomen wij dat daarmee gespeculeerd kan worden. Bij elke overdracht moet men immers 10% van de rechten inleveren. Men moet dus veel rendement maken op het handelen in fosfaatrechten, wil men daar uiteindelijk profijt van hebben. Op die manier is er een barrière opgeworpen.” [3]
De verhandelbaarheid van fosfaatrechten is, net zoals varkens- en pluimveerechten, op een aantal manieren ingeperkt. Ten eerste kan alleen een landbouwonderneming in de zin van de Meststoffenwet over productierechten beschikken. Het is mogelijk dat niet-landbouwondernemingen als bemiddelaar vraag en aanbod van fosfaatrechten bij elkaar brengen, maar zij kunnen nooit zelf over deze rechten beschikken. Daarmee is het risico op een situatie waarbij bijvoorbeeld een handelaar fosfaatrechten zou opkopen, uitsluitend om de prijs op te drijven en ze daarna weer te verkopen, ingeperkt. Ten tweede kunnen fosfaatrechten door een verkrijger slechts worden benut als de overdracht van rechten, die uit een handelstransactie volgt, ook bij RVO.nl is geregistreerd. De registratie bij RVO.nl is bepalend voor de vraag wie de fosfaatrechten ook daadwerkelijk kan benutten. Deze registratie is publiekrechtelijk verankerd in het stelsel van fosfaatrechten zoals dat in de wijziging van de Meststoffenwet is opgenomen. Hiermee is de verhandeling van rechten bij mij in beeld en kan geborgd worden dat het inderdaad om landbouwondernemers gaat.” [4]
(…) Dit heeft geleid tot onzekerheid over de gevolgen van het fosfaatrechten-stelsel voor vleesveehouders. Het gaat daarbij om de afbakening van het begrip ‘melkvee’ in relatie tot jongvee voor de vleesveehouderij. Deze afbakening biedt ruimte voor interpretatie, waardoor het voor ondernemers niet altijd duidelijk is of zij voor hun jongvee fosfaatrechten nodig hebben. Bovendien bemoeilijkt deze interpretatieruimte de uitvoering en handhaving van het stelsel.
fosfaatrechten [Verkoper 2]: op 29 januari 2018 en 2 februari 2018 is 200 respectievelijk 260 kg fosfaatrechten verkocht voor een prijs van € 181,18 (exclusief btw) respectievelijk 180 (exclusief btw) per kg fosfaat;
fosfaatrechten [Verkoper 3]: op 2 februari 2018 respectievelijk 4 juli 2018 is 200 respectievelijk 270 kg fosfaatrechten verkocht voor een prijs van € 179 (exclusief btw) respectievelijk 231 (exclusief btw) per kg fosfaat;
fosfaatrechten [Verkoper 4]: op 7 februari 2018 is 65 kg fosfaatrechten verkocht voor een prijs van € 179,66 (exclusief btw) per kg fosfaat;
fosfaatrechten [Verkoper 5]: op 30 maart 2018 is 201,60 kg fosfaatrechten verkocht voor een prijs van € 188 (exclusief btw) per kg fosfaat;
fosfaatrechten [Verkoper 7]: op 23 februari 2018 is 43,2 kg fosfaatrechten verkocht voor een prijs van € 179,15 (exclusief btw) per kg fosfaat.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Onrechtmatigeintrekking van fosfaatrechten is geen normaal bedrijfsrisico waarvoor Landbouwstart zich diende in te dekken door dit risico bijvoorbeeld (contractueel) bij de verkoper te leggen. Als dat steeds wel was gebeurd, zou niet Landbouwstart, maar de verkoper schade hebben geleden, voor welke laatstgenoemde schade de Staat overigens zeer waarschijnlijk (ook) schadeplichtig zou zijn (vgl. CBb 13 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:729).
condicio sine qua non-verband) bestaat tussen de door Landbouwstart gestelde schade en het onrechtmatig handelen van de Staat. Dat wil zeggen dat moet worden beoordeeld of de schade niet zou zijn opgetreden indien de Staat niet tot herziening van de fosfaatbeschikkingen van de vier verkopers was overgegaan. Als dat het geval is, bestaat er causaal verband. Dan dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre de schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Staat aan de Staat kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:98 BW.
condicio sine qua non) tussen het onrechtmatig handelen en de schade moet in dit geval worden vastgesteld aan de hand van de vraag hoe de Staat zou hebben gehandeld indien hij niet onrechtmatig had gehandeld. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt tussen de situatie zoals die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan en de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als de onrechtmatige gedraging (het herzien van de fosfaatrecht beschikkingen en het bijstellen van het aantal fosfaatrechten) achterwege was gebleven.
condicio sine qua nontussen het onrechtmatig handelen van de Staat en (een deel van) de schade van de Staat, moet vervolgens worden beoordeeld of de schade in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de Staat rust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW).