In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een gewezen militair, en de minister van Defensie, thans de staatssecretaris van Defensie. Eiser had verzocht om herziening van de einddatum van zijn uitkering op basis van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM). Het primaire besluit van 23 december 2016, waarin dit verzoek werd afgewezen, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 6 december 2017. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij verweerder een verweerschrift indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de einddatum van de UGM-uitkering op 65 jaar blijft staan, en dat eiser recht heeft op een tegemoetkoming in de vorm van een regeling die hem compenseert voor het AOW-gat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de grond van eiser, dat de UGM-uitkering moet aansluiten op de AOW-leeftijd, geen doel treft. Tevens is overwogen dat er geen sprake is van rechtsongelijkheid tussen alleenstaanden en samenwonenden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft wel geoordeeld dat de redelijke termijn in de procedure is overschreden. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor deze overschrijding, die door de rechtbank is vastgesteld op € 125,- door verweerder en € 250,- door de Staat der Nederlanden. De proceskosten zijn eveneens vergoed.