In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een gewezen militair, en de minister van Defensie, thans de staatssecretaris van Defensie. Eiser had verzocht om herziening van de einddatum van zijn uitkering op grond van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM), zodat deze zou aansluiten op de AOW-leeftijd. Het primaire besluit van 12 januari 2017, waarin dit verzoek werd afgewezen, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 6 december 2017. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij verweerder een verweerschrift indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de einddatum van de UGM-uitkering op 65 jaar blijft staan, en dat eiser recht heeft op een tegemoetkoming in de vorm van een regeling die hem compenseert voor het AOW-gat. De rechtbank heeft overwogen dat de regeling in overeenstemming is met eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en dat er geen sprake is van rechtsongelijkheid. Eiser heeft ook een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 125,- voor de overschrijding door verweerder en € 250,- voor de overschrijding door de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en verweerder en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van proceskosten.