In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een gewezen militair, en de minister van Defensie, thans de staatssecretaris van Defensie. Eiser had verzocht om herziening van de einddatum van zijn uitkering op grond van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM), zodat deze zou aansluiten op zijn AOW-leeftijd. Het primaire besluit van 17 februari 2017, waarin dit verzoek werd afgewezen, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 6 december 2017. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij verweerder een verweerschrift indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de einddatum van de UGM-uitkering op 65 jaar blijft staan, en dat de regeling voor compensatie van het AOW-gat niet van toepassing is op eiser, omdat hij niet onder de nieuwe Diensteinderegeling valt. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder rechtsongelijkheid en onvoldoende onderbouwing van de verdeling van de gelden, verworpen. Eiser heeft ook een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de rechtbank is erkend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden en heeft verweerder en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, maar heeft wel schadevergoeding toegekend voor de overschrijding van de redelijke termijn.