In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een veehandelaar en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante verzocht om schadevergoeding naar aanleiding van een onrechtmatig besluit waarbij de overdracht van fosfaatrechten werd geweigerd. De verweerder stelde dat niet voldaan was aan het relativiteitsvereiste uit artikel 6:163 BW, wat betekent dat er geen verplichting tot schadevergoeding bestaat als de geschonden norm niet ter bescherming van de geleden schade is bedoeld. Het College oordeelde echter dat het beschermingsbereik van de norm van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) niet alleen de juiste vaststelling van fosfaatrechten omvat, maar ook de overdracht via verhandeling van die rechten. Appellante had aannemelijk gemaakt dat zij fosfaatrechten elders had moeten aankopen om aan haar verplichtingen te voldoen, en het College oordeelde dat de schade van € 2.414,56 voor vergoeding in aanmerking kwam. De wettelijke rente werd vastgesteld vanaf de datum van de primaire besluiten. Het College verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I, het vervangingsbesluit en het bestreden besluit II niet-ontvankelijk, maar kende wel schadevergoeding toe aan appellante.