ECLI:NL:RBDHA:2021:13948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
C/09/607560 / FA RK 21-1082
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen over wijziging van geslachtsregistratie in geboorteakte voor non-binaire personen

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 december 2021, wordt een verzoek behandeld van een non-binaire persoon, aangeduid als [naam in dagelijks gebruik], die verzoekt om wijziging van de geslachtsregistratie in de geboorteakte. De rechtbank heeft op 12 februari 2021 een verzoekschrift ontvangen waarin [naam in dagelijks gebruik] vraagt om de geboorteakte te verbeteren door een genderneutrale vermelding op te nemen. De rechtbank heeft op 14 september 2021 een videozitting gehouden waarbij zowel de verzoekende partij als de ambtenaar van de burgerlijke stand aanwezig waren. De rechtbank heeft op 15 november 2021 een tussenbeschikking gewezen waarin zij voornemens was prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad over de mogelijkheid van een genderneutrale geslachtsregistratie.

De rechtbank overweegt dat de huidige wetgeving geen ruimte biedt voor een neutrale geslachtsaanduiding in de geboorteakte. De verzoekende partij stelt dat de registratie van het geslacht niet overeenkomt met de genderbeleving en dat dit leidt tot hinder in het maatschappelijk verkeer. De rechtbank wijst op de maatschappelijke ontwikkelingen en de groeiende erkenning van non-binaire identiteiten, maar concludeert dat de wetgever nog geen wettelijke basis heeft gecreëerd voor een genderneutrale registratie. De rechtbank besluit om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad om duidelijkheid te krijgen over de juridische mogelijkheden en de ruimte die de rechter heeft in deze kwestie.

De gestelde vragen betreffen de bevoegdheid van de rechter om een genderneutrale registratie toe te staan en de wijze waarop dit zou moeten gebeuren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en vraagt om een antwoord van de Hoge Raad, dat van belang is voor de beslechting van deze en soortgelijke zaken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 21-1082
Zaaknummer: C/09/607560
Datum beschikking: 17 december 2021
Wijziging vermelding geslacht in geboorteakte dan wel verbetering of doorhaling geboorteakte
Beschikkingop het op 12 februari 2021 ingekomen verzoekschrift van:
[verzoekende partij],
hierna: verzoekende partij of [naam in dagelijks gebruik] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. K. Smienk te Vught.
Als belanghebbende wordt aangemerkt
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente],
zetelend te [plaats] ,
hierna: de ambtenaar.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de brief van 3 juni 2021 van de ambtenaar;
- de pleitnota van de ambtenaar, binnengekomen op 8 september 2021;
- de pleitnota van mr. Smienk, ingekomen op 14 september 2021, vóór de
aanvang van de mondelinge behandeling.
1.2.
Op 14 september 2021 is de zaak op een videozitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekende partij en diens advocaat, alsmede [naam ambtenaar burgerlijke stand] in haar hoedanigheid van ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] (hierna ook: de ambtenaar).
1.3.
De rechtbank heeft op 15 november 2021 een tussenbeschikking gewezen. Hierin heeft zij overwogen voornemens te zijn prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Verzoeker en de ambtenaar zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Zij hebben dit op 17 november 2021 respectievelijk op 1 december 2021 gedaan. De rechtbank zal hierna, voor zover noodzakelijk, op die reacties ingaan. In verband met publicatie van deze beschikking zal de rechtbank in deze beschikking (vrijwel) integraal herhalen hetgeen zij in de beschikking van 15 november 2021 heeft overwogen.

2.Vooropstelling

2.1.
De rechtbank stelt voorop dat de verzoekende partij zichzelf [naam in dagelijks gebruik] noemt. Daarom zal de rechtbank verzoekende partij in het hiernavolgende ook [naam in dagelijks gebruik] noemen.

3.Kern van de zaak

3.1.
In deze zaak gaat het om [naam in dagelijks gebruik] . In de geboorteakte van [naam in dagelijks gebruik] is als geslacht vermeld ‘mannelijk’. [naam in dagelijks gebruik] voelt zich echter niet dienovereenkomstig. [naam in dagelijks gebruik] voelt zich non-binair, waarbij [naam in dagelijks gebruik] zich ongeveer 60% als man en 40% als vrouw identificeert. Om deze reden verzoekt [naam in dagelijks gebruik] dat de geboorteakte wordt verbeterd aldus dat bij het geslacht ofwel de letter X wordt vermeld ofwel dat ‘van deze persoon geen geslacht is kunnen worden vastgesteld’.
3.2.
De geboorteakte is opgenomen in de registers van de burgerlijke stand. Deze registers vormen de basis van de overheidsregistratie. Aan de hand hiervan worden onder meer identiteitsbewijzen verstrekt, waarin het geslacht van een persoon is opgenomen. Een letter X wordt hierin opgenomen als in de registers is vermeld dat van deze persoon geen geslacht is kunnen worden vastgesteld.
3.3.
[naam in dagelijks gebruik] ondervindt op dit moment hinder bij het tonen van diens paspoort, omdat daarin als geslacht mannelijk is opgenomen en deze genderaanduiding niet overeenstemt met de genderbeleving van [naam in dagelijks gebruik] .
3.4.
De Nederlandse wet biedt (nog) geen mogelijkheid tot opname van een non-binaire geslachtsaanduiding in de geboorteakte. Rechters in den lande gaan verschillend om met verzoeken als deze. Hierom zal de rechtbank hierover prejudiciële vragen aan de Hoge Raad stellen.

4.Feiten

-Op de geboorteakte van [naam in dagelijks gebruik] , nummer [aktenummer] van het jaar 1967, staat vermeld dat ‘ [verzoekende partij] ’ is geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , een kind van het mannelijk geslacht.
- [naam in dagelijks gebruik] is op [datum huwelijk] 1998 gehuwd met [naam echtgenote] .
- Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren.

5.Verzoek van [naam in dagelijks gebruik] en standpunt van de ambtenaar

5.1.
Het verzoek van [naam in dagelijks gebruik] luidt thans:
-
primair: de ambtenaar te gelasten om de geboorteakte van [naam in dagelijks gebruik] te wijzigen door vermelding van een ‘X’ bij het geslacht;
-
subsidiair: de ambtenaar te gelasten de geboorteakte van [naam in dagelijks gebruik] te verbeteren aldus dat waar staat ‘van het mannelijk geslacht’, dit te wijzigen in ‘waarvan het geslacht niet is kunnen worden vastgesteld’ en de ambtenaar te gelasten dit als latere vermelding in diens geboorteakte op te nemen;
-
meer subsidiair: de ambtenaar te gelasten de geboorteakte van [naam in dagelijks gebruik] door te halen en in een nieuw op te maken geboorteakte bij de vermelding van het geslacht op te nemen ‘het geslacht is niet kunnen worden vastgesteld’;
-
voorts: de ambtenaar te gelasten over te gaan tot inschrijving van alle voornoemde voor inschrijving vatbare beslissingen in de daartoe bestemde registers;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
5.2.
[naam in dagelijks gebruik] stelt hiertoe het volgende. De registratie van het geslacht komt niet overeen met de genderbeleving van [naam in dagelijks gebruik] . [naam in dagelijks gebruik] voelt zich ongeveer 60% man en 40% vrouw en presenteert zich ook zo in het maatschappelijk verkeer. Zo heeft [naam in dagelijks gebruik] een baard en een snor en draagt [naam in dagelijks gebruik] lippenstift en nagellak. [naam in dagelijks gebruik] is niet ongelukkig met het mannenlichaam en denkt in bepaalde opzichten erg ‘mannelijk’, maar [naam in dagelijks gebruik] presenteert zich graag enigszins vrouwelijk en voelt meer aansluiting met vrouwen dan met mannen. [naam in dagelijks gebruik] heeft bewust niet gekozen voor een medische transitie.
5.3.
Bovendien ondervindt [naam in dagelijks gebruik] van de geslachtsregistratie hinder in het maatschappelijk verkeer. Zo wordt [naam in dagelijks gebruik] op grond hiervan (door overheidsinstanties) aangesproken met ‘meneer’. [naam in dagelijks gebruik] wil graag aangesproken worden als [roepnaam] , naar de rechtbank begrijpt, omdat dit een naam is die zowel door mannen als vrouwen wordt gebruikt en daarmee sekseneutraal is.
5.4.
Voor [naam in dagelijks gebruik] is het belangrijk om erkend te worden als non-binair en dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met diens sociale en dagelijkse werkelijkheid. Het opnemen van een ‘X’ in het paspoort (wat het resultaat zal zijn van zowel het primair als het (meer) subsidiair verzochte) zorgt daarvoor.
5.5.
Voor wat betreft de wettelijke grondslag heeft [naam in dagelijks gebruik] ten aanzien van het
primair verzochte verwezen naar de artikelen 1:28 tot en met 1:28c van het Burgerlijk Wetboek (BW) en voor wat betreft het (meer) subsidiaire naar artikel 1:24 in samenhang met 1:19d BW. Weliswaar onderkent [naam in dagelijks gebruik] dat de wet geen rechtstreekse mogelijkheid geeft om in de geboorteakte de vermelding van het mannelijke/vrouwelijke geslacht achterwege te laten en deze in overeenstemming te brengen met de genderbeleving van [naam in dagelijks gebruik] , maar volgens [naam in dagelijks gebruik] vloeit uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) echter de positieve verplichting voort voor de Nederlandse staat om de geslachtsaanduiding in de geboorteakte van [naam in dagelijks gebruik] aan te kunnen passen naar het geslacht waartoe [naam in dagelijks gebruik] volgens diens vaste overtuiging behoort.
5.6.
Ter onderbouwing van het verzoek verwijst [naam in dagelijks gebruik] verder naar lagere jurisprudentie op dit gebied. Voor wat betreft het primair verzochte naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2021 [1] en ten aanzien van het (meer) subsidiair verzochte naar de uitspraken van de rechtbank Limburg van 28 mei 2018, de rechtbank Noord-Nederland van 24 juli 2019, de rechtbank Midden-Nederland van 10 februari 2020, de rechtbank Den Haag van 13 april 2021 en de rechtbank Midden-Nederland van 28 april 2021 [2] , alsmede een viertal (op dit moment nog) ongepubliceerde uitspraken. [naam in dagelijks gebruik] heeft de overtuiging man noch vrouw te zijn (non-binair), waarmee sprake is van een vergelijkbare situatie als in de onder voetnoten 1 en 2 voornoemde uitspraken.
5.7.
De ambtenaar heeft bij brief van 3 juni 2021 laten weten geen inhoudelijk verweer
te voeren. In haar pleitnota heeft de ambtenaar erop gewezen dat er geen wettelijke grondslag is voor het verzoek, maar dat in de jurisprudentie al meermaals vergelijkbare verzoeken zijn toegewezen. De ambtenaar stelt voor de geboorteakte te verbeteren, conform de werkwijze van de rechtbank Midden-Nederland in haar beschikking van 10 februari 2020. Doorhaling van de geboorteakte acht de ambtenaar in strijd met de wet, omdat deze niet ten onrechte in de registers voorkomt. Op de zitting heeft de ambtenaar nog verduidelijkt mee te voelen met de problematiek waar [naam in dagelijks gebruik] en andere non-binaire mensen mee te maken hebben. De ambtenaar heeft ten slotte bevestigd dat ambtenaren in het land graag duidelijkheid wensen over wat er wel en niet kan op dit gebied. De jurisprudentie op dit gebied loopt uiteen. Hierom zijn de ambtenaren nu geneigd de beslissing over te laten aan de rechter.

6.Beoordeling

Relatieve bevoegdheid
6.1.
Op grond van artikel 263 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is, in zaken die uitsluitend betreffen de aanvulling van de registers van de burgerlijke stand of de inschrijving, doorhaling of wijziging van daarin in te schrijven of ingeschreven aktes, de rechter binnen wiens rechtsgebied de akte is of moet worden ingeschreven bevoegd.
6.2.
Nu de geboorteakte waarvan de verbetering dan wel doorhaling wordt verzocht is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] is in beginsel de rechtbank Midden-Nederland bevoegd van het onderhavige verzoek kennis te nemen. In dit geval vindt echter geen verwijzing op grond van artikel 270, eerste lid, Rv plaats, omdat [naam in dagelijks gebruik] en de ambtenaar op de zitting hebben aangegeven dat zij geen verwijzing wensen. De rechtbank zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
6.3.
[naam in dagelijks gebruik] stelt niet dat de registratie als man niet conform de biologische werkelijkheid is. Evenmin stelt [naam in dagelijks gebruik] geen mannelijke geslachtskenmerken te hebben. Wel is komen vast te staan dat de vermelding van het mannelijk geslacht in de geboorteakte niet in overeenstemming is met de genderbeleving van [naam in dagelijks gebruik] . [naam in dagelijks gebruik] behoort in diens beleving niet tot het mannelijke en ook niet tot het vrouwelijke geslacht. Dit volgt onder meer uit de verklaring van de huisarts van [naam in dagelijks gebruik] en het eigen relaas van [naam in dagelijks gebruik] , dat onweersproken is gebleven. [naam in dagelijks gebruik] wordt met deze registratie geconfronteerd als [naam in dagelijks gebruik] door de overheid wordt benaderd en ook als [naam in dagelijks gebruik] zich moet identificeren met een paspoort waarin is vermeld dat [naam in dagelijks gebruik] van het mannelijk geslacht is.
6.4.
In Nederland vindt de registratie van het geslacht in de geboorteakte conform de biologische werkelijkheid plaats. Met de registratie wordt beoogd het maatschappelijk leven te ordenen en de rechtsbetrekkingen tussen individuen te regelen. De bevolkingsregistratie en het daarop gebaseerde overheidsstelsel zijn daarop gericht. De overheid is, met inachtneming van de wettelijke grenzen, ter uitoefening van haar taken en bevoegdheden, in beginsel bevoegd te kiezen op welke wijze de overheidsregistratie wordt ingericht.
6.5.
Op grond van de huidige wettelijke bepalingen zijn in geboorteakten alleen de registraties ‘mannelijk’, ‘vrouwelijk’ of - in bijzondere gevallen - ‘het geslacht
van het kindis niet kunnen worden vastgesteld’ mogelijk. Artikel 1:19d BW geeft deze laatste mogelijkheid bij een net geboren kind indien het geslacht van een kind (om medische redenen) twijfelachtig is. Daarvan is (of was) bij [naam in dagelijks gebruik] geen sprake. Dit artikel is dan ook niet geschreven voor deze situatie van genderbeleving, maar is in beginsel bedoeld als een tijdelijke voorziening bij de geboorte van een kind (zie lid 2 en 3 van artikel 1:19d BW). Ook is er geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 1:28 tot en met artikel 1:28c BW. Deze artikelen zien op wijziging van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte van vrouwelijk naar mannelijk of mannelijk naar vrouwelijk op grond van transseksualiteit. Ze zien niet op een neutrale geslachtsaanduiding op grond van interseksualiteit. De huidige tekst van de wettelijke regeling geeft dus in beginsel geen mogelijkheid om de verzoeken van [naam in dagelijks gebruik] toe te wijzen. Het wettelijke systeem voorziet niet in een neutrale geslachtsaanduiding in een geboorteakte.
Uitspraak Hoge Raad 30 maart 2007 en artikel 8 EVRM
6.6.
In zijn uitspraak van 30 maart 2007 [3] heeft de Hoge Raad overwogen dat de regeling van artikel 1:19d BW, die is gebaseerd op onzekerheid in medische zin omtrent het belang van bij de betrokkene aanwezige geslachtskenmerken van beide seksen, zich niet leent voor overeenkomstige toepassing. Het verzoek om de geslachtsaanduiding in de geboorteakte door te halen zonder een nieuw geslacht in de geboorteakte op te nemen werd immers niet gegrond op het bestaan van onzekerheid in medische zin, maar op een (na een jarenlang proces van ervaring en bewustwording verkregen) overtuiging van verzoeker noch tot het mannelijke noch tot het vrouwelijke geslacht te behoren. Verder heeft de Hoge Raad overwogen dat dit niet betekent dat die overtuiging niet behoort te worden gerespecteerd, maar dat dat, gezien de stand van wetgeving (in 2007, rb.), niet kan leiden tot het achterwege laten in de geboorteakte van de vermelding van het mannelijk dan wel het vrouwelijk geslacht en het verzoek niet kan worden toegewezen. [4]
6.7.
Vervolgens heeft de Hoge Raad onderzocht of het EVRM, in het bijzonder de
erkenning van het recht op privéleven, meebrengt dat het verzoek alsnog moest worden toegewezen. Daartoe heeft de Hoge Raad overwogen dat de nationale staten de beoordelingsvrijheid hebben om te beslissen of en zo ja, op welke wijze de wettelijke regeling inzake de geslachtsaanduiding in de geboorteakte moet voorzien in de mogelijkheid de geslachtsaanduiding geheel achterwege te laten in gevallen van “niet geseksueerdheid”. Bij de beantwoording van de vraag of uit artikel 8 EVRM een positieve verplichting voortvloeit tot het treffen van zo’n regeling of tot het toewijzen van het toen aan de Hoge Raad voorliggende verzoek, moet rekening worden gehouden met een juist evenwicht tussen het algemeen belang en de belangen van het individu. Er moet sprake zijn van een zogenoemde ‘fair balance’. De Hoge Raad heeft in het betreffende geval overwogen dat het algemeen belang bij het handhaven van de wettelijke regeling over de geslachtsaanduiding in de geboorteakte zwaarder woog. De Hoge Raad heeft erop gewezen dat die beschreven regeling gebaseerd is op de ook in de andere bij de Raad van Europa aangesloten staten algemeen aanvaarde opvatting dat personen hetzij tot het mannelijke hetzij tot het vrouwelijke geslacht behoren. Geoordeeld is dat dat algemene belang zwaarder woog dan het belang van de verzoeker in die zaak bij juridische erkenning van de overtuiging noch tot het ene noch tot het andere geslacht te behoren door het achterwege laten van een geslachtsaanduiding in de geboorteakte. De Hoge Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat op dat moment geleidelijk meer aandacht werd gegeven aan interseksualiteit, met name in gevallen waarin een persoon geslachtelijke kenmerken van beide seksen heeft, en de daarmee samenhangende problemen. Maar volgens de Hoge Raad was geen sprake van een (trend naar) juridische erkenning van een neutrale geslachtelijke identiteit in gevallen waarin personen ervan overtuigd zijn geraakt dat zij, ongeacht de bij hen aanwezige fysieke geslachtskenmerken, noch tot het vrouwelijke noch tot het mannelijke geslacht behoren. De rechtbank verwijst voor het voorgaande naar rechtsoverweging 3.5.3 van de uitspraak van de Hoge Raad.
Ontwikkelingen sinds HR 30 maart 2007
6.8.
De problematiek waarmee non-binaire mensen te maken krijgen, komt de laatste tijd steeds vaker in het nieuws. De maatschappij wordt steeds meer genderneutraal. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de overheid haar burgers steeds meer genderneutraal aanschrijft en aanspreekt en niet meer met ‘geachte heer’ of ‘geachte mevrouw’. Ook diverse bedrijven gebruiken genderneutrale taal. Zo spreekt de NS haar klanten steevast als ‘beste reizigers’ aan. Verder worden toiletten in overheidsgebouwen en winkels steeds meer genderneutraal aangeduid.
6.9.
De problematiek van de genderbeleving speelt mondiaal en wetgevers en rechters gaan daar in de verschillende landen uiteenlopend mee om. [5] De Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa heeft op 22 april 2015 in een (niet-bindende) resolutie met nummer 2048 (2015) [6] betreffende discriminatie tegen transgender mensen de 47 lidstaten opgeroepen om wetgeving te schrappen die de rechten van transgenders beperkt en zo een einde te maken aan de discriminatie van deze groep.
6.10.
Het bepaalde in boek 1 BW is, voor zover in deze zaak relevant, sinds 2007 niet gewijzigd. Genderneutrale registratie is nog niet mogelijk. Wel gewijzigd is dat in de lagere rechtspraak in ons land sindsdien een breed gedragen opvatting is te ontwaren dat sprake is van een maatschappelijke erkenning en (een trend naar) juridische erkenning van een neutrale geslachtelijke identiteit. Tevens wordt regelmatig geoordeeld dat deze maatschappelijke erkenning wordt voortgezet op internationaal en nationaal niveau. [7]
6.11.
De lagere rechtspraak gaat echter wisselend om met de wijze waarop de genderneutraliteit moet worden geregistreerd. De meeste rechtbanken zijn van oordeel dat, gezien voornoemde ontwikkelingen in samenhang met de stagnerende ontwikkelingen bij de wetgever, op dit moment het individuele belang van de betreffende verzoekers bij de mogelijkheid tot verbetering van de geboorteakte zwaarder weegt dan het algemeen belang van handhaving van de huidige wettelijke regeling. Daarbij zijn er rechtbanken die onder gebruikmaking van artikel 1:19d in samenhang met 1:24 BW gelasten dat het geslacht in de geboorteakte dient te worden gewijzigd/verbeterd in ‘de vaststelling dat het geslacht niet is kunnen worden vastgesteld’. Binnen deze groep is er nog een onderscheid te maken tussen rechtbanken die de geboorteakte doorhalen en dus het opmaken van een nieuwe geboorteakte gelasten [8] dan wel deze akte verbeteren [9] via een latere vermelding.
Ook zijn er rechtbanken die artikel 1:28a tot en met 1:28c BW naar analogie toepassen. [10] De rechtbank Amsterdam heeft daarom een latere vermelding van de geboorteakte gelast van de wijziging van het geslacht, in die zin dat het geslacht ‘X’ zal zijn.
6.12.
Er zijn echter ook rechtbanken die een dergelijk verzoek hebben afgewezen. Zo liet de rechtbank Noord-Nederland voornoemde belangenafweging op de voet van artikel 8 EVRM anders uitvallen. [11] Daarbij overwoog de rechtbank dat er op Europeesrechtelijk vlak nog geen specifieke wetgeving bestaat die betrekking heeft op de bescherming van een derde genderaanduiding en dat ook Europese jurisprudentie ontbreekt waaruit blijkt dat non-binaire personen het recht hebben om als ‘X’ geregistreerd te worden. De rechtbank vervolgde dat er in Nederland weliswaar een maatschappelijke ontwikkeling is op dit punt, maar dat die ontwikkeling kennelijk niet zodanig is dat de wetgever de ruimte ziet of neemt om wetgeving op dit punt te overwegen. De wetgever heeft namelijk recent de bewuste en weloverwogen keuze gemaakt om hiervoor nog geen wetgeving te maken, ondanks de recente jurisprudentie van de door deze rechtbank genoemde rechtbanken. Onder die omstandigheden woog het individuele belang van verzoeker (nog) niet zwaarder dan het algemene belang bij handhaving van de wettelijke regeling. Volgens de rechtbank was het in die situatie niet aan de rechtbank om de wetgever niet te volgen. Aan de vraag of het verschil maakt dat in het voorliggend geval sprake was van een minderjarige kwam de rechtbank daarom niet toe. Tot slot werd ten overvloede overwogen dat het wellicht voor de juridische ontwikkeling goed is dat de onderhavige kwestie wordt beoordeeld door een hogere rechter.
6.13.
Een andere afwijzing kwam van de rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2021. [12] Daarin oordeelde de rechtbank dat het in het licht van de huidige wetgeving de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat om – gelet op het feit dat er aan de hand van de fysieke kenmerken geen twijfel is over het geslacht van de baby – het verzoek van de ouders toe te wijzen. Het in de geboorteakte vastgelegde geslacht heeft immers rechtsgevolgen op veel gebieden. Verder nam de rechtbank in aanmerking dat het aan de wetgever is om een brede uitwerking van de maatschappelijke ontwikkeling voor de situatie van de aangifte van geboorte van een baby in kaart te brengen en daarover beslissingen te nemen, waarbij ook andere dan juridische aspecten zoals de sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind of administratieve gevolgen een rol zullen spelen. Het algemene belang bij handhaving van de huidige wettelijke regeling woog daarom naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan het individuele belang van verzoekers bij toewijzing van het verzoek. Daarbij overwoog deze rechtbank verder dat het een taak van de wetgever is om, rekening houdende met de (internationale) ontwikkelingen op het gebied van de gender identiteit, andere nieuwe wettelijke mogelijkheden te creëren indien zij dit nodig acht. Een verschil met de toewijzende uitspraken is dat het hier ging om ouders die hun kind (een baby nog) een genderautonome opvoeding wilden geven.
6.14.
Naar het oordeel van de rechtbank is het, gegeven de maatschappelijke ontwikkelingen, waarin sprake is van een maatschappelijke erkenning en (een trend naar) juridische erkenning van een neutrale geslachtelijke identiteit, nu
in beginselaan de wetgever om voor de situatie waarin non-binaire mensen als [naam in dagelijks gebruik] verkeren in de wet een voorziening te treffen. Daarbij is van belang dat, zoals hiervoor overwogen, de overheid, met inachtneming van de wettelijke grenzen, ter uitoefening van haar taken en bevoegdheden, in beginsel bevoegd is te kiezen op welke wijze de overheidsregistratie wordt ingericht. Mede hierom kan de wetgever verschillende modaliteiten kiezen om tegemoet te komen aan de problematiek waarmee non-binaire mensen te maken krijgen.
6.15.
Zo kan er bijvoorbeeld voor worden gekozen het geslacht in het geheel niet meer in de geboorteakte op te nemen. Ook is het mogelijk dat non-binaire mensen des verzocht, al dan niet via de rechter, de mogelijkheid wordt gegeven hun geboorteakte in de door hen gewenste zin te laten aanpassen. Ook kan de wetgever ervoor kiezen in de identiteitsbewijzen en/of in de basisregistratie personen niet langer een geslacht op te nemen. Bij de laatste variant blijft voor de overheid de informatie over het geslacht wel beschikbaar, maar ondervinden non-binaire mensen zoals [naam in dagelijks gebruik] daarvan bij hun contacten met anderen dan de overheid geen hinder. Zeker nu de wetgever verschillende oplossingen kan kiezen om aan de problematiek waarmee [naam in dagelijks gebruik] wordt geconfronteerd tegemoet te komen, dient de rechter in beginsel terughoudend te zijn in het honoreren van verzoeken als die van [naam in dagelijks gebruik] .
6.16.
Hoewel de wetgever aan zet is, kiest hij er bewust voor (nog) niet over te gaan tot wetswijziging. De wetgever wil juist de ontwikkelingen in de jurisprudentie afwachten. Deze keuze blijkt genoegzaam uit de in de uitspraken van de rechtbanken Limburg en Midden-Nederland genoemde beleidsstukken. De rechtbank verwijst bovendien naar de brief van minister Van Engelshoven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 3 juli 2020. [13] Zij meldt hierin dat het vraagstuk van de registratie als genderneutraal en het in dat verband wijzigen van de geboorteakte nader is onderzocht door de minister voor Rechtsbescherming. Bezien is de mogelijkheid van een wetswijziging tot introductie van een derde wijze van vermelding van het geslacht, naast man en vrouw. Zij meldt verder dat de jurisprudentie op het vlak van genderneutrale registratie van de geboorteakte nog sterk in ontwikkeling is. De minister meent dat het, gelet op het feit dat de jurisprudentie nog geen eenvormig beeld laat zien, wenselijk is de nadere ontwikkelingen af te wachten, alvorens tot eventuele wetswijziging over te gaan.
6.17.
Het standpunt van de wetgever is nog ongewijzigd, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting behorende bij het wetsvoorstel tot wijziging van boek 1 van het BW in verband met het veranderen van de voorwaarden voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte. [14] Hierin heeft de minister voor Rechtsbescherming wederom naar deze brief verwezen en heeft hij hetzelfde standpunt ingenomen.
Conclusie: patstelling en geen eenduidige lagere jurisprudentie
6.18.
De uitspraak van de Hoge Raad van 30 maart 2007 dateert inmiddels van veertien jaar geleden. Sindsdien hebben zich op nationaal en internationaal niveau diverse maatschappelijke en juridische ontwikkelingen voorgedaan. De Nederlandse wet biedt evenwel nog steeds geen wettelijke grondslag voor een genderneutrale registratie. Evenmin is een wettelijke voorziening getroffen die non-binaire mensen zoals [naam in dagelijks gebruik] op een andere manier tegemoet komt. Nu de rechter in beginsel moet wachten op de wetgever, die op zijn beurt wacht op de rechter, dreigt een (naar het oordeel van de rechtbank: onwenselijke) patstelling te ontstaan. Diverse rechtbanken, waaronder ook deze rechtbank, hebben zich inmiddels de problematiek van non-binaire mensen zoals [naam in dagelijks gebruik] aangetrokken. Zij hebben in de opstelling van de wetgever ruimte gezien om zelf een voorziening te treffen. Onduidelijk is of de rechter deze ruimte nu mag nemen. De ontwikkelingen in de lagere rechtspraak geven bovendien geen eenduidig beeld. Dit alles komt de rechtseenheid en rechtszekerheid niet ten goede.
Noodzaak van de te stellen prejudiciële vragen
6.19.
Met het voorgaande is het belang van de te stellen prejudiciële vragen gegeven. Antwoord op de hierna vermelde vragen is nodig om in deze zaak te kunnen beslissen. Bovendien is beantwoording van deze vragen rechtstreeks van belang voor de beslechting of beëindiging van andere, soortgelijke, zaken. Voor non-binaire mensen en ambtenaren van de burgerlijke stand is duidelijkheid evenzeer gewenst, zoals ook op de zitting van de rechtbank is gebleken.
6.20.
De rechtbank heeft [naam in dagelijks gebruik] en de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om op de, in de beschikking van 15 november 2021 opgenomen, voorgenomen vraagstelling te reageren. De ambtenaar kan zich volledig vinden in de voorgenomen vraagstelling. Het voorstel van [naam in dagelijks gebruik] dat ziet op de geslachtsaanduiding in de geboorteakte zal de rechtbank hierna overnemen. [naam in dagelijks gebruik] heeft tevens verzocht de volgende vraag aan de Hoge Raad voor te leggen: kan/mag de rechter een deskundigenverklaring in de zin van artikel 1:28a BW verlangen voor toewijzing van het verzoek om de geboorteakte door te halen, te verbeteren of te wijzigen naar een genderneutrale geslachtsaanduiding? En als dit antwoord bevestigend luidt, kan of mag deze deskundigenverklaring verlangd worden bij een specifieke genderneutrale geslachtsregistratie ( ‘-’, ‘X’, ‘waarvan het geslacht niet is kunnen worden vastgesteld’ en/of een andere wijze van registratie) of kan/mag de rechter deze deskundigenverklaring bij iedere genderneutrale geslachtregistratie verlangen? [naam in dagelijks gebruik] heeft er daarbij op gewezen dat, wanneer deze vraag onbeantwoord blijft, er in de jurisprudentie een lijn ontwikkeld zal worden waarin rechtbanken ieder voor zich bepalen of er een deskundigenverklaring is vereist voor wijziging van het geslacht ‘Man’ of ‘Vrouw’ in een genderneutrale geslachtsregistratie.
6.21.
Hoewel begrijpelijk is dat [naam in dagelijks gebruik] ook deze vraag wenst voor te leggen aan de Hoge Raad, zal de rechtbank dit niet doen. Immers, in deze zaak speelt deze vraag niet. Beantwoording daarvan is dus niet nodig om op het verzoek van [naam in dagelijks gebruik] te beslissen (art. 392 lid 1 Rv).
6.22.
Hierom zal de rechtbank op de voet van art. 392 e.v. Rv. aan de Hoge Raad de in het dictum vermelde prejudiciële vragen stellen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
stelt aan de Hoge Raad de navolgende prejudiciële vragen:
1. Heeft de rechter bij de huidige stand van de wetgeving, gegeven de voormelde maatschappelijke en juridische ontwikkelingen en gelet op de afwachtende opstelling van de wetgever, op grond van het bepaalde in artikel 8 EVRM (recht op respect voor het privéleven) de ruimte om op verzoek van een non-binaire persoon tot toewijzing van een verzoek te komen dat leidt tot een genderneutrale registratie in de registers van de burgerlijke stand? Of gaat dit (nog steeds) de rechtsvormende taak van de rechter te buiten?
2. Als het antwoord op de eerste vraag onder 1 bevestigend luidt:
a. kan/mag de rechter in een geval waarin de geboorteakte is opgemaakt conform de biologische werkelijkheid gelasten dat de geboorteakte wordt
doorgehaalden dat een nieuwe, genderneutrale, geboorteakte wordt opgemaakt? of
b. kan/mag de rechter in een geval waarin de geboorteakte is opgemaakt conform de biologische werkelijkheid gelasten dat de geboorteakte wordt
gewijzigd, aldus dat daarin niet langer een geslacht is opgenomen? of
c. kan/mag de rechter in een geval waarin de geboorteakte is opgemaakt conform de biologische werkelijkheid gelasten dat de geboorteakte wordt
gewijzigd, aldus dat daarin niet langer het geslacht ‘Man’ of ‘Vrouw’ is opgenomen maar een genderneutrale geslachtsaanduiding?
3. Als het antwoord op vraag 2a, 2b of 2c bevestigend luidt:
hoe dient in een genderneutrale vermelding te worden voorzien: door bij het geslacht een ‘X’ op te nemen, door bij het geslacht een ‘-’ op te nemen, door de vermelding ‘waarvan het geslacht niet is kunnen worden vastgesteld’, of op een andere wijze?
7.2.
houdt de (verdere) behandeling van deze zaak pro forma aan tot
1 september 2022;
7.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, J.C. Sluymer en C.S.F. de Nijs, rechters, in samenwerking met mr. J.H. van Berkel als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2021.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam van 21 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3732.
2.Rechtbank Limburg van 28 mei 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:4931; rechtbank Noord-Nederland van 24 juli 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:3437; rechtbank Midden-Nederland van 10 februari 2020, ECLI:RBMNE:2020:522; rechtbank Den Haag van 13 april 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:3907 en rechtbank Midden-Nederland van 28 april 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4549.
3.Hoge Raad 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5686.
4.Vgl. rechtsoverweging 3.4.4. van voornoemde uitspraak.
5.Zie voor een uitvoerig en recent overzicht van de internationale stand van zaken: Dr. P. Cannoot, Voorbij de binariteit in de geslachtsregistratie: de internationale praktijk in vogelvlucht, FJR 2021/46.
6.Https://assembly.coe.int/nw/xml/XRef/XRef-XML2HTML-EN.asp?fileid=21736.
7.Zie bijvoorbeeld voornoemde uitspraken van rechtbank Limburg van 28 mei 2018, rechtbank Noord-Nederland van 24 juli 2019, rechtbank Midden-Nederland van 10 februari 2020, rechtbank Den Haag van 13 april 2021, rechtbank Midden-Nederland van 28 april 2021 en rechtbank Amsterdam van 21 juli 2021. Zie hiernaast ook rechtbank Gelderland van 20 januari 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:325, rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 juni 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3064; rechtbank Den Haag van 29 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8133, de rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4163 en de rechtbank Midden-Nederland van 28 oktober 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:5054.
8.Zie bijvoorbeeld voornoemde uitspraken van rechtbank Limburg van 28 mei 2018 en rechtbank Noord-Nederland van 24 juli 2019.
9.Zie bijvoorbeeld voornoemde uitspraken van rechtbank Midden-Nederland van 10 februari 2020, rechtbank Gelderland van 20 januari 2021, rechtbank Den Haag van 13 april 2021, rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 juni 2021, rechtbank Den Haag van 29 juni 2021, rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2021 en rechtbank Midden-Nederland van 28 oktober 2021. Zie hiernaast ook rechtbank Noord-Holland van 29 september 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8413 en rechtbank Rotterdam van 12 november 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:11028.
10.Rechtbank Noord-Holland van 6 mei 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4479. Deze beschikking betrof een tussenbeschikking. Een gepubliceerde einduitspraak was op het moment van het schrijven van deze uitspraak nog niet bekend; de zaak is aangehouden in afwachting van een deskundigenverklaring. Zie ook eerder genoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2021. Deze rechtbank overwoog daarbij dat zij zich niet kan verenigen met de door de andere rechtbanken gekozen oplossing via de weg van artikel 1:19d BW, omdat het gaat om een non-binaire gender
11.Rechtbank Noord-Nederland van 7 juli 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3179.
12.Rechtbank Midden-Nederland van 21 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:3298.
13.Kamerstukken I, 2019-2020, 34 650, nr.1.
14.Kamerstukken II, 2020-2021, 35825, nr. 3.