ECLI:NL:HR:2007:AZ5686
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot doorhaling geslachtsaanduiding in geboorteakte zonder nieuwe geslachtsaanduiding
In deze zaak heeft verzoeker, geboren in 1947, een verzoek ingediend tot doorhaling van de geslachtsaanduiding in zijn geboorteakte zonder een nieuwe geslachtsaanduiding op te nemen. Verzoeker heeft in de loop der jaren verschillende geslachtsaanpassende operaties ondergaan en is tot de overtuiging gekomen dat hij noch tot het mannelijke, noch tot het vrouwelijke geslacht behoort. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, en het gerechtshof te Arnhem heeft deze beslissing bekrachtigd. Verzoeker heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelt dat de wetgeving inzake geslachtsaanduidingen in de geboorteakte geen ruimte biedt voor het verzoek van verzoeker. De rechtbank en het hof hebben terecht geoordeeld dat de overtuiging van verzoeker niet kan worden aangemerkt als een misslag in de zin van artikel 1:24 BW. De wetgever heeft specifieke bepalingen getroffen voor transseksualiteit, maar niet voor gevallen van interseksualiteit of 'niet-geseksueerdheid'. De Hoge Raad concludeert dat het verzoek niet kan worden toegewezen, omdat de huidige wetgeving niet voorziet in de mogelijkheid om de geslachtsaanduiding geheel achterwege te laten.
Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de vraag of artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) een positieve verplichting met zich meebrengt om de geslachtsaanduiding aan te passen. De Hoge Raad oordeelt dat de nationale wetgever de ruimte heeft om te bepalen hoe om te gaan met geslachtsaanduidingen en dat het algemeen belang bij handhaving van de huidige wetgeving zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij juridische erkenning van zijn identiteit. De Hoge Raad verwerpt het beroep van verzoeker.