ECLI:NL:RBDHA:2019:7308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
09/827234-18, 09/766056-18 en 09/837270-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tbs met dwangverpleging voor poging moord en bedreiging door psychotische verdachte

Op 22 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man die op 5 mei 2018 in Den Haag drie mensen met een mes heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de man volledig ontoerekeningsvatbaar was ten gevolge van een paranoïde psychose en dat er geen sprake was van een terroristisch oogmerk. De verdachte werd veroordeeld tot TBS met dwangverpleging voor onbepaalde tijd. De rechtbank erkende de ernst van de gepleegde feiten, maar oordeelde dat de verdachte geen strafbare dader was en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De rechtbank kende schadevergoedingen toe aan de slachtoffers, die in totaal meer dan € 100.000 bedroegen. De verdachte had eerder psychische problemen en was in behandeling geweest, maar zijn toestand verslechterde na de dood van zijn vader in 2015. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zijn daden had gepleegd onder invloed van zijn psychotische stoornis, die zijn handelen volledig bepaalde. De rechtbank legde de TBS-maatregel op vanwege de ernst van de feiten en de psychische toestand van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

ZITTING HOUDENDE IN JUSTITIEEL COMPLEX SCHIPHOL TE BADHOEVEDORP

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/827234-18, 09/766056-18 en 09/837270-18 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 22 juli 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officieren van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [Geboortedatum] 1986 te [Geboorteplaats] ( [Geboorteland] ),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Vught” te Vught .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 23 juli 2018, 15 oktober 2018, 11 januari 2019 en 10 april 2019 (
telkens pro forma) en ter terechtzitting van 21, 24, 28 juni 2019 en 9 juli 2019 (
inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mr. S.A. Minks en mr. N. Coenen en van wat door de verdachte en zijn raadslieden mr. J.A.W. Knoester en mr. W.S. Korteling naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 21 juni 2019 - ten laste gelegd dat:
Dagvaarding 09/827234-18 (hierna: dagvaarding I)
1.
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [Slachtoffer 2] , al dan niet met een terroristisch oogmerk, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen in de nek en/of in het hoofd en/of in het lichaam van die [Slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [Slachtoffer 1] , al dan niet met een terroristisch oogmerk, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen in het hoofd en/of nek/hals en of het lichaam van die [Slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, [Slachtoffer 3] , al dan niet met een terroristisch oogmerk, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de keel en/of hals heeft gesneden, althans in het lichaam van die [Slachtoffer 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te ’s-Gravenhage [Slachtoffer 4] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door met een (bebloed) mes achter die [Slachtoffer 4] aan te lopen en/of een (bebloed) mes dreigend aan die [Slachtoffer 4] te tonen;
Parallelle dagvaarding 09/766056-18 (hierna: dagvaarding II)
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te ’s-Gravenhage [Slachtoffer 5] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door, nadat verdachte een andere persoon die zich naast die [Slachtoffer 5] bevond had neergestoken, (vervolgens) met een (bebloed) mes achter die [Slachtoffer 5] aan te lopen;
Parallelle dagvaarding 09/837270-18 (hierna: dagvaarding III)
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te ’s-Gravenhage [Slachtoffer 6] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door, nadat verdachte een ander persoon had neergestoken, met een mes in zijn hand achter die [Slachtoffer 6] aan te lopen en/of strak in het gezicht aan te kijken.

3.Geldigheid van de dagvaarding

De verdediging heeft aangevoerd dat de dagvaarding deels nietig dient te worden verklaard, te weten ten aanzien van het onderdeel “heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf” (dagvaarding I, feit 4 en de feiten op de dagvaardingen II en III). Aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering is wat betreft dit onderdeel niet voldaan, omdat onvoldoende feitelijk en onvoldoende concreet is verwoord waaruit die terroristische misdrijven bestaan. Dat is wel van belang om de verdediging op adequate wijze te voeren, aldus de verdediging.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding geldig is en hebben daarbij gewezen op eerdere uitspraken van rechtbanken en hoven waarin evenmin concreet is aangegeven waaruit de terroristische misdrijven bestonden, terwijl de dagvaardingen in die zaken niet nietig zijn verklaard.
De rechtbank volgt het verweer van de verdediging niet. Bij de beoordeling van de geldigheid van de tenlastelegging is niet alleen de tekst van de tenlastelegging van belang. De tenlastelegging moet worden bezien in verband met concrete omstandigheden zoals de proceshouding van de verdachte en de inhoud van het dossier. [1] Simpel uitgedrukt is de kernvraag bij een tenlastelegging of voldoende duidelijk is wat het verwijt inhoudt. [2]
In het licht van wat ter terechtzitting is besproken, de inhoud van het dossier en de feitelijke beschrijving van de vermeende handelingen van de verdachte in de tenlastelegging is volstrekt duidelijk welk verwijt hem wordt gemaakt en tegen welke concrete beschuldigingen de verdachte zich heeft moeten verweren. Dat in andere dagvaardingen het terroristisch misdrijf wel nader is beschreven maakt dat niet anders.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleidende opmerkingen
Op zaterdag 5 mei 2018 rond 15.00 uur kreeg de politie Den Haag diverse meldingen van steekincidenten in het gebied achter station Hollands Spoor , in de omgeving van de Haagse Hogeschool . Op de Leeghwaterkade en de Fijnjekade waren drie levensbedreigend gewonde slachtoffers. De verdachte is - mede op aanwijzingen van getuigen en omstanders - in de directe omgeving, op de Waterloop, aangetroffen. Omdat hij een mes in zijn hand had en hij deze ondanks meerdere vorderingen van de agenten niet wilde laten vallen, is door agenten gebruik gemaakt van hun vuurwapen. Zij hebben waarschuwingsschoten gelost en gericht geschoten. De verdachte is hierbij zes keer geraakt. Hij is daarna door een RRT (Rapid Response Team) getaserd en aangehouden. Een zogenoemd team grootschalig onderzoek is opgestart onder de naam “ [Onderzoeksnaam] ”.
In dit onderzoek zijn doorzoekingen gedaan, telefoons en vertrouwelijke communicatie afgeluisterd, is forensisch onderzoek gedaan, zijn camerabeelden opgevraagd en bekeken, zijn tientallen getuigen gehoord en ook de verdachte is vaak verhoord. Deskundigen hebben gedragskundig onderzoek omtrent de persoon van de verdachte gedaan en hun bevindingen neergelegd in een Triple-onderzoeksrapport Pro Justitia. Er is voorts een duidingsrapport opgesteld door een cultureel antropoloog en een Arabist van Nuance door Training en Advies (NTA) . De rechter-commissaris heeft de verdachte gehoord en daarnaast nog zes personen als getuige gehoord. Verder heeft de Rijksrecherche onderzoek gedaan naar de aanhouding van de verdachte. Dit alles is neergelegd in een omvangrijk dossier, waarbij ook een aanzienlijke hoeveelheid beeldmateriaal is gevoegd.
De rechtbank merkt hier allereerst op dat het gaat om zeer heftige gebeurtenissen, die midden op klaarlichte dag, Bevrijdingsdag, op de openbare weg plaatsvonden, met een enorme impact op de slachtoffers en hun naasten, omstanders, hulpverleners en politieagenten en, via de (sociale) media, op de samenleving als geheel. Vele mensen zijn direct of indirect geconfronteerd met de afschuwelijke steekincidenten, het feit dat de verdachte daar rondliep met een bebloed mes en met de heftige aanhouding van de verdachte. Dit is ook ter terechtzitting duidelijk onder woorden gebracht door of namens de slachtoffers en hun naasten bij het uitoefenen van het spreekrecht. Bovendien hebben niet alleen hulpverleners en politieagenten, maar ook omstanders en omwonenden eerste hulp verleend aan de slachtoffers. Zij hebben daarmee zonder enige twijfel bijgedragen aan het feit dat bij deze gebeurtenissen op 5 mei 2018 geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
De gebeurtenissen hebben voorts veel aandacht gekregen in de (sociale) media waarbij onder meer de vraag is gesteld of de verdachte een terrorist of een verwarde persoon was. Hoewel het uiteraard niet zo simpel te kwalificeren valt en, zoals de verdediging terecht heeft opgemerkt, het één het ander niet hoeft uit te sluiten, toont dit aan dat de gebeurtenissen op 5 mei 2018 een enorme impact hebben gehad en voor gevoelens van angst en onveiligheid hebben gezorgd, waarbij veel mensen in de samenleving zich hebben afgevraagd of sprake is geweest van een terreuraanslag.
Tegen deze achtergrond zal de rechtbank in onderhavige zaak moeten beoordelen of de aan de verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen: drie pogingen tot moord of doodslag, al dan niet met een terroristisch oogmerk en drie bedreigingen met een terroristisch misdrijf, met de dood of zware mishandeling.
4.2
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van de op dagvaarding I onder 1, 2 en 3 impliciet primair ten laste gelegde pogingen tot moord. De officieren van justitie hebben daarbij betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte daarbij met terroristisch oogmerk heeft gehandeld. Voorts achten zij feit 4 op dagvaarding I en beide feiten op de dagvaardingen II en II wettig en overtuigend bewezen, waarbij zij ook het bedreigen met een terroristisch misdrijf bewezen achten.
Op hun specifieke standpunten zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
4.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de op dagvaarding I onder 1, 2 en 3 impliciet primair ten laste gelegde pogingen tot moord en het op dagvaarding II ten laste gelegde feit. Voorts hebben zij zich gerefereerd ten aanzien van de bewezenverklaring van de op dagvaarding I onder 1, 2 en 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde pogingen tot doodslag en de onder 4 op dagvaarding I en bij dagvaarding III ten laste gelegde bedreigingen met de dood/zware mishandeling. Zij hebben vrijspraak bepleit van het terroristisch oogmerk en de bedreigingen met een terroristisch misdrijf.
Op hun specifieke standpunten zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
4.4
Feitelijke gebeurtenissen [3]
Inleiding
De verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor bij de politie bekend dat hij de drie personen met een mes heeft gestoken en dat hij met het (bebloede) mes in zijn hand heeft rondgelopen en daarbij ook op andere personen is afgelopen. [4] Omdat dit ter terechtzitting niet ter discussie heeft gestaan, zal de rechtbank hieronder eerst kort ingaan op de feiten en omstandigheden zoals die op grond van de gebruikte bewijsmiddelen (waarnaar in de voetnoten wordt verwezen) kunnen worden vastgesteld en die zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de bewijsvraag kunnen dienen.
Dagvaarding I, feiten 2 en 4 en dagvaarding II
Op 5 mei 2018 zat [Slachtoffer 1] samen met [Slachtoffer 5] op het terras van [Café] aan de Leeghwaterkade in Den Haag. Op een gegeven moment kwam de verdachte op [Slachtoffer 1] aflopen en toen hij bij hem was, begon de verdachte hem meteen snel en meerdere malen kort achter elkaar te steken. [Slachtoffer 1] had onder meer steekwonden in zijn achterhoofd, zijn rechter sleutelbeen, schouderblad en aan de linkerhand. Er was sprake van twee slagaderlijke bloedingen in de nek. [Slachtoffer 1] heeft in totaal 2,5 liter bloed verloren, waarvan 1,5 liter voor de operatie. Het letsel was levensbedreigend en de door omstanders en hulpverleners uitgevoerde bloedstelpende handelingen hebben er mede voor gezorgd dat [Slachtoffer 1] niet is doodgebloed. [5]
Op het moment dat [Slachtoffer 1] door de verdachte werd gestoken, sprong [Slachtoffer 5] op en rende hij het café in.
In het café was een aantal personeelsleden aanwezig. Eén van hen was [Slachtoffer 4] . Zij liepen naar buiten toen [Slachtoffer 1] door de verdachte werd gestoken. Toen de verdachte stopte, draaide hij zich naar hen om. Met het bebloede mes in zijn hand liep hij achter [Slachtoffer 4] aan. Hij kwam een paar stappen het café binnen en kwam op [Slachtoffer 4] af. De verdachte ging toen weer naar buiten. De verdachte liep hierop langs [Slachtoffer 1] over de Leeghwaterkade in de richting van de Fijnjekade . [Slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van bedreiging. De verdachte stond op een afstand van 1 of 2 meter met het bebloede mes in zijn hand toen hij zich tot [Slachtoffer 4] richtte en vervolgens achter hem aankwam. [6] De verdachte heeft op 1 juni 2018 onder meer verklaard dat hij, nadat hij het eerste slachtoffer had gestoken, de jongen die naar binnen ging, is gevolgd en dat hij binnen in het café naast deze jongen nog drie personen zag. Omdat vier personen teveel waren, is hij weer naar buiten gegaan. [7]
Dagvaarding I, feit 2 en dagvaarding III
Op de hoek van de Leeghwaterkade en de Fijnjekade stond [Slachtoffer 2] stil met zijn fiets. De verdachte kwam op hem aflopen en stak hem ineens in zijn hand en gaf hem een klap tegen zijn hoofd. Hierdoor viel hij van zijn fiets en toen hij met zijn buik op de grond lag, stak de verdachte hem meerdere keren in zijn nek, achterhoofd en linkerarm. Hij liep onder meer verwondingen op ter hoogte van zijn rechterslaapbeen (botbreuk), achterhoofd en nek. Met name de verwondingen in de nek en bij de rechterslaap van [Slachtoffer 2] leverden een aanmerkelijk risico op het ontstaan van acuut levensbedreigend letsel op. [8] Ook aan [Slachtoffer 2] is door omstanders en hulpverleners belangrijke eerste hulp verleend.
Op het moment dat de verdachte op [Slachtoffer 2] kwam aflopen, liep [Slachtoffer 6] net uit de ingang van de parkeergarage die zich daar op die hoek bevindt. Hij zag dat de verdachte naar [Slachtoffer 2] liep en hem sloeg waardoor deze van zijn fiets op de grond viel. [Slachtoffer 6] liep op hen af en zag toen dat de verdachte een mes had. De verdachte zat half op zijn hurken en stak het slachtoffer een aantal keer. Toen de verdachte opstond, keek hij [Slachtoffer 6] recht aan en liep toen rustig op hem af, waarbij de verdachte [Slachtoffer 6] strak bleef aankijken. [Slachtoffer 6] is hierop de parkeergarage ingevlucht. [Slachtoffer 6] heeft aangifte gedaan van bedreiging omdat hij echt dacht dat hij het volgende slachtoffer zou zijn en dat de verdachte hem ook zou steken. [9] De verdachte heeft op 22 juli 2018 onder meer verklaard dat hij een man uit een garage ‘zo bang heeft gemaakt’. [10] Op 8 augustus 2018 heeft de verdachte onder meer verklaard dat hij die man uit een garage heeft bedreigd. [11]
Dagvaarding 1, feit 3
De verdachte is doorgelopen over de Fijnjekade , waar [Slachtoffer 3] verderop voor een flatgebouw stond. De verdachte heeft hem van achteren benaderd, trok zijn hoofd naar achteren en heeft hem in zijn keel gestoken/gesneden. De snijwond van 20 cm in de hals was levensbedreigend. Er was sprake van ten minste twee slagaderlijke bloedingen. Voorafgaand aan de operatie had [Slachtoffer 3] ongeveer 3 liter bloed verloren. Zijn vriendin en omstanders hebben meteen bloedstelpende handelingen uitgevoerd, wat er mede voor heeft gezorgd dat [Slachtoffer 3] niet is doodgebloed. [12]
Tussenconclusies
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande vastgestelde feiten en omstandigheden allereerst vast dat de verdachte de drie slachtoffers [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 3] opzettelijk heeft gestoken/gesneden en dat de verdachte hen van het leven wilde beroven. Gelet op de vele steken met het mes, de wijze waarop de verdachte heeft gestoken/gesneden, doelbewust en krachtig, en de plaatsen in het lichaam waar hij de slachtoffers heeft gestoken/gesneden, te weten plaatsen in het lichaam waar zich vitale organen bevinden, is het handelen van de verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op de dood van de slachtoffers dat het opzet van de verdachte daarmee kan worden bewezen.
Ten aanzien van de ten laste gelegde bedreigingen van [Slachtoffer 4] en [Slachtoffer 6] overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich, nadat hij [Slachtoffer 1] had gestoken, richtte tot [Slachtoffer 4] en met het (bebloede) mes in zijn hand achter hem aan het café is in gelopen. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de verdachte, nadat hij [Slachtoffer 2] had gestoken, met het mes in zijn hand op [Slachtoffer 6] is afgelopen en hem daarbij strak in zijn gezicht aankeek. Onder deze omstandigheden kon in het algemeen bij [Slachtoffer 4] en [Slachtoffer 6] een redelijke vrees ontstaan dat de verdachte ook hen zou steken en zij het leven zouden kunnen verliezen. Gelet hierop en op de verklaringen van de verdachte hierover kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte [Slachtoffer 4] en [Slachtoffer 6] heeft bedreigd.
Dagvaarding II
[Slachtoffer 5] heeft ook aangifte gedaan van bedreiging omdat hij dacht dat de verdachte achter hem aan kwam en ook hem wilde steken. [Slachtoffer 5] is een vriend van [Slachtoffer 1] en ze waren samen naar [Café] gegaan.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Op grond van de camerabeelden is de rechtbank van oordeel dat weliswaar zonder meer sprake is geweest van een zeer bedreigende en angstige situatie voor [Slachtoffer 5] , maar dat het handelen van de verdachte geen bedreiging van [Slachtoffer 5] oplevert. Uit de camerabeelden van [Café] , ook die van buiten op het terras, volgt immers dat de verdachte volledig was gefocust op slachtoffer [Slachtoffer 1] en niet op of om keek in de richting van [Slachtoffer 5] . Op het moment dat de verdachte [Slachtoffer 1] begon te steken, sprong [Slachtoffer 5] op en rende hij vrijwel direct het café in en ging toen naar boven waar hij een andere ruimte inging en de deur daarvan dicht deed. Op het moment dat de verdachte stopte met steken en zich richtte tot [Slachtoffer 4] en de andere personeelsleden en hen naar binnen volgde, was [Slachtoffer 5] al boven in het café en niet meer te zien. Dat de verdachte opzet heeft gehad op het bedreigen van [Slachtoffer 5] kan dan ook niet bewezen worden.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de op dagvaarding II ten laste gelegde bedreiging van [Slachtoffer 5] .
4.5
De verdere beoordeling van de tenlastelegging
4.5.1
Persoon van de verdachte
Inleiding
Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de vraag of de verdachte bij de feiten 1, 2 en 3 op dagvaarding I met voorbedachte raad heeft gehandeld en voorts of daarbij sprake is geweest van een terroristisch oogmerk en of sprake was van bedreigingen met terroristische misdrijven (dagvaarding I, feit 4 en dagvaarding III) zal de rechtbank eerst de persoon van de verdachte bespreken. Die beoordeling is essentieel voor de beantwoording van die vragen.
Rapport en andere stukken uit het dossier
De rechtbank heeft acht geslagen op het Triple-onderzoeksrapport Pro Justitia (hierna: het rapport) dat over de persoon van de verdachte is uitgebracht op 20 maart 2019 door [Naam] , psychiater, [Naam] , GZ-psycholoog en [Naam] , forensisch milieuonderzoeker. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de verklaringen die de psychiater en de psycholoog als deskundigen, onder ede, hebben afgelegd op de terechtzitting van
21 juni 2019 en hun schriftelijke antwoorden op vragen van de verdediging. Voorts heeft de rechtbank bij haar oordeel andere stukken in het dossier betrokken zoals de stukken van Vluchtelingenwerk Nederland en de verklaringen en stukken van de verschillende hulpverleners die bij de verdachte betrokken zijn geweest. Ook zijn verschillende eerdere politieregistraties meegenomen.
Levensloop van de verdachte
De verdachte is opgegroeid in Syrië. Zijn ouders zijn gescheiden, maar uiteindelijk door toedoen van de verdachte, weer bij elkaar gekomen. De verdachte had altijd een hele sterke band met zijn vader. De verdachte is in 2009 samen met zijn broer gaan werken in verschillende nachtclubs. De verdachte was geen praktiserend moslim en dronk in die tijd alcohol. Door de opkomende oorlog in 2011 konden de verdachte en zijn broer niet langer werken en kwamen zij thuis te zitten. Om niet mee te hoeven vechten in het leger van president Assad zijn de broers in 2014 illegaal gevlucht naar Nederland. Ze hebben meerdere mislukte pogingen ondernomen, waarbij zij zelfs hebben geprobeerd zwemmend van Turkije naar Griekenland te komen. Uiteindelijk zijn zij eind 2014 in Amsterdam aangekomen.
Uit de stukken van Vluchtelingenwerk blijkt dat de verdachte heel graag wilde werken, geen uitkering wilde en zich actief heeft ingezet voor school en zijn inburgering. De verdachte miste zijn vader wel heel erg en wilde hem graag naar Nederland halen. Dat kon niet via de legale weg en de verdachte was daar erg gefrustreerd over. Hij maakte daar ook ruzie over met zijn broer. De lichamelijke toestand van zijn vader was niet goed na zijn hartaanval in 2013. Uiteindelijk heeft de verdachte zelfstandig besloten toch zijn vader en zus illegaal naar Nederland te halen. De verdachte ervoer daar heel veel stress van en is door de spanningen veel alcohol gaan drinken. Op 8 augustus 2015 is het schip waarop de vader en zus van de verdachte zaten voor de Libische kust gezonken. De vader van de verdachte is daarbij om het leven gekomen en de verdachte heeft hem aan de hand van foto’s in Italië moeten identificeren. Zijn zus heeft het overleefd en is naar Nederland gekomen. In de periode daarna ging het erg slecht met de verdachte. Hij voelde zich erg schuldig over de dood van zijn vader. De lerares Nederlands en de integratiecoach van de verdachte maakten zich eind 2015 dusdanig ernstig zorgen dat zij vonden dat hij eigenlijk gedwongen zou moeten worden opgenomen. Uiteindelijk heeft de verdachte hulp van een psycholoog gezocht om de dood van zijn vader te verwerken, maar tot echte therapie is het niet gekomen. De verdachte was in deze periode nog immer geen praktiserend moslim. Hij rookte tabak en wiet, dronk alcohol en bad niet of nauwelijks.
In de zomer van 2017 heeft de verdachte in een strandtent in Scheveningen gewerkt. Toen hij in oktober 2017 thuis kwam te zitten ging het volgens de broer van de verdachte in snel tempo bergafwaarts met de verdachte. Hij begon al in de ochtend met blowen en drinken en dat ging heel de dag door. In november 2017 is een aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning gedaan, maar door wachtlijsten is hulp niet van de grond gekomen.
Op 12 december 2017 is de verdachte naar een demonstratie Pro Palestina geweest. Hij heeft daarna contact gehad met iemand die daar ook was geweest en de verdachte was ervan overtuigd dat toen de “duivelsaanbidders” in zijn leven zijn gekomen. Uit de politieregistraties volgt dat op 18 december 2017 zorgen over de verdachte werden gemeld. De verdachte zou achtervolgings- en waanbeelden ervaren. Uit de registraties blijkt verder dat de verdachte eind 2017 verschillende malen bij de politie langs is gegaan om aangifte te doen van achtervolging. Het verhaal van de verdachte kwam warrig over op de verbalisant en de verdachte is medegedeeld dat de politie geen aangifte kan opnemen als geen sprake is van een strafbaar feit. De verdachte liet de verbalisant foto’s zien van zijn overburen van de Leidse universiteit en gaf aan dat de universiteit hem bespioneerde. Ook liet hij meerdere foto’s zien van mensen die langsliepen en hem aankeken. Door de verbalisant werd de verdachte uitgelegd dat dit niet strafbaar is. De verdachte voelde zich niet gehoord door de politie.
De verdachte is in december 2017 plotseling gestopt met hasjroken en alcoholdrinken en is begonnen met bidden. Hij ging vanaf toen naar de [Naam moskee] . Volgens zijn broer werd de verdachte steeds wantrouwender en angstiger. De verdachte nam overal een mes mee naartoe; naar bed, naar zijn broer en ook als hij het vuilnis buiten ging zetten. Uit de politieregistraties volgt verder dat op 7 januari 2018 een melding van de huisarts binnenkwam dat deze met politiebegeleiding op bezoek wilde bij de verdachte. De verdachte kwam toen psychotisch over op de huisarts. De verdachte is vervolgens aangemeld bij de crisisdienst van Parnassia en is bezocht door een psychiater. Bij het tweede bezoek van de psychiater op 29 januari 2018 heeft de verdachte de deur niet opengedaan voor de psychiater. Op 2 februari 2018 heeft de verdachte zijn huisraad uit het raam gegooid. Hij heeft daarbij ‘allahu akbar’ geroepen en geschreeuwd dat de politie dood moest. Zijn spullen kwamen op de trambaan terecht en hij bleef schreeuwen “jullie moeten schoon” en “Ik moet dood jullie moeten dood”. De verdachte is vervolgens ondergebracht bij de Opvang Verwarde Personen en vervolgens op 4 februari 2018 met een inbewaringstelling opgenomen in het Klinisch Centrum Acute Psychiatrie van Parnassia te Den Haag. Er is een voorlopige rechterlijke machtiging aangevraagd die is bekrachtigd, die liep van 28 februari tot en met 1 juni 2018. Bij beoordeling in de kliniek was bij de verdachte sprake van een onveranderd paranoïde psychotisch toestandsbeeld met een dysfore stemming, waarbij separatie geïndiceerd was. De verdachte had geen ziektebesef of -inzicht, kreeg dwangmedicatie en was dreigend en geagiteerd. De verdachte werd steeds religieuzer in de kliniek.
Op 31 maart 2018 is de verdachte voor de Islam getrouwd met een medepatiënt die eveneens met een rechterlijke machtiging in de kliniek zat. Door de medicatie verbleekte het psychotisch beeld. Hij is op 6 april 2018 ontslagen, omdat hij verder poliklinisch zou worden begeleid. Die behandeling is niet van de grond gekomen. De verdachte is vervolgens na een korte tijd bij zijn vrouw te hebben gewoond, weer bij zijn moeder gaan wonen. Daar ging het niet goed met de verdachte. Hij ging zes keer per dag naar de badkamer, ging veel naar de moskee, bad alleen maar en las de koran op zijn mobiele telefoon. De verdachte is vervolgens gestopt met het nemen van zijn medicatie. Er is herhaaldelijk contact gezocht met Parnassia om dit te melden, maar de familie kreeg te horen dat het dossier gesloten was en dat opnieuw een traject moest worden ingezet via de huisarts.
Op 23 april 2018 heeft de verdachte een brief ontvangen van de IND naar aanleiding van zijn naturalisatieverzoek van 17 juli 2017. De naturalisatie is geweigerd omdat een verdenking was ontstaan dat de verdachte een agent had beledigd. Dit betrof 2 februari 2018 toen de verdachte werd afgevoerd naar de Opvang Verwarde Personen en hij in de lift een agent in het gezicht zou hebben gespuugd. Volgens de moeder van de verdachte ging het na de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek nog slechter met de verdachte. Hij zorgde niet goed voor zichzelf en richtte zich volledig op het geloof.
Vastgestelde stoornissen bij de verdachte
De psycholoog en de psychiater komen in hun rapport tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van complexe problematiek, waarbij een (doorgemaakte) paranoïde psychose centraal staat. Het betreft een uitgebreid paranoïde waansysteem, achtervolgingstype, waarvan de kern is dat hij in de gaten gehouden, belaagd en bestuurd (geleid) wordt door een geheime groep/machtige organisatie. De verdachte heeft tevens diverse mensen uit zijn directe omgeving (vrienden, familie) in zijn waansysteem betrokken en door zijn intimiderende gedrag angst bij hen ingeboezemd. Ten tijde van het onderzoek is dankzij de adequate anti psychotische behandeling in detentie zijn psychische toestand verbeterd en zijn gedrag genormaliseerd. Hij kan echter nog nauwelijks afstand nemen van zijn paranoïde wanen.
Het ziektebeeld wordt op basis van de aard en de klachten geclassificeerd als een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis volgens de DSM-5. Differentiaal diagnostisch wordt een structureel psychotisch proces, zoals schizofrenie, een schizo affectieve stoornis (wegens een mogelijk stemmingscomponent) of een waanstoornis, achtervolgingstype overwogen. Er is sprake van een hardnekkig psychotisch beeld. De psycholoog overweegt dat de toegenomen, welhaast dwangmatige religiositeit wat hem betreft kan worden begrepen als voortkomend uit zijn psychotische toestandsbeeld en dient te worden gezien als een zekere vorm van bescherming/coping. Immers, de verdachte was tot december 2017 niet tot nauwelijks met religie bezig, maar toen hij naar zijn psychotische overtuiging door de vrijmetselarij (
de rechtbank: i.e. de duivelsaanbidders) werd verleid het pad van de duivel op te gaan, werd hij voor zijn gevoel voor de keuze geplaatst om voor de duivel dan wel voor Allah te kiezen, aldus de psycholoog. Hij besloot, ingegeven door zijn paranoïde angst, te kiezen voor het pad van Allah en het Islamitische geloof.
Verder is volgens de deskundigen sprake van een stoornis in cannabisgebruik, ernstig, thans in gedwongen remissie (in een gereguleerde omgeving, detentie) en een stoornis in alcoholgebruik, licht, thans in gedwongen remissie (in een gereguleerde omgeving, detentie). Onderliggend is sprake van posttraumatische problematiek die geclassificeerd wordt als een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressor-gerelateerde stoornis volgens de DSM-5. Het betreft hier een cluster klachten en symptomen passend bij een persisterende complexe rouwstoornis.
Ten tijde van het ten laste gelegde verkeerde de verdachte volgens de psycholoog en de psychiater in een ernstige paranoïde psychose met achtervolgingswanen, die qua inhoud sterk ingebed was in zijn culturele, religieuze context. De verdachte voelde zich constant onder druk gezet en bedreigd door zijn vermeende achtervolgers die in zijn beleving erop uit waren om hem te vermoorden. Zo droeg hij een mes om zich te kunnen verdedigen in het geval dat hij aangevallen zou worden. Het is aannemelijk dat de paranoïde wanen, impulsen en hallucinaties zijn handelwijze ten tijde van het ten laste gelegde volledig hebben bepaald.
De realiteitstoetsing van de verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde ernstig gestoord. Door de omstanders en slachtoffers wordt betrokkene beschreven als vijandig, hyperalert, wat volgens de deskundigen passend is bij zijn fixatie op zijn wanen en/of hallucinaties en relatief weinig waarneembare desorganisatie van het gedrag.
De onderzoekers hebben ook kennisgenomen van het duidingsrapport van de NTA waarin door de verdachte gedane uitspraken geplaatst werden in een normatief, extremistisch denkkader. Verdachtes psychopathologie werd door de islamdeskundigen weliswaar waargenomen en beschreven, maar in de conclusies van het rapport buiten beschouwing gelaten. De verdachte schreef zijn persoonlijke grieven toe aan overmachtige krachten. Hij bestempelde zijn achtervolgers als “duivelaanbidders”, “satanisten”, “ongelovigen”, waarmee hij “hen” in zekere zin ontmenselijkte. Ook rechtvaardigde hij het dragen van een mes als zelfverdediging tegen zijn vermeende belagers. Het kan volgens de deskundigen niet worden uitgesloten dat betrokkene in zijn psychotische toestand ontvankelijk was voor allerlei, onder andere extremistische, ideeën afkomstig van buitenaf (zoals internet) en dat hij dergelijke ideeën in zijn paranoïde denksysteem heeft betrokken. Zijn boosheid en agressie waren echter gericht tegen vermeende achtervolgers die bij een geheime organisatie hoorden en hem kapot wilden maken, en niet tegen reële objecten, personen of instanties. Daarom worden de achterliggende, cognitieve en emotionele, motieven van zijn gedrag primair als pathologisch beschouwd.
Standpunt van de officieren van justitie
Ook de officieren van justitie hebben uitgebreid stil gestaan bij de persoon van de verdachte in het kader van de vraag waarom de verdachte tot zijn daden is gekomen. Zij hebben - kort gezegd - betoogd dat zij de verdachte deels berekenend achten en niet geloven dat hij zijn daden volledig onder invloed van een psychose heeft gepleegd. Zij hebben daarbij uitgebreid stilgestaan bij het concept van “taqqiyya”, kort gezegd het verbergen van het geloof als het geloof bedreigd wordt of bij levensbedreigende situaties. Zij hebben erop gewezen dat rechters eerder – in andere zaken – een rad voor ogen is gedraaid door verdachten die hun ware aard verborgen hebben gehouden. Zij stellen dat niet valt uit te sluiten dat de verdachte de psycholoog en de psychiater ook in dit geval heeft gemanipuleerd.
De officieren van justitie hebben er voorts op gewezen dat de politie en het openbaar ministerie vanaf 5 mei 2018 op geen enkel moment de indruk hebben gehad dat de verdachte in een psychose verkeerde. Integendeel, de verdachte, die vele malen is gehoord, heeft telkens geprobeerd zijn verklaring bij te stellen in zijn voordeel en is berekenend te werk gegaan. Uit zijn verklaringen en OVC-gesprekken blijkt geen verwardheid, maar een berekenende, rationale gedachtegang. De officieren van justitie gaan ervan uit dat de verdachte onder invloed stond van een stoornis, maar dat die stoornis niet zo ver ging dat hij geen keuzevrijheid meer had.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich juist op het standpunt gesteld dat de verdachte zijn daden volledig onder invloed van zijn psychose heeft gepleegd. Zij ziet geen enkele reden te twijfelen aan de conclusies van de psycholoog en de psychiater te dier zake.
De deskundigen ter terechtzitting
Ter terechtzitting van 21 juni 2019 hebben de deskundigen gepersisteerd bij hun conclusies. De psychiater stelt “[d]at hij heel erg psychotisch was en dat de realiteitstoetsing volledig gestoord was (ernstig gestoord). Hij was diep psychotisch gestoord op basis van een waansysteem waarin hij zat. Hij zat in een waansysteem en interpreteerde de werkelijkheid op een waanachtige wijze. Dat was zo massaal en zo volledig dat wij dat zien als belangrijkste argument dat hij handelde vanuit die wanen, vanuit zijn hallucinaties, vanuit de psychose.”
Volgens hen is het voorts ook logisch dat de verdachte wisselend heeft verklaard. Nadat hij medicatie kreeg, wilde hij afstand nemen van zijn daden en is hij deze voor zichzelf gaan verklaren en is hij opportunistische antwoorden gaan geven. De psychiater heeft dat als volgt verwoord: (…) “Maar later ga je ontkennen. Ontkennen is ook een afweermechanisme om je ego te beschermen. Ik ben toch niet een gewelddadig persoon? Wat denk je dat ik ben? Ik ben toch een normale jongen? Wat er gebeurd is, past niet bij mij. Ik heb het wel gedaan, maar psychologisch heb ik het niet gedaan. (…) [De verdachte] is voor een deel in de realiteit. Dat beseft hij en dan zijn de antwoorden ook passend bij de situatie. Die kunnen ook opportunistisch zijn. Als je dat ten gunste van jezelf zegt, ja. (…) Wat typisch is voor deze stoornis, is ‘misleidend’. Zijn presentatie, het lijkt alsof hij goed met ons in gesprek is, terwijl hij wanend is of hallucineert. Hij kan normaler overkomen dan hij is, dat is passend bij een dergelijke stoornis. Hij staat voor een deel in de realiteit, ongemerkt. (…) Die wisselvalligheid is passend bij deze vorm van psychose. (…)”
De deskundigen hebben daarbij verklaard dat zij over zeer veel informatie beschikten en dat zij niet enkel zijn afgegaan op de verklaringen van de verdachte. Zij hadden ook de beschikking over het medisch dossier van Parnassia en informatie uit detentie. De psycholoog heeft daarbij verklaard: “Met het concept van [‘taqqiyya’] heb ik specifiek geen rekening gehouden, maar na alle rapportages die ik inmiddels heb gedaan en de ervaring met simulatie kan ik wel inschatten of iemand mij een rad voor ogen draait en mij zit voor te liegen. En zelfs dan nog, kan ik op basis van alles wat ik zie en hoor en lees toch wel concluderen dat hij psychotisch is geweest.” De psychiater heeft daaraan toegevoegd: “Wij zijn forensische psychologen en psychiaters. Wij hebben te maken met verdachten, dus wij geloven niet alles. Dus wij stellen kritische vragen en stellen vragen op verschillende manieren. Wij confronteren mensen met de stukken. Dat hebben wij gedaan. (…) Op het moment dat je zoveel informatiebronnen hebt, is vanuit het onderzoek de kans kleiner dat je wordt voorgelogen. Omdat je kan toetsen aan verschillende gegevens van Parnassia , van artsen die de verdachte hebben gezien, van collega’s in andere situaties, van terrorismedeskundigen. Dat is een manier om te kijken of alles bij elkaar consistent is. (…) Wat mij opvalt, op basis van alle informatie, dat hij tegen alle mensen, ook bij Parnassia , hetzelfde vertelde. De kern van zijn verhaal is stereotiep. Het is echt [een] paranoïde achtervolgingswaan. Het concept van psychosen, van een waan, bestaat uit een aantal stukken. Die hebben we allemaal kunnen herkennen in het verhaal van de verdachte en het verhaal van anderen. Het is psychiatrisch consistent. Zelfs als de verdachte pogingen zou doen om ons voor te liegen, komen we tot vrij sterke conclusies. (…) Simulatie kan je checken. Er zijn verschillende manieren om dat te checken. Dat staat ook in ons rapport. Dat is zorgvuldig gebeurd. Je vergelijkt met informatie die je hebt, maar ook zelf hebben wij gekeken naar de aard van psychotische symptomen. Deze symptomen zijn authentiek. Hij heeft de psychose niet geveinsd.”
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat rechters geen gedragsdeskundigen zijn. Zij laten zich dan ook adviseren door deskundigen, in dit geval door een forensisch psychiater en psycholoog en een milieuonderzoeker. Hun deskundigheid is door geen van de partijen betwist. Dat de rechtbank zich laat adviseren betekent overigens niet dat de conclusies klakkeloos worden overgenomen. De rechtbank toetst deze conclusies zorgvuldig en neemt ook alle andere stukken in het dossier mee in haar oordeel.
In onderhavige zaak zijn de conclusies van de deskundigen gebaseerd op uitgebreid onderzoek en zeer veel informatiebronnen. De conclusies volgen volstrekt logisch op het beschreven onderzoek en bovendien passen de conclusies bij het beeld van de verdachte dat uit de rest van het dossier naar voren komt. Als de rechtbank de levensloop van de verdachte in ogenschouw neemt, is te zien dat de verdachte al in 2015 psychische problemen ontwikkelde en dat het in de loop van de jaren steeds slechter ging met de verdachte. Ook ging hij eind 2017 al naar de politie om aangifte te doen tegen zijn “achtervolgers”. Zijn huisarts vond dat hij al in januari 2018 psychotisch overkwam en ook de psychiater van Parnassia stelde in februari 2018 de diagnose dat bij de verdachte sprake was van een onveranderd paranoïde psychotisch toestandsbeeld.
De rechtbank hecht eraan het volgende op te merken. De rechtbank is zeker niet naïef. Zij wil wel aannemen dat rechters in andere zaken een rad voor ogen is gedraaid. In deze zaak zou dat evenwel betekenen dat de verdachte niet alleen de ervaren forensisch deskundigen heeft misleid, die nota bene zelf aangeven daar in deze zaak zeer alert op te zijn geweest, maar ook zijn hele omgeving, zijn huisarts en de psychiater van Parnassia . Ook vindt de rechtbank het volstrekt onlogisch dat als de verdachte het concept van ‘taqqiyya’ zou hebben willen hanteren hij eerst extreme en radicale uitspraken zou doen bij de NTA om vervolgens tegen de deskundigen te zeggen dat het zo’n belangrijk rapport is voor zijn zaak. Als de verdachte doelbewust zijn geloof zou willen verbergen en deskundigen een rad voor ogen zou hebben willen draaien, zou je verwachten dat hij afstand doet van zijn geloof en zeker niet gaat verklaren hoe belangrijk het rapport is in zijn zaak. De wisselende verklaringen van de verdachte zijn voorts te verklaren vanuit zijn stoornis. Anders dan de officieren van justitie hebben betoogd, vindt de rechtbank de gegeven uitleg van de deskundigen hierover wel degelijk overtuigen. De deskundigen zijn ervaren in hun werk en hebben zeer uitgebreid onderzoek gedaan. De gegeven uitleg komt op de rechtbank ook volstrekt logisch over. Daarbij zeggen alle deskundigen dat bij de verdachte sprake was van weinig tot geen ziektebesef of -inzicht. De gesprekken van de verdachte met zijn familie waarin hij onder andere stelt dat hij gaat doen alsof hij waanbeelden heeft, terwijl “het geen waanbeelden [zijn], is van God”, zijn in het licht daarvan dan ook volkomen verklaarbaar.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de conclusies van de psycholoog en de psychiater overnemen en komt zij tot de conclusie dat de verdachte zijn daden heeft gepleegd onder invloed van zijn psychotische stoornis. Het handelen van de verdachte werd volledig door deze stoornis bepaald.
4.5.2
Was sprake van voorbedachte raad?
Toetsingskader
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad. [13]
De beoordeling van de omstandigheden
Zoals hierboven onder 4.5.1 is overwogen, heeft de verdachte zijn daden gepleegd onder invloed van een psychotische stoornis. Het handelen van de verdachte werd volledig door deze stoornis bepaald. Dat neemt niet weg dat de verdachte in zijn psychose wel degelijk met voorbedachte raad kan hebben gehandeld. Voor de beantwoording van deze vraag kijkt de rechtbank allereerst naar zijn eigen verklaringen.
De verdachte heeft op vele momenten verklaringen afgelegd: tijdens de vele verhoren door de politie, tijdens het verhoor door de rechter-commissaris, tijdens de meerdere gesprekken met de psychiater, de psycholoog, de cultureel antropoloog en de Arabist, tijdens opgenomen OVC-gesprekken met familieleden en tijdens de terechtzitting. De verdachte heeft tijdens de verhoren en de gesprekken wisselende verklaringen afgelegd ten aanzien van details voorafgaand en tijdens de gebeurtenissen van 5 mei 2018. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld van welke verklaring(en) van de verdachte moet worden uitgegaan bij de beantwoording van de vraag of de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Zoals eerder onder 4.5.1 overwogen, hebben de psychiater en de psycholoog verklaard dat de wisselende verklaringen van de verdachte tot stand zijn gekomen omdat de verdachte
- kort gezegd -, terugkijkend naar de gebeurtenissen, voor zichzelf probeerde te verklaren waarom hij zo heeft gehandeld. De vraag waarom de verdachte op 5 mei 2018 drie willekeurige personen heeft neergestoken en wat hij daarbij dacht, is volgens de deskundigen moeilijk en misschien - ook voor de verdachte - zelfs nooit te beantwoorden. De eerste verklaringen van de verdachte nadat hij was aangehouden geven volgens de deskundigen echter het beste weer wat de verdachte op dat moment dacht en wat toen in zijn hoofd omging. De psycholoog heeft dat als volgt verwoord: “Het is maar welke waarheid je natuurlijk wil horen. Wat je ziet is vaak, in de eerste verhoren, op het moment dat iemand echt psychotisch is, krijg je wel het, hoe gestoord het ook is, beste beeld van wat er in iemands hoofd omgaat. Tegelijkertijd kan je er soms niet altijd veel logica in ontdekken. Het is een beetje hoe daarmee wordt omgegaan. Dat is wat we net ook een beetje schetsten, dat het lijkt alsof hij een beetje zit te zoeken van wat komt mij het beste uit wanneer ik wat verklaar. Maar ik denk dat in het begin zal je zien dat hij misschien toch veel meer uit een bepaalde psychose, waar je soms ook ziet dat de cognitieve desorganisatie nog wat groter is of juist bepaalde remmingen nog niet helemaal heeft, en gewoon dat verteld zoals het hem voorkomt. En later, wanneer dat realiteitsbesef en de structuur en de rust weer wat komt, want ook detentie geeft alweer vaak wat rust en structuur, dan zie je dat iemand langzaamaan ook weer toch wat bij gaat stellen en gaat denken, ik weet niet wat ik toen precies heb verklaard, maar dit is zoals ik het nu zie. Dus met het opklaren van de psychose gaat iemand ook weer anders verklaren en dat ziet er heel gek uit. En zeker in ons vak, snap ik dat heel goed dat je denkt die zit daar de boel een beetje bij elkaar te vertellen. En wat is dan de waarheid? Dat is een lastige om te achterhalen, omdat je gewoon wel met een ernstig psychotische man hebt die daar zijn eigen waarheid heeft die voor iemand die dat niet heeft moeilijk is te begrijpen.”
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zal de rechtbank daarom, gelet op deze onderbouwing van de deskundigen, gebruik maken van de eerste verklaringen van de verdachte, die hij heeft afgelegd kort nadat hij was aangehouden. De rechtbank acht deze verklaringen in dit verband het meest betrouwbaar.
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft op 6 mei 2018 onder meer verklaard:
- “… “ “…
“Duivelaanbidders” brachten eind vorig jaar geesten bij mij in, waar ik angstig van word. Ze zijn langzaam begonnen en steeds maar verder gegaan. De laatste twee maanden liepen ze me achterna op straat. Ze maakten me bang en ik was altijd angstig en zo. Lichten kwamen op het huis en overal waar ik was. En angstwekkende stemmen en geluiden. Als ik de deur uitging, gingen ze bij mijn huis binnen. Ze hebben me ook een keer meegenomen naar een gebedshuis waar ze bidden. Ze zetten je onder druk. Omdat zij me eigenlijk van mijn geloof naar hun geloof willen overbrengen. En daardoor werd ik echt kwaad. Ik heb gedaan waar ik nu hiervoor lig.
Voor het incident kwam ik uit de moskee. Ik had een mes bij mij. Ik had het mes drie of vier dagen daarvoor gekocht in Den Haag.…”
- “… “…
Ik ben naar de gebedsplaats van die duivelaanbidders geweest. Ik heb zesmaal geklopt aan die deur, maar niemand deed die deur open. Dat was de tweede dag nadat ik die messen had gekocht. Als ik kon was ik naar binnen gegaan om daar iemand te doden. Ik wilde dat iemand die deur opendeed, dat ik naar binnen kon gaan. Dan zou ik diegenen die binnen zijn doden.…”
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte op 7 mei 2018 het volgende verklaard:
- “ “
Ik ben gegaan naar de tempel van die mensen, maar niemand heeft de deur voor mij opengemaakt. Op die dag heb ik het mes gekocht.
- “ “
U vraagt mij of ik het mes afgelopen zaterdag heb gekocht. Nee, ik denk dat ik het mes op woensdag of donderdag heb gekocht. U vraagt mij of ik wat ik zaterdag heb gedaan heb voorbereid. Ik heb al eerder verklaard dat ik een paar dagen daarvoor naar de tempel ben gegaan. De tempel is tegenover het [Plaats] in Den Haag. Het is geen kerk.(Opmerking rechter-commissaris: de raadsvrouw vraagt of hij letterlijk ‘tempel’ zegt, of ‘gebedsruimte’. De tolk geeft aan dat hij letterlijk ‘tempel’ zegt.)
Ik had gehoopt dat iemand de deur open zou doen, maar dat deden ze niet. Ik moest van de psychische druk af. Ik heb zes maanden onder druk gezeten. Zij hebben ervoor gezorgd dat ik bij Parnassia terecht kwam. Toen ik bij Parnassia werd ontslagen was mijn huis leeg. Zij hebben mij bij Parnassia behandeld zoals de satanisten mij behandelden.
- “ “
U vraagt mij of ik bij de aankoop van het mes al van plan was om daar iemand mee te gaan steken. Ja, bij het kopen van het mes was dat het plan.
- “ “
U benoemt de andere messen en een messenslijper op het aanrecht in mijn woning. U vraagt of ik thuis heb uitgezocht welk mes het beste was en of ik de messen heb geslepen. Nee, ik wilde een nieuwe kopen, want die anderen waren niet geschikt.
De verdachte heeft op 1 juni 2018 vervolgens nog het volgende verklaard:
- “ “
Ik ben naar het pleintje gegaan waar dat probleem is voorgevallen. Ik voelde benauwdheid in me. Dat zat al een paar dagen in me. De reden waarom ik daar naartoe ben gegaan, ik verwond daar mensen en de politie schiet me dood. Dan is mijn doel bereikt.
- “ “
Het idee “Ik ga mensen iets aandoen, dan word ik neergeschoten of doodgeschoten door de politie” is heel kort voordat het gebeurd is ontstaan. Ik schat het misschien op twee weken of zo. Het kan ook drie weken daarvoor zijn geweest. De druk werd steeds erger. Ik had geen huis meer, Parnassia doet gewoon dingen die ik niet graag wil. Al die dingen bij elkaar. Plotseling kwam het idee in mijn hoofd om dit te doen.
- “ “
Ik wilde gewoon dood. Zoals ik het gedaan heb. Ik zou een aanslag plegen op mensen. Dan komt de politie en die schiet me neer.
- “ “
Het doel was om zelf doodgeschoten te worden en dan zouden de problemen eigenlijk weg zijn.
- “ “
Ik ben vanuit de moskee naar Hollands Spoor gegaan, en toen ben ik richting Rijswijk gegaan. Ik ben een aantal treden omhooggegaan bij een trap en toen ben ik bij het pleintje aangekomen. Ik ging daar naartoe voor het doel wat ik bedoelde. Ik zou het echt niet weten waarom ik naar dat pleintje ging en niet naar een andere straat of ander plein. Ik had het mes al bij mij. Ik had dat voor hetzelfde doel gekocht. Ik ben twee dagen achter elkaar bij het gebedshuis geklopt, maar ze deden de deur niet open. Ik was van plan om daar dat doel van mij te bereiken.
Op zaterdag ging ik naar dat pleintje en heb ik twee a drie minuten op een stoel gezeten. Ik weet niet waarom. Ik heb heel kort gezeten en ik ben gewoon op die mensen afgegaan.
Het oordeel van de rechtbank
Uit deze verklaringen volgt dat de verdachte, als onderdeel van een plan, op 2 mei 2018 een mes heeft gekocht om daarmee mensen te steken. Hij wilde mensen steken omdat hij al een aantal maanden door duivelsaanbidders werd achtervolgd, zij in zijn huis kwamen wanneer hij weg was en zij hem steeds meer onder druk zetten. Zij wilden hem van zijn geloof afbrengen en naar het pad van de duivel brengen. De druk werd hem te groot en daarom is het plan in hem opgekomen om mensen te steken. Dit plan ontstond twee of drie weken voor 5 mei 2018. Het mes heeft hij drie dagen voor 5 mei 2018 gekocht voor de uitvoering van dit plan. Met dit mes is hij in de dagen voor 5 mei 2018 tweemaal naar de Nieuwe Kerk in Den Haag gegaan om daar mensen te gaan steken en te doden. Volgens de verdachte was dit de tempel van de duivelsaanbidders. Omdat niemand de deur voor de hem heeft opengedaan, kon hij niet naar binnen en het is toen niet gelukt zijn plan uit te voeren. Uiteindelijk heeft hij op 5 mei 2018 drie willekeurige mensen neergestoken in de hoop zelf dood te gaan. Op die manier zou hij van de druk van de duivelsaanbidders af zijn.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is, anders dan de verdediging heeft betoogd, komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte heeft het plan om mensen te gaan steken/doden immers twee tot drie weken voor 5 mei 2018 bedacht en heeft het mes op 2 mei 2018 gekocht voor de uitvoering van het plan. De verdachte heeft hiermee niet alleen gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad maar zich daarvan ook rekenschap geven. De verdachte wilde immers mensen steken, zodat hij vervolgens zelf gedood zou worden.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De op dagvaarding I onder 1, 2 en 3 impliciet primair ten laste gelegde pogingen tot moord op [Slachtoffer 2] , [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 3] kunnen daarmee wettig en overtuigend bewezen worden.
4.5.3
Was sprake van een terroristisch oogmerk?
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte hierbij heeft gehandeld met een terroristisch oogmerk. In samenhang hiermee dient de rechtbank ook de vraag te beantwoorden of de verdachte [Slachtoffer 4] en [Slachtoffer 6] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf.
4.5.3.1 Juridisch kader
Inhoud bestanddeel terroristisch oogmerk
In artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht wordt beschreven wat onder terroristisch oogmerk moet worden verstaan. Kort gezegd komt het erop neer dat het oogmerk van de verdachte erop moet zijn gericht om (een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid/organisatie te dwingen iets te doen, te dulden of na te laten, dan wel de fundamentele structuren van een land te ontwrichten of te vernietigen.
Daarbij staat voorop dat het terroristisch oogmerk niet hetzelfde is als iemands ideologische of religieuze
motiefof
einddoel. Het gaat erom
welk effectde verdachte met een gedraging wilde bereiken en dus niet om de vraag
waaromde daad wordt gepleegd. Kort gezegd gaat het er dus om wat de verdachte met zijn daad wilde bereiken. Het ideologische motief kan uiteraard wel een zekere rol spelen in het bewijzen van het terroristisch oogmerk. Immers, als iemand een ideologie aanhangt waarin geweld niet wordt geschuwd, zal het in de regel makkelijker zijn het terroristisch oogmerk vast te stellen.
In het vonnis inzake Mohammed B. , dat zowel door de officieren van justitie als de verdediging is aangehaald als voorbeeld uit de jurisprudentie waarin is uitgewerkt welke omstandigheden een rol kunnen spelen bij invulling van het subjectieve bestanddeel terroristisch oogmerk, is het volgende te lezen:
“Bij beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van terroristisch oogmerk zijn de volgende omstandigheden van belang. De moord is gepleegd in een drukke straat, tijdens spitsuur, op een bekende Nederlander, en op een gruwelijke wijze. Daar komt bij dat op het lichaam een brief is achtergelaten met dreigende inhoud, niet alleen aan [een] Tweede Kamerlid maar ook aan geheel Nederland. Bovendien heeft verdachte, naar een getuige verklaart, aan een omstander op diens uitroep: “Dit kan toch niet, dit kan je toch niet maken” gereageerd met de mededeling: “Dat kan ik wel en dan weten jullie ook wat je te wachten staat.” Al deze feiten tezamen genomen rechtvaardigen de conclusie dat verdachte welbewust heeft beoogd de Nederlandse bevolking vrees aan te jagen.”
Op basis hiervan werd door de rechtbank Amsterdam bewezen geacht dat Mohammed B. de moord op [Naam] heeft gepleegd met terroristisch oogmerk. Ten aanzien van het schieten op politieagenten door Mohammed B. overwoog de rechtbank Amsterdam vervolgens:
“Ten aanzien van het schieten op de politieagenten en de daarmee verbonden bedreigingen ligt dit anders. Weliswaar gebeurde dit ook in een drukke straat en tijdens spitsuur, maar de overige omstandigheden die hiervoor zijn opgesomd, ontbreken. Vast staat dat verdachte de agenten heeft beschoten om hen te doden en tevens te bewerkstelligen dat zij op hem zouden terugschieten zodat hij als martelaar zou sterven. Hieruit blijkt echter onvoldoende het kennelijke doel de Nederlandse bevolking vrees aan te jagen.” [14]
In een andere zaak werd een verdachte vrijgesproken van bedreiging met een misdrijf met terroristisch oogmerk door - onder andere - de woorden te gebruiken tegen agenten: “ik ga een aanslag plegen, ik ben serieus.” Hierbij werd overwogen dat die verdachte had verklaard dat hij deze bewoordingen had geuit omdat hij boos was en de agenten wilde treiteren. Hieruit leidde de rechtbank Amsterdam vervolgens af dat het oogmerk van de verdachte er niet op gericht was de bevolking vrees aan te jagen. [15] Tot slot wijst de rechtbank op de zaak waarin een verdachte een tweet had geplaatst waarin werd verwezen naar een ISIS-bom met een afbeelding van een bom en daarbij een met name genoemde straat in Den Haag, waarin door de rechtbank is overwogen:

Het plaatsen van een dergelijke openbare tweet leidt in het huidige tijdsgewricht in de regel tot collectieve stress onder de bevolking omdat (bom)aanslagen van, of in naam van, IS in West-Europa bepaald niet denkbeeldig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is de bedreiging daarmee van zodanige aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat in elk geval bij een deel van de bevolking van Den Haag de redelijke vrees kon ontstaan dat er daadwerkelijk een ontploffing zou volgen en blijkens de tweet en de verklaring van de verdachte was zijn oogmerk ook daarop gericht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte door in deze tijd en maatschappelijke situatie deze tweet met daarin een verwijzing naar ISIS te plaatsen, het oogmerk moet hebben gehad om in elk geval een deel van de bevolking van Den Haag ernstige vrees aan te jagen.” [16]
4.5.3.2 Deze zaak
Inleiding
Vaststaat dat de verdachte drie willekeurige mensen op klaarlichte dag heeft gestoken met een mes en dat hij anderen heeft bedreigd met dat mes. Dat deze feiten op de slachtoffers, hun naasten, de omstanders en op de samenleving als geheel een enorme impact hebben gehad, staat ook vast. De slachtoffers hebben - met recht - gevreesd voor hun leven en de rechtbank kan er alleen maar een voorstelling van maken hoe ongerust hun naasten zijn geweest. Daarbij zijn veel mensen getuige geweest van de afschuwelijke gebeurtenissen en heeft een aantal van hen eerste hulp verleend. Ook voor hen heeft deze dag onuitwisbare gevolgen gehad. Gelet op het huidige tijdsgewricht waarin eerder in Europa terroristische aanslagen zijn gepleegd door het doden van willekeurige slachtoffers is het ook logisch dat in de (sociale) media direct werd gespeculeerd over de vraag of hier sprake was een terreuraanslag en dat dit er mede voor heeft gezorgd dat (een deel van) de Nederlandse bevolking daadwerkelijk bang is geworden. Ook verschillende getuigen verklaren dat zij dachten dat sprake was van een terreuraanslag.
De juridische vraag is evenwel of de verdachte met zijn daden ook wilde bereiken dat (een deel van) de Nederlandse bevolking vrees werd aangejaagd. [17] Het gaat er immers om wat de verdachte wilde bereiken met zijn daden en niet wat het mogelijk effect ervan geweest is, en ook niet met welk motief de verdachte zijn daden heeft gepleegd.
Zoals uit wat hierboven onder 4.5.1 is overwogen heeft de verdachte zijn daden gepleegd onder invloed van een psychotische stoornis en werd zijn handelen volledig door deze stoornis bepaald. Dat neemt niet weg dat de verdachte in zijn psychose wel degelijk een terroristisch oogmerk kan hebben gehad. [18] Voor de vraag wat de verdachte dacht en wilde bereiken met zijn daad kijkt de rechtbank allereerst naar zijn eigen verklaringen. Daarbij maakt zij gebruik van de eerste verklaringen die hij heeft afgelegd kort na zijn daden, nu deze - zoals hierboven onder 4.5.2 ook reeds is overwogen - het beste weergeven wat de verdachte daadwerkelijk op 5 mei 2018 dacht.
Verklaringen verdachte
De verdachte heeft op 6 mei 2018 onder meer verklaard:
“…. “Duivelaanbidders” brachten eind vorig jaar geesten bij mij in, waar ik angstig van word. Ze zijn langzaam begonnen en steeds maar verder gegaan. De laatste twee maanden liepen ze me achterna op straat. Ze maakten me bang en ik was altijd angstig en zo. Lichten kwamen op het huis en overal waar ik was. En angstwekkende stemmen en geluiden. Als ik de deur uitging, gingen ze bij mijn huis binnen. Ze hebben me ook een keer meegenomen naar een gebedshuis waar ze bidden. Ze zetten je onder druk. Omdat zij me eigenlijk van mijn geloof naar hun geloof willen overbrengen. En daardoor werd ik echt kwaad. Ik heb gedaan waar ik nu hiervoor lig. …”
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte op 7 mei 2018 het volgende verklaard:
“U vraagt waarom ik die drie mensen heb neergestoken. Ik werd vanaf een maand voor Oud en Nieuw door satanisten achtervolgd. Ze wilden dat ik mijn godsdienst zou veranderen in hun geloofsovertuiging (het satanisme). U vraagt mij waarom ik dan in mei 2018 drie mensen neer heb gestoken. Zij kwamen naar mijn woning en hebben dingen in mijn woning vernield en smerig gemaakt. Toen heb ik mijn inboedel uit het raam gegooid en ben ik aangehouden door de politie en naar Parnassia gebracht. Dat was ongeveer drie maanden geleden. Ik ben daar sinds kort ontslagen. U vraagt mij normaals waarom ik drie mensen heb neergestoken. Die satanisten hebben mijn leven geruïneerd en mijn leven totaal kapot gemaakt, ook psychisch. Ze hebben dingen in mijn woning kort en klein geslagen en smerig gemaakt en ervoor gezorgd dat ik ten onrechte drie maanden in Parnassia heb gezeten. Ik wilde die mensen afmaken.Opmerking rechter-commissaris: tijdens het dictaat zegt de verdachte dat zijn bedoeling was om de mensen met een mes te steken, maar niet om hen dood te maken
. U vraagt mij wie ik bedoel met ‘ze’ en ‘die mensen’. U vraagt mij of dat mensen in mijn hoofd zijn of dat ze echt bestaan. Deze mensen bestaan echt. Ze zijn naar mijn woning gegaan en hebben dingen kapot gemaakt. U vraagt mij of de drie slachtoffers hier iets mee te maken hebben. Ik ben gegaan naar de tempel van die mensen, maar niemand heeft de deur voor mij opengemaakt. Op die dag heb ik het mes gekocht. U vraagt mij normaals wat deze drie mensen daarmee te maken hadden. Die mensen -de satanisten- hebben mijn leven kapot gemaakt en hebben mijn psychische toestand verslechterd. … U vraagt of ik het heb gedaan in de hoop dat de politie mij daarna zou doodschieten. Ja, dat klopt. … U vraagt mij of er geen andere manier was. Nee, er was geen andere manier.”
Uit wat de verdachte kort na de gebeurtenissen heeft verklaard volgt dat hij de duivelsaanbidders wilde doodmaken/steken, dat hij het zat was dat hij achtervolgd werd en dat zijn uiteindelijke doel was om zelf doodgeschoten te worden. Zoals uit de hiervoor besproken levensloop blijkt, is de verdachte voor mei 2018 een aantal keren bij de politie geweest om foto’s te laten zien van voorbijgangers die hem zouden achtervolgen. Ook blijkt dat de verdachte in de maanden voorafgaand aan 5 mei 2018 in zijn hoofd geteisterd werd door de duivelsaanbidders. Deze duivelsaanbidders zijn waanbeelden die de verdachte had waarop zijn agressie en daden waren gericht. Deze duivelsaanbidders bestonden enkel in zijn eigen hoofd. Uit de verklaringen van de verdachte kan dan ook niet worden afgeleid dat de verdachte (een deel van) de Nederlandse bevolking vrees aan wilde jagen met zijn daden. De verdachte wilde de duivelsaanbidders immers steken/doden en zelf gedood worden om aan de psychische druk te ontsnappen. Deze duivelsaanbidders kunnen ook niet - zoals de officieren van justitie lijken te suggereren - gelden als een deel van de Nederlandse bevolking dat de verdachte vrees aan zou willen jagen. Allereerst omdat dit - zoals ook volgt uit het rapport - geen reële objecten, personen of instanties betrof, maar zij uitsluitend in zijn hoofd bestonden en voorts omdat de verdachte aangeeft dat hij tot doel had deze duivelsaanbidders te doden/steken en niet om hen of anderen zoals hen vrees aan te jagen.
Ook de rest van het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat de verdachte tot doel had (een deel van) de Nederlandse bevolking vrees aan te jagen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Radicale en extremistische ideologie
Uit het duidingsrapport van de NTA volgt dat de verdachte een radicaliseringsproces heeft doorgemaakt en er extremistische ideeën op nahoudt: dit uit zich in vijanddenken, geweldslegitimatie en een vertrouwensbreuk ten aanzien van het systeem, aldus het rapport. Dit is echter niet gebaseerd op een algemene afwijzing van de democratische rechtsorde, maar eerder door persoonlijke motivatie zonder een politiek proces van delegitimatie. Er is géén (groeiende) bereidheid om de democratie als systeem te ontwrichten, vanuit politiek-extremistische beweegredenen. Volgens de deskundigen heeft de verdachte zijn daad gepleegd vanuit extremistische motieven waarbij géén verbondenheid bestond met een terroristische groepering. Ter zitting hebben de deskundigen verklaard dat zij blijven bij deze conclusies, maar dat zij niet kunnen vaststellen hoe dit radicaliseringsproces is ontstaan. In hun rapport geven zij aan dat de verdachte af en toe bizarre uitspraken deed en aangaf dat hij in de gaten werd gehouden door een geheime organisatie en sprak over zaken die alleen hij waarnam, zoals een oog op de muur, beeld van vader en de profeet op het gebedskleed en het horen van geluiden die anderen niet horen.
Naar oordeel van de rechtbank volgt uit wat de psychiater en de psycholoog hebben geconcludeerd dat de aanwezigheid van de duivelsaanbidders in het hoofd van de verdachte ervoor hebben gezorgd dat de verdachte vromer moslim is geworden om tegenwicht te bieden aan deze duivelsaanbidders. Immers, hij besloot, ingegeven door zijn paranoïde angst, te kiezen voor het pad van Allah en het Islamitische geloof in plaats van het pad van de duivel. Hij was in die psychose ontvankelijk voor extremistische ideeën en lijkt deze in zijn psychose te hebben betrokken. Dat de verdachte extremistische ideeën had bij zijn daden, betekent dan ook niet dat zijn naastgelegen doel was: het vrees aanjagen van (een deel van) de Nederlandse bevolking. Dit zegt wel wat over zijn gedachten, maar hieruit kan niet zonder meer het naastgelegen doel van de verdachte worden afgeleid.
Dat geldt ook voor de uitspraken die de verdachte heeft gedaan tegen zijn familie gedurende de OVC-gesprekken. Ook hier heeft hij extremistische uitspraken gedaan, zoals dat volgens de verdachte ‘jihad’ betekent het doden van ongelovigen, dat hij geen spijt heeft van zijn daden, dat hij zijn daad voor Allah heeft gepleegd en dat hij een martelaar zou worden. Deze uitspraken kunnen weliswaar als radicaal en extremistisch worden gezien en zeggen wat over de gedachtewereld van de verdachte en zijn mogelijke motieven, maar vormen, mede gezien het gegeven dat deze ideeën vanuit zijn paranoïde angst werden ingegeven, evenmin bewijs voor het bestaan van een terroristisch oogmerk voor zijn daden op 5 mei 2018.
Het facebookfilmpje dat de verdachte op 30 januari 2018 heeft geplaatst kan hier evenmin toe bijdragen. Hierin worden weliswaar opnieuw extremistische ideeën naar voren gebracht: bijvoorbeeld dat diegenen die niet in de Islam geloven naar de hel zullen gaan, maar ook hierin vertelt de verdachte al over de Satanaanbidders die in zijn huis zijn geweest en dingen hebben achtergelaten zoals vieze oor stokjes en een boomblad, en dat ze zijn grill hebben stukgemaakt. Het is zonneklaar dat de verdachte dit filmpje heeft geplaatst terwijl hij kennelijk psychotisch was en hieruit kan, anders dan door de officieren van justitie is betoogd, niets worden afgeleid omtrent zijn naastgelegen doel op 5 mei 2018.
Tawheed gebaar en het uitroepen van de Takbir
Tawheed betekent letterlijk “één maken” en omvat de eerste helft van de shahada. Het woord wordt binnen de Islam gebruikt om de eenheid van God en het monotheïsme mee aan te duiden. Allah is daarmee één en de enige god: volkomen ondeelbaar, volledig uniek en volstrekt ondefinieerbaar. Het Tawheed gebaar, de opgestoken wijsvinger, wordt ook gebruikt om aan te geven dat alleen de wetten van Allah gelden en moeten worden gehoorzaamd. Daarbij wordt het ook veel gebruikt door jihadistische strijders.
De Takbir: ‘allahu akbar’ wordt uitgesproken bij allerlei voor- en tegenspoed. Het is gangbaar om de Takbir uit te spreken om verbazing te uiten over een gebeurtenis, bij blijdschap, woede of pijn. Ook wordt het gebruikt als strijdkreet, of overwinningskreet (bij verlies wordt de shahada uitgesproken). De Takbir wordt door jihadstrijders als strijdkreet gebruikt.
Uit het dossier volgt dat de verdachte tijdens zijn aanhouding en na te zijn neergeschoten de Takbir uitspreekt en daarna op enig moment het Tahweed gebaar maakt. Zelf verklaarde hij daarover dat hij dacht dat hij doodging en dit daarom deed. In het duidingsrapport geven de deskundigen ook aan dat dit “
het roepen van de takbir en de shahada met tawheed gebaar in dit geval niet specifiek verbonden[zijn]
aan het jihadisme, maar kwamen voort uit het gevoel van naderende dood.”De rechtbank kan deze conclusie volgen, gelet op het moment waarop het gebaar en de uitroep zijn gedaan. De rechtbank merkt daarbij op dat dit anders zou zijn geweest als de verdachte een dergelijk gebaar of uitroep had gedaan terwijl hij de slachtoffers stak of bedreigde. Immers, dan zou het als strijdkreet/gebaar kunnen worden gekwalificeerd. Nu dat hier niet het geval is, kan ook hieruit het terroristisch oogmerk niet worden afgeleid.
Overige omstandigheden
De rechtbank slaat, anders dan de officieren van justitie, geen acht op de anonieme brief waarin de verdachte een terrorist wordt genoemd die in Syrië bij een terroristische organisatie zou hebben gezeten, nu uiteindelijk niet is achterhaald wie deze brief heeft geschreven en ook niet met welke bedoeling.
Ten aanzien van de financiën en het door de verdachte gesloten huwelijk overweegt de rechtbank dat het weliswaar zo is dat jihadstrijders vaak vlak voor hun daden of uitreis naar oorlogsgebieden hun rekening leegtrekken, schulden afbetalen en trouwen, maar dat hier ten aanzien van de verdachte een andere duiding aan moet worden gegeven. Uit de financiële gegevens van de verdachte volgt immers dat de verdachte veel vaker meerdere kleine en soms ook grotere bedragen van zijn rekening opnam en dat dit dus niet een bijzondere actie was in de weken voorafgaand aan 5 mei 2018. De money transfers kort voor 5 mei 2018 betroffen voorts overboekingen naar vrienden en/of familie. Het huwelijk dat de verdachte in de periode dat hij in Parnassia verbleef aanging, lijkt eerder te zijn ingegeven door de mogelijkheid om seks met elkaar te hebben en als uitweg voor de verdachte uit Parnassia omdat hij dan een verblijfadres had, dan dat dit was ingegeven door zijn uiteindelijke daden op 5 mei 2018.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het zetten van de schoenen op het verblijfdocument door de verdachte en zijn opmerking dat hij de Nederlandse nationaliteit niet wilde dragen evenmin bewijs is voor het bestaan van een terroristisch oogmerk. Zoals uit de levensloop van de verdachte volgt, is zijn aanvraag voor de Nederlandse nationaliteit eind april 2018 afgewezen. De verdachte was daar erg boos en teleurgesteld over omdat hij juist de Nederlandse nationaliteit wilde krijgen en de afwijzing daarvan naast alle problemen die hij al had teveel voor hem werd. Dit zegt dan ook niets over het doel van zijn daden van 5 mei 2018.
De overige door de officieren van justitie opgesomde elementen uit het dossier betreffen voorts steeds de ideologie van de verdachte en zijn mogelijke motieven maar zeggen niets over het naastgelegen doel van zijn daden, zodat de rechtbank deze verder onbesproken zal laten.
Conclusie
De daden van de verdachte op 5 mei 2018 doen denken aan een terroristische aanslag. De verdachte hield er - ingegeven door zijn paranoïde psychose - radicale en extremistische gedachten op na. Dit leidt evenwel niet tot de conclusie dat de verdachte daarmee een terroristisch
oogmerkhad. Anders dan in de zaak van Mohammed B. waarin ook op klaarlichte dag iemand werd gestoken, is in dit geval geen sprake van een pamflet met een boodschap of van uitlatingen gericht aan (een deel van) het Nederlandse volk of anderszins van strijdkreten of uitroepen tijdens zijn daden. Zoals ook in de zaak van Mohammed B. het schieten op de agenten, dat evident werd ingegeven door zijn extremistische motieven, niet werd aangemerkt als schieten met terroristisch oogmerk, omdat dit schieten werd ingegeven om als martelaar te kunnen sterven en niet om de Nederlandse bevolking (verdere) vrees aan te jagen.
De verdachte leed aan een psychotische stoornis met achtervolgingswanen. Hij werd een steeds vromere moslim om tegenwicht te kunnen bieden aan de duivelsaanbidders. Vanuit zijn paranoïde angst heeft hij het pad van Allah gekozen. De psychische druk werd hem uiteindelijk teveel en dat heeft geleid tot de gebeurtenissen van 5 mei 2018. Zijn daden waren er op gericht om deze duivelsaanbidders te steken/doden en niet op het vrees aanjagen van (een deel van) de Nederlandse bevolking. Dit volgt uit zijn eigen verklaringen en ook uit de hiervoor besproken andere meer objectieve stukken in het dossier.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte met terroristisch oogmerk heeft gehandeld en hij zal van dat bestanddeel in de feiten op dagvaarding I onder 1, 2 en 3 worden vrijgesproken.
4.5.4
Bedreiging met een terroristisch misdrijf?
De rechtbank zal de verdachte ook vrijspreken van de op dagvaarding I onder 4 en op dagvaarding II ten laste gelegde bedreigingen met een terroristisch misdrijf. Het gaat er hier om of de verdachte een (geloofwaardige) dreiging heeft geuit die grote vrees bij (een deel van) de bevolking kon veroorzaken, zoals in de hiervoor genoemde zaak waarin een tweet met de foto van een bom was geplaatst. In deze zaak heeft de verdachte twee personen een mes getoond en is achter hen aangelopen, nadat hij een ander persoon had neergestoken. Dat de slachtoffers zich ernstig bedreigd hebben gevoeld, staat vast, maar dit zijn geen handelingen die erop gericht zijn grote vrees aan te jagen aan (een deel van) de Nederlandse bevolking. Dit mede gelet op de vaststelling van de rechtbank dat de steekincidenten niet met terroristisch oogmerk zijn gepleegd.
De rechtbank zal de verdachte dan ook van het bestanddeel “met een terroristisch misdrijf” vrijspreken in de op dagvaarding I onder 4 en op dagvaarding II ten laste gelegde bedreigingen.
4.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 5 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [Slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes meermalen in de nek en in het hoofd en in het lichaam van die [Slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 5 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [Slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes meermalen in het hoofd en
denek/hals en het lichaam van die [Slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 5 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, [Slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes in de keel en
dehals van die [Slachtoffer 3] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4:
hij op 5 mei 2018 te ’s-Gravenhage [Slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een (bebloed) mes achter die [Slachtoffer 4] aan te lopen en een (bebloed) mes dreigend aan die [Slachtoffer 4] te tonen;
Parallelle dagvaarding 09/837270-18
hij op 5 mei 2018 te ’s-Gravenhage [Slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door, nadat verdachte een ander persoon had neergestoken, met een mes in zijn hand achter die [Slachtoffer 6] aan te lopen en strak in het gezicht aan te kijken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Zoals hiervoor onder 4.5.1 is overwogen, komt de rechtbank op grond van het rapport tot de conclusie dat de verdachte zijn daden volledig onder invloed van zijn psychotische stoornis heeft gepleegd. De psycholoog en de psychiater adviseren daarom in het rapport dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Zij hebben op de zitting ook hierover vragen beantwoord en hun conclusie nader toegelicht. De rechtbank is volledig overtuigd van de juistheid van de conclusie van de deskundigen.
Voor het standpunt van het openbaar ministerie dat de verdachte niet volledig maar slechts gedeeltelijk toerekeningsvatbaar is, ziet de rechtbank in het dossier geen enkel aanknopingspunt.
De rechtbank acht de verdachte daarom volledig ontoerekeningsvatbaar en niet strafbaar.
7. Standpunten officieren van justitie en verdediging oplegging straf/maatregel
De officieren van justitie hebben een gevangenisstraf van vijftien jaren en de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (Tbs-maatregel) met dwangverpleging gevorderd.
De verdediging heeft oplegging van de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar bepleit.

8.De oplegging van de maatregel van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht

De rechtbank concludeert dat de verdachte afschuwelijke strafbare feiten heeft gepleegd, maar geen strafbare dader is. Aan hem kan en mag geen straf worden opgelegd als vergelding voor het leed dat hij de slachtoffers heeft aangedaan. Wel bestaat de mogelijkheid hem een maatregel op te leggen en dat zal de rechtbank ook doen. Het strafrecht biedt twee mogelijkheden: plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar en de Tbs-maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank past slechts de Tbs-maatregel met dwangverpleging. Daarbij is de duur van de Tbs-maatregel
niet in tijd beperkt, omdat de verdachte tegen meerdere mensen grof fysiek geweld heeft gebruikt.
De rechtbank legt deze maatregel op vanwege de ernst van de feiten die de verdachte heeft gepleegd, maar vooral vanwege zijn psychische toestand. De rechtbank leidt uit het rapport het volgende af.
De paranoïde psychotische pathologie van de verdachte bepaalt voor het grootste deel de kans op herhaling van gewelddadig gedrag. De wanen van de verdachte zijn op dit moment wel verbleekt, maar niet verdwenen. Zijn ziektebesef is toegenomen, maar de verdachte heeft nog onvoldoende inzicht in zijn eigen problematiek. Hij is op dit moment bereid noodzakelijke medicatie in te nemen, maar zijn behandelbereidheid is in het verleden wisselend geweest. Verder zijn wanen over het algemeen behoorlijk therapieresistent.
Alles bij elkaar achten de deskundigen de kans op een terugval in een psychose onder invloed van psychosociale stressfactoren groot. Tevens is de kans op een terugval in middelengebruik aanwezig. Verder moet ermee rekening worden gehouden dat de verdachte een wisselend ziektebeeld kan vertonen, waardoor een onderzoeker of behandelaar misleid kan worden door de buitenkant (vriendelijke presentatie, rustig gedrag, goede communicatie) en de onderliggende pathologie kan onderschatten. Gedurende de behandelperiode bij Parnassia is de psychiatrische problematiek niet beheersbaar gebleken.
De kans op gewelddadig extremisme is laag. Het risico op onvoorspelbaar, impulsief en agressief gedrag, waaronder vergelijkbaar delictgedrag, is in verhoogde mate aanwezig wanneer de verdachte onvoldoende behandeld wordt en de psychotische symptomen opnieuw naar de oppervlakte komen. Ter zitting hebben de deskundigen laten weten dat moeilijk is te voorspellen hoe lang de verdachte zal moeten worden behandeld, maar dat de behandeling zeker een aantal jaren zal vergen. Het gaat om een complexe stoornis, een structurele psychose, die een langdurige, intensieve, specialistische behandeling vereist.
Wegens het hoge recidivegevaar, de prognostische onzekerheden (behandelbaarheid) is de behandeling in een forensische klinische setting aangewezen. Die is beter uitgerust om te voorzien in de behandelbehoefte van betrokkene dan de reguliere GGZ. De verdachte is het meest gebaat bij een plaatsing op een afdeling met een verhoogd beveiligingsniveau voor patiënten met psychotische stoornissen en bij voorkeur met ervaring op het gebied van transculturele psychiatrie.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte beter in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden geplaatst. Wanneer de Tbs-maatregel wordt opgelegd, verliest hij zijn verblijfsvergunning en krijgt hij een inreisverbod. Daardoor zal hij niet in aanmerking komen voor verlof en resocialisatie, waardoor hij de behandeling niet kan afronden en in een uitzichtloze situatie terecht komt. Dit alles levert strijd op met de artikelen 3 en 14 jo 5 van het EVRM. Bij plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ontstaan deze problemen niet en is de maatschappij dus ook beter beveiligd. Die plaatsing kan vanaf 1 januari 2020 worden gevolgd door een zorgmachtiging, die in plaats komt een gedwongen opname met rechterlijke machtiging. Na de wetswijziging zal de officier van justitie bij het afgeven van die machtiging een prominentere rol spelen, aldus de verdediging.
Deze argumenten hebben de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht. Of de verdachte zijn verblijfsvergunning zal verliezen en een inreisverbod zal krijgen staat op dit moment niet vast. De IND en, eventueel, de bestuursrechter zullen daarover moeten beslissen. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de keuze voor een maatregel op die beslissing vooruit te lopen. De rechtbank wil ook niet vooruitlopen op problemen die in de toekomst kunnen ontstaan indien de verdachte niet voor verlof in aanmerking kan komen. Als het zover is, zal de rechter die beslist over de verlenging van de Tbs-maatregel daarover een beslissing moeten nemen. Volgens de deskundigen is plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar geen optie door de benodigde behandelduur en de complexiteit van de problematiek. De naderende wetswijziging die een zorgmachtiging invoert, verandert daar niets aan.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De volgende aangevers en naasten hebben zich ten aanzien van de verschillende feiten als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[Slachtoffer 1] (dagvaarding I, feit 2), met een vordering ten bedrage van € 108.380,13, bestaande uit materiële schade (€ 58.380,13) en immateriële schade (€ 50.000,00);
[Benadeelde 1] (de moeder van [Slachtoffer 1] , dagvaarding I, feit 2), met een vordering ten bedrage van € 17.500,00, bestaande uit affectieschade;
[Slachtoffer 5] (dagvaarding II), met een vordering ten bedrage van € 6.258,19, bestaande uit materiële schade (€ 1.258,19) en immateriële schade (€ 5.000,00);
[Slachtoffer 4] (dagvaarding I, feit 4), met een vordering ten bedrage van € 3.385,00, bestaande uit materiële schade (€ 385,00) en immateriële schade (€ 3.000,00);
[Slachtoffer 2] (dagvaarding I, feit 1), met een mondeling verhoogde vordering ten bedrage van € 57.545,25, bestaande uit materiële schade (€ 7.545,25) en immateriële schade (€ 20.000,00 tot € 50.000,00);
[Benadeelde 2] (de partner van [Slachtoffer 2] , dagvaarding I, feit 1), met een vordering ten bedrage van € 5.385,00, bestaande uit materiële schade (€ 385,00) en immateriële schade (€ 5.000,00);
[Slachtoffer 6] (dagvaarding III), met een schriftelijk verhoogde vordering ten bedrage van € 5.228,95, bestaande uit materiële schade (€ 2.228,95) en immateriële schade
(€ 3.000,00);
[Slachtoffer 3] (dagvaarding I, feit 3), met een mondeling verhoogde vordering ten bedrage van € 51.117,40, bestaande uit materiële schade (€ 1.117,40) en immateriële schade (€ 20.000,- tot € 50.000,00);
[Benadeelde 3] (de partner van [Slachtoffer 3] , dagvaarding I, feit 3), met een vordering ten bedrage van € 5.385,00, bestaande uit materiële schade (€ 385,00) en immateriële schade (€ 5.000,00).
Ten aanzien van alle vorderingen geldt dat gevorderd is deze te vermeerderen met de wettelijke rente en dat is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
De conclusie van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben, met uitzondering van de vordering van [Benadeelde 1] waarin zij geconcludeerd hebben tot afwijzing van de vordering, geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft uitgebreid gereageerd op de negen vorderingen. Met betrekking tot de gevorderde materiële schade heeft de verdediging zich bij een groot aantal posten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en zich ten aanzien van andere posten op het standpunt gesteld dat deze onvoldoende zijn onderbouwd of dienen te worden gematigd. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging betoogd dat benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn dan wel dat deze bedragen dienen te worden gematigd.
Op de specifieke standpunten zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
Inleidende uitgangspunten
Bij de beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals hiervoor genoemd, zal de rechtbank de volgende uitgangspunten hanteren.
I. De rechtbank zal de benadeelde partijen, voor zover onderdelen van hun vordering niet of onvoldoende zijn onderbouwd, steeds in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in die onderdelen van de vorderingen tot schadevergoeding. Dit is telkens omdat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren om deze benadeelde partijen in de gelegenheid te stellen dit gedeelte van de vorderingen alsnog nader te onderbouwen. De benadeelde partijen kunnen dit deel van de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
II. Bij de beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen voor zover die zien op shockschade, hanteert de rechtbank de volgende uitgangspunten.
II.1 Shockschade betreft schade die ontstaat door het waarnemen van een gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Bij toekenning van shockschade gaat het niet zozeer om vergoeding van leed, maar moet degene die vergoeding vordert zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie. De benadeelde partij die vergoeding van shockschade vordert, is niet het primaire slachtoffer van een misdrijf en is dus niet degene die rechtstreeks is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd.
II.2 Wat betreft de criteria voor de toekenning van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (recent nog: Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793):
​Vergoeding van immateriële schade zoals in artikel art. 6:106 onder b (3) BW bedoeld kan ook plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond (zogenoemde 'shockschade').
Voor vergoeding van immateriële schade als deze – zogenoemde shockschade – is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De vaststelling van de hoogte van de geleden shockschade geschiedt ingevolge art. 6:106 (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005289%26boek=6%26titeldeel=1%26afdeling=10%26artikel=106) Burgerlijk Wetboek (BW) naar billijkheid met in achtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
II.3 Wanneer de rechtbank op grond van de criteria onder II.2 heeft vastgesteld dat sprake is van shockschade bij de benadeelde partij, is daarmee sprake van een onrechtmatige daad van de verdachte jegens deze benadeelde partij. Daarmee is de verdachte ook aansprakelijk voor materiële schade die uit de shock voortvloeit. Indien deze schade voldoende is onderbouwd, kan de materiële schade ook worden toegekend. Van materiële shockschade is bijvoorbeeld sprake indien door het opgelopen geestelijk letsel medische kosten zijn ontstaan of daaruit arbeidsongeschiktheid (inkomstenderving) is voortgevloeid.
III. Toekomstige schade kan op grond van artikel 6:105 BW “na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden”. Dat kan alleen als voldoende concreet onderbouwd wordt dat deze schade ook daadwerkelijk zal worden geleden.
IV. Reiskosten van de benadeelde partij die worden gemaakt om naar zijn of haar advocaat of naar de terechtzitting te reizen zijn volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:2338) proceskosten en kunnen niet als schade worden toegewezen.
8.4.2
De beoordeling van de vorderingen
1. [Slachtoffer 1]
Materiële schade
De benadeelde partij heeft ten aanzien van de materiële schade een aantal posten opgevoerd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het op dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de posten hieronder bespreken.
A. Ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 210,00) en revalidatievergoeding (€ 1.200,00)
De benadeelde partij heeft zeven dagen ziekenhuisdaggeld gevorderd. Dit betreft vijf dagen na het incident en tweemaal een losse dag. De verdediging heeft zich ten aanzien van de twee losse dagen op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van deze kosten (€ 60,00) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. De ziekenhuisdaggeldvergoeding ziet volgens de verdediging niet op de situatie van een kortdurende dag opname waarbij dus geen sprake is van een overnachting.
De rechtbank stelt vast dat de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding geen expliciete uitzondering maakt voor een opname van één dag. De benadeelde partij heeft gesteld dat sprake was van een opname en niet slechts van een poliklinische behandeling. Nu dit door de verdediging onvoldoende is weersproken, zal de rechtbank de gevorderde ziekenhuisdaggeldvergoeding voor zeven dagen toewijzen.
De benadeelde partij heeft revalidatievergoeding gevorderd voor de drie maanden dat de benadeelde partij thuis heeft moeten revalideren.
De rechtbank stelt met de verdediging vast dat de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding ziet op een tegemoetkoming bij een tijdelijke opname en de daaraan verbonden kosten. Nu thuis revalideren geen tijdelijke opname betreft, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de gevorderde revalidatievergoeding.
B. Inkomensverlies (€ 9.300,74)
De benadeelde partij heeft inkomensverlies gevorderd over een periode van 12 maanden.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij een tijdelijk contract tot 12 augustus 2018 had. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de benadeelde partij tot die datum zijn salaris heeft ontvangen. Dat schade is geleden vóór 12 augustus 2018 blijkt dan ook niet. De benadeelde partij heeft verder gesteld dat het contract na 12 augustus 2018 hoogstwaarschijnlijk zou worden omgezet in een nieuw contract. Nu enige onderbouwing van deze stelling ontbreekt, is onvoldoende komen vast te staan dat daadwerkelijk sprake is geweest van inkomensverlies. De rechtbank zal de benadeelde partij, zoals ook de verdediging heeft bepleit, daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die betrekking heeft op inkomensverlies.
C. Medische kosten (€ 1.254,29)
De benadeelde partij heeft vergoeding van het eigen risico over 2018 (€ 869,29) en 2019 (€ 385,00) gevorderd en heeft deze schade onderbouwd met de zorgkostenoverzichten over deze jaren.
De rechtbank acht - anders dan de verdediging - voldoende aannemelijk, gezien de aard en ernst van het letsel, dat de benadeelde partij niet alleen het volledige verplichte eigen risico voor 2018, maar ook het volledige verplichte eigen risico voor 2019 aan zorgkosten zal maken. De rechtbank zal daarom het totale gevorderde bedrag aan eigen risico over 2018 en 2019 toewijzen.
D. Overige medische kosten (€ 195,02)
De benadeelde partij heeft de kosten van de aanschaf van een duimbrace, verzorgingscrème voor littekens en een aantal geneesmiddelen bij de apotheek gevorderd.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank voldoende verband tussen de aangeschafte middelen en het letsel van de benadeelde partij. De rechtbank zal het gevorderde bedrag toewijzen.
E. Kledingschade (€ 259,90)
De rechtbank zal het gevorderde bedrag, waartegen geen verweer is gevoerd, toewijzen.
3. Mobiliteitsschade (€ 653,85)
De benadeelde partij heeft onder dertien verschillende posten reiskosten in relatie tot medische afspraken (onder meer ziekenhuisbezoeken, bezoeken aan de psycholoog en bezoek van familieleden aan de benadeelde partij tijdens het verblijf in het ziekenhuis) en bezoek aan bedrijfsarts en verzekeringsarts gevorderd.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk en onderbouwd en onvoldoende weersproken dat al deze kosten zijn gemaakt in verband met het letsel van de benadeelde partij. De rechtbank zal het gevorderde bedrag toewijzen.
4. Studieschade (€ 45.606,33)
De benadeelde partij heeft vergoeding van studieschade gevorderd. Die schade is verdeeld in zes posten, te weten ‘Studievertraging 2017/2018’, ‘Factuur collegegeld 2017/2018’, ‘Studievertraging 2018/2019’, ‘Factuur Hogeschool Leiden ’, ‘Factuur collegegeld 2018/2019’ en ‘Lening studiefinanciering 2018/2019’.
De rechtbank zal de gevorderde bedragen wat betreft de posten ‘Studievertraging 2017/2018’ (€ 9.543,33) en ‘Factuur collegegeld 2017/2018’ (€ 1.003,00), die voldoende zijn onderbouwd en waartegen geen verweer is gevoerd, toewijzen.
De rechtbank zal daarnaast ook het gevorderde bedrag wat betreft de post ‘Factuur Hogeschool Leiden ’ (€ 125,00) toewijzen. Namens de benadeelde partij heeft zijn raadsvrouw ter terechtzitting voldoende toegelicht dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt in verband met het studiejaar 2017/2018.
Voor wat betreft de posten ‘Studievertraging 2018/2019’, ‘Factuur collegegeld 2018/2019’ en ‘Lening studiefinanciering 2018/2019’ is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat deze onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit gedeelte van de vordering.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 50.000,00 aan immateriële schade gevorderd en onderbouwd waarom dit bedrag in dit geval passend zou zijn. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag aanzienlijk moet worden gematigd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het op dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank stelt voorop dat de immateriële schade ziet op de
individuelegevolgen bij de benadeelde partij. De benadeelde partij is levensbedreigend gewond geraakt als gevolg van het steken door de verdachte. De benadeelde partij is een nu 22-jarige man die door de gebeurtenissen op 5 mei 2018 letterlijk voor het leven is getekend. Hij heeft blijvende littekens en heeft tot op de dag van vandaag last van zijn hand. Naast het lichamelijk letsel is sprake van geestelijk letsel. Bij hem is PTSS geconstateerd. De benadeelde partij heeft sinds 5 mei 2018 niet meer kunnen studeren en niet meer kunnen werken. Hij heeft last van angst- en woedeaanvallen en hij durft de straat niet meer op. Hij is lange tijd in therapie geweest, maar de woede en angst overheersen nog steeds. Ook ’s nachts heeft hij paniekaanvallen en herbeleeft hij de gebeurtenissen. Er is nog geen zicht op herstel. Hij zal voor de behandeling van zijn trauma’s gedurende twee weken worden opgenomen bij [Naam stichting] . De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij hiermee heeft aangetoond dat sprake is van ernstige lichamelijke en psychische schade.
De rechtbank is op grond van alle omstandigheden – en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend - van oordeel dat een bedrag van
€ 30.000,00 aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is. Dat is, anders dan gevorderd, niet bij wijze van voorschot. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Conclusie ten aanzien van [Slachtoffer 1]
De rechtbank zal gelet op al het voorgaande de volgende bedragen toewijzen als vergoeding van de materiële en immateriële schade, gevorderd door [Slachtoffer 1] .
Materiële schade: € 13.244,39
Immateriële schade: € 30.000,00
Totaal: € 43.244,39
2. [Benadeelde 1]
Affectieschade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade gevorderd.
Met ingang van 1 januari 2019 kan iemand die affectieschade lijdt doordat een naaste dierbare zeer ernstig gewond raakt of overlijdt door toedoen van een ander affectieschade vorderen, zo volgt uit de nieuwe bepalingen van artikel 6:107, leden 1, aanhef en onder b en 2 en artikel 6:108, leden 3 en 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Deze vordering ontstaat niet indien de feiten waarop deze vordering is gegrond reeds vóór de inwerkingtreding van deze nieuwe bepalingen waren voltooid (zie artikel 69, onderdeel d, Overgangswet nieuw BW; Kamerstukken II 2015/2016, 34257, nr. 6, p. 24). Nu het strafbare feit waarop deze vordering is gegrond zich vóór de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen heeft voorgedaan, dient deze vordering, zoals ook door de verdediging en het openbaar ministerie is betoogd, te worden afgewezen.
Conclusie
De rechtbank wijst de vordering van [Benadeelde 1] af.
3. [Slachtoffer 5]
Inleiding
Uit de onderbouwing van de vordering en de namens de benadeelde partij door zijn raadsvrouw ter terechtzitting gegeven toelichting, volgt dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade (€ 5.000,00) zowel ziet op de schade als rechtstreeks gevolg van de bedreiging als op shockschade als gevolg van de waarneming van het neersteken van zijn vriend [Slachtoffer 1] . Hierbij ziet het grootste gedeelte op de shockschade, aldus de raadsvrouw.
Vrijspraak bedreiging (dagvaarding II)
Omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van de bedreiging die is ten laste gelegd op dagvaarding II, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die ziet op de schade als rechtstreeks gevolg van de bedreiging.
Shockschade
De benadeelde partij heeft daarnaast ook immateriële schade in de vorm van shockschade gevorderd.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij het strafbare feit (het steken van [Slachtoffer 1] ) van dichtbij heeft waargenomen en dat hij direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan. Bij de benadeelde partij is PTSS vastgesteld. Zijn klachten bestaan sinds begin mei 2018 en zijn mogelijk geluxeerd door getuige te zijn van een heftige steekpartij waarbij een vriend ernstig verwond raakte, aldus zijn behandelaar. Op grond hiervan neemt de rechtbank aan dat dit bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht, waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Er was sprake van een directe confrontatie, waarbij zijn jeugdvriend die naast hem zat, plotseling werd neergestoken. Dat de nauwe affectieve relatie in dit geval minder sterk is dan bij familie of partners, maakt niet dat geen sprake kan zijn van shockschade. Er is immers wel sprake van een nauwe band tussen de benadeelde partij en het slachtoffer [Slachtoffer 1] en gelet op het feit dat de benadeelde partij van zo dichtbij alles heeft gezien maakt dat, anders dan door de verdediging is betoogd, in dit geval voldoende is komen vast te staan dat sprake is van shockschade.
De rechtbank is op grond van alle omstandigheden en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend van oordeel dat een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade in de vorm van shockschade naar billijkheid toewijsbaar is. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Materiële schade
Eigen risico (€ 385,00)
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van zorgkosten die onder het eigen risico vielen.
De rechtbank stelt vast dat de zorgkosten zijn gemaakt voor EMDR-therapie voor de bij hem vastgestelde PTSS. De rechtbank gaat ervan uit dat de PTSS voornamelijk het gevolg is van de shock die bij de benadeelde teweeg is gebracht door het zien van de heftige steekpartij. Derhalve is sprake van rechtstreekse schade. De rechtbank zal het gevorderde bedrag daarom toewijzen.
Reiskosten (€ 56,16)
De benadeelde partij heeft reiskosten voor bezoeken aan de huisarts, psycholoog en zijn vorige belangenbehartiger (advocaat).
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de reiskosten naar de huisarts (€ 21,84) en de psycholoog (€ 26,00) zijn gemaakt in verband met de behandeling van de benadeelde partij. De rechtbank zal deze gevorderde bedragen toewijzen.
De reiskosten naar zijn advocaat zijn proceskosten. De rechtbank zal deze reiskosten
(€ 8,32) daarom toewijzen als proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt.
Verlies aan arbeidsvermogen (€ 817,03)
De benadeelde partij heeft verlies aan arbeidsvermogen gevorderd. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft deze post, nu deze gemotiveerd is betwist en de rechtbank deze post in dat licht onvoldoende onderbouwd acht.
Conclusie ten aanzien van [Slachtoffer 5]
De rechtbank zal gelet op al het voorgaande de volgende bedragen toewijzen als vergoeding van de materiële en immateriële schade, gevorderd door [Slachtoffer 5] .
Materiële schade: € 432,84
Immateriële schade: € 2.500,00
Totaal: € 2.932,84
Proceskosten: € 8,32
4. [Slachtoffer 4]
Materiële schade
De benadeelde partij heeft ten aanzien van de materiële schade zorgkosten die onder het eigen risico vielen (€ 385,00), gevorderd.
De rechtbank stelt vast dat de zorgkosten zijn gemaakt in het kader van behandeling bij een psycholoog met onder meer EMDR-therapie voor de bij hem vastgestelde PTSS. Uit de onderbouwing van de vordering voor wat betreft de gevorderde immateriële schade, die ziet op de psychische gevolgen voor de benadeelde partij, lijkt de schade, zoals ook door de verdediging is aangevoerd, voor een groot gedeelte te zien op schade als gevolg van het zien van de gebeurtenissen op 5 mei 2018. De rechtbank ziet daarnaast wel dat uit de onderbouwing volgt dat de vordering voor een deel
ookziet op schade als gevolg van het feit dat de verdachte met een bebloed mes op de benadeelde partij af kwam. De rechtbank acht daarom voldoende onderbouwd dat deze kosten in verband met de behandeling van zijn PTSS schade betreft die de benadeelde partij heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het op dagvaarding I onder 4 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal het gevorderde bedrag daarom toewijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schade gevorderd en onderbouwd waarom dit bedrag in dit geval passend zou zijn.
De rechtbank heeft hiervoor ten aanzien van de gevorderde materiële schade vastgesteld dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het op dagvaarding I onder 4 bewezenverklaarde feit. De rechtbank stelt voorop dat de immateriële schade ziet op de individuele gevolgen bij de benadeelde partij. De benadeelde partij is door de verdachte bedreigd met een bebloed mes. De benadeelde partij is een week na het incident weer gaan werken, maar was alert en op zijn hoede en voelde zich vaak onveilig. Het voorval heeft een half jaar lang een belangrijke rol gespeeld in zijn leven en omdat de klachten bleven aanhouden is hij door zijn huisarts doorverwezen naar een psycholoog. Bij de benadeelde partij is PTSS geconstateerd. Hij is behandeld door middel van EMDR-therapie en dat heeft hem geholpen. De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij sprake is van psychische schade.
Op grond van alle omstandigheden en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is. Zij houdt daarbij rekening met het feit dat een deel van de schade het gevolg is van het zien van de gebeurtenissen van 5 mei 2018. Die schade komt niet voor vergoeding in aanmerking wegens het ontbreken van een nauwe affectieve band van de benadeelde partij met de slachtoffers. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Conclusie ten aanzien van [Slachtoffer 4]
De rechtbank zal gelet op al het voorgaande de volgende bedragen toewijzen als vergoeding van de materiële en immateriële schade, gevorderd door [Slachtoffer 4] .
Materiële schade: € 385,00
Immateriële schade: € 1.500,00
Totaal: € 1.885,00
5. [Slachtoffer 2]
Materiële schade
De benadeelde partij heeft ten aanzien van de materiële schade een aantal posten opgevoerd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het op dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de posten hieronder bespreken.
Medische kosten (€ 894,58)
De benadeelde partij heeft het eigen risico over 2018 (€ 385,00) en 2019 (€ 385,00) gevorderd en onderbouwd met de zorgkostenoverzichten over deze jaren.
De rechtbank acht - anders dan de verdediging - voldoende aannemelijk, gezien de aard en ernst van het letsel, dat de benadeelde partij het volledige verplichte eigen risico voor 2019 aan zorgkosten zal maken. De rechtbank zal daarom het totale gevorderde bedrag aan eigen risico over 2018 en 2019 toewijzen.
De benadeelde partij heeft daarnaast de kosten van de aanschaf van littekencrème, Vaseline bodylotion, Ice power cold gel en Nestosyl gevorderd.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank voldoende verband tussen de aangeschafte middelen en het letsel van de benadeelde partij. De rechtbank zal de gevorderde bedragen, die voldoende zijn onderbouwd, toewijzen.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 150,00), dat voldoende is onderbouwd en waartegen geen verweer is gevoerd, toewijzen.
Kleding/diversen (€ 662,79)
De benadeelde partij heeft de schade van kapotte kleding en aan diverse spullen (onder meer de fiets en telefoon) gevorderd.
De rechtbank zal de gevorderde bedragen, die voldoende zijn onderbouwd en onvoldoende weersproken, toewijzen. De rechtbank zal evenwel het gevorderde bedrag voor de telefoon van € 189,00 matigen tot een bedrag van € 150,00, nu dat de geschatte dagwaarde van de telefoon betreft.
Reiskosten (€ 252,48)
De benadeelde partij heeft reiskosten in relatie tot medische afspraken (onder meer ziekenhuisbezoeken, bezoeken aan de psycholoog, fysiotherapeut) en bezoeken aan zijn advocaat gevorderd.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk en onderbouwd en onvoldoende weersproken dat deze kosten zijn gemaakt in verband met het letsel van de benadeelde partij. De rechtbank zal het gevorderde bedrag, met uitzondering van de reiskosten naar de advocaat, toewijzen.
De rechtbank zal de reiskosten (€ 4,42) naar de advocaat toewijzen als proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt.
Verlies verdienvermogen 2019 (€ 5.700,47)
De benadeelde partij heeft verlies verdienvermogen over 2019 gevorderd.
De berekening van het bedrag aan verlies verdienvermogen is complex en is door de verdediging gemotiveerd betwist. De rechtbank acht evenwel uit de schriftelijke onderbouwing voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij verlies aan verdienvermogen heeft gehad en dat dit thans tot een bedrag van € 3.000,00 vaststaat. De rechtbank acht de vordering tot dit bedrag dan ook voldoende onderbouwd en zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van deze gevorderde schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van tussen de € 20.000,- en € 50.000,00 aan immateriële schade gevorderd en toegelicht waarom dit bedrag in dit geval passend zou zijn. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dit onderdeel van de vordering te complex is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het op dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank stelt wederom voorop dat de immateriële schade ziet op de
individuelegevolgen bij de benadeelde partij. De benadeelde partij is levensbedreigend gewond geraakt als gevolg van het steken door de verdachte. Hij dacht zelf dat hij dood zou gaan en zijn vrouw en kinderen nooit meer zou zien. Voor lichamelijke klachten is hij in behandeling geweest bij een fysiotherapeut. Naast het lichamelijk letsel is sprake van geestelijk letsel. De benadeelde partij heeft nog altijd last van straatvrees, paniekaanvallen, slapeloosheid en concentratieproblemen. Hij is vanaf juni 2018 in behandeling bij een psycholoog en psychiater. Bij de benadeelde partij is onder meer PTSS geconstateerd, waarbij zijn klachten volgens zijn behandelaar onder andere voortvloeien uit de steekpartij. Hij heeft EMDR-therapie gehad. Het gaat langzaamaan weer beter met hem, maar hij heeft nog een lange weg te gaan. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij hiermee heeft aangetoond dat sprake is van ernstige lichamelijke en psychische schade.
De rechtbank is op grond van alle omstandigheden en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend van oordeel dat een bedrag van € 25.000,00 aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Conclusie ten aanzien van [Slachtoffer 2]
De rechtbank zal gelet op al het voorgaande de volgende bedragen toewijzen als vergoeding van de materiële en immateriële schade, gevorderd door [Slachtoffer 2] .
Materiële schade: € 4.916,43
Immateriële schade: € 25.000,00
Totaal: € 29.916,43
Proceskosten: € 4,42
6. [Benadeelde 2]
Shockschade
De benadeelde partij heeft immateriële schade (€ 5.000,00) in de vorm van shockschade gevorderd.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij het strafbare feit (het steken van haar man [Slachtoffer 2] ) niet heeft waargenomen. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat zij wél direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan. Zij is immers vrijwel direct na het incident naar de locatie gegaan waar haar man door de verdachte is neergestoken. Zij heeft haar man, tot wie zij in een nauwe affectieve relatie staat, in de ambulance zien liggen, terwijl zijn bebloede kleding nog op straat lag. Dit heeft bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid; bij de benadeelde partij is door een behandelaar een ongespecificeerde angststoornis vastgesteld, waarbij zij de flashbacks en vermijdingsreacties wilde verwerken die zij als getuige heeft overgehouden aan het trauma van haar man. Behandeling bleek uiteindelijk niet nodig, omdat de klachten waren afgenomen.
De rechtbank is op grond van alle omstandigheden en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend van oordeel dat een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade in de vorm van shockschade naar billijkheid toewijsbaar is. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft ten aanzien van de materiële schade vergoeding van het verplichte eigen risico voor 2019 gevorderd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu deze is betwist en onvoldoende is onderbouwd.
Conclusie ten aanzien van [Benadeelde 2]
De rechtbank zal gelet op al het voorgaande de volgende bedragen toewijzen als vergoeding van de materiële en immateriële schade, gevorderd door [Benadeelde 2] .
Immateriële schade: € 1.000,00
Totaal: € 1.000,00
7. [Slachtoffer 6]
Materiële schade
De benadeelde partij heeft ten aanzien van de materiële schade een aantal posten opgevoerd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het op dagvaarding III bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de posten hieronder bespreken.
Slaapmedicatie (€ 35,09)
De benadeelde partij heeft de kosten van de aanschaf van slaapmedicatie gevorderd.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank voldoende verband tussen de aangeschafte medicatie en het letsel van de benadeelde partij. De rechtbank zal het gevorderde bedrag, dat voldoende is onderbouwd, toewijzen.
Verlies van arbeidsvermogen (€ 1.963,61)
De benadeelde partij heeft voor een periode van zeven maanden (oktober 2018 t/m april 2019) misgelopen toeslagen/meergeld gevorderd.
De berekening van het bedrag aan misgelopen toeslagen/meergeld is complex en is door de verdediging gemotiveerd betwist. De rechtbank acht op grond van de schriftelijke onderbouwing evenwel voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij een bedrag aan toeslagen/meergeld is misgelopen tot een bedrag van ten minste € 150,00 per maand. Voor zeven maanden komt dit neer op een bedrag van € 1.050,00. De rechtbank acht de vordering tot dit bedrag voldoende onderbouwd en zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van deze gevorderde schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Reiskosten (€ 114,48)
De benadeelde partij heeft gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting (4 dagen) gevorderd.
De reiskosten van de benadeelde partij voor het bijwonen van de zitting zijn proceskosten en zullen als zodanig worden toegewezen. Daarnaast dient zoals de verdediging terecht stelt aansluiting te worden gezocht bij de Richtlijn Kilometervergoeding van de Letselschade Raad (€ 0,26 per kilometer). Dit betekent dat de rechtbank deze reiskosten voor een bedrag van € 106,29 zal toewijzen als proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt.
Verlofuren (€ 115,77)
De benadeelde partij heeft vergoeding van opgenomen verlofuren gevorderd.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij op de vier zittingsdagen aanwezig is geweest. Uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij voor twee dagen geen verlof hoefde op te nemen en voor de andere twee dagen wel. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk en zal dit toewijzen als proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schade gevorderd en onderbouwd waarom dit bedrag in dit geval passend zou zijn.
De rechtbank heeft hiervoor ten aanzien van de gevorderde materiële schade vastgesteld dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het op dagvaarding III bewezenverklaarde feit. De rechtbank stelt voorop dat de immateriële schade ziet op de individuele gevolgen bij de benadeelde partij. De benadeelde partij is door de verdachte bedreigd met een mes. De benadeelde partij heeft gezien hoe verdachte daarvóór instak op [Slachtoffer 2] De benadeelde partij heeft last van schuldgevoelens dat hij [Slachtoffer 2] niet heeft kunnen redden. De benadeelde partij is direct na het incident weer gaan werken, maar het ging niet goed met hem. Hij kon zich niet concentreren en de beelden van het voorval kwamen steeds terug. Hij was op zijn hoede en voelde zich onveilig. In oktober 2018 stortte hij in en heeft hij zich ziekgemeld. Hij is door de bedrijfsarts doorverwezen naar een psycholoog. Bij de benadeelde partij is PTSS geconstateerd. Hij is behandeld en de klachten zijn grotendeels verdwenen. In april 2019 is hij weer gaan werken. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden.
Op grond van alle omstandigheden en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Conclusie ten aanzien van [Slachtoffer 6]
De rechtbank zal gelet op al het voorgaande de volgende bedragen toewijzen als vergoeding van de materiële en immateriële schade, gevorderd door [Slachtoffer 6] .
Materiële schade: € 1.085,09
Immateriële schade: € 2.500,00
Totaal: € 3.585,09
Proceskosten € 222,06
8. [Slachtoffer 3]
Materiële schade
De benadeelde partij heeft ten aanzien van de materiële schade een aantal posten opgevoerd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het op dagvaarding I onder 3 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de posten hieronder bespreken.
Ambulancevervoer (€ 352,33)en
Ziekenhuisdaggeld (€ 180,00)
De rechtbank zal de gevorderde bedragen, die voldoende zijn onderbouwd en waartegen geen verweer is gevoerd, toewijzen.
Kapotte kleding (€ 500,00)
De benadeelde partij heeft de schade van kapotte kleding gevorderd. De rechtbank zal het gevorderde bedrag, dat voldoende is onderbouwd en onvoldoende is weersproken, toewijzen.
Reiskosten (€ 85,07)
De benadeelde partij heeft reiskosten in relatie tot medische afspraken (ziekenhuisbezoeken, bezoeken aan de psycholoog en bedrijfsarts) gevorderd.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk en onderbouwd en onvoldoende weersproken dat deze kosten zijn gemaakt in verband met het letsel van de benadeelde partij. De rechtbank zal het gevorderde bedrag toewijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van tussen de € 20.000,- en € 50.000,00 aan immateriële schade gevorderd en toegelicht waarom dit bedrag in dit geval passend zou zijn. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag aanzienlijk moet worden gematigd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het op dagvaarding I onder 3 bewezenverklaarde feit. De rechtbank stelt ook hier voorop dat de immateriële schade ziet op de
individuelegevolgen bij de benadeelde partij. De benadeelde partij is levensbedreigend gewond geraakt als gevolg van het steken/snijden door de verdachte. Het lichamelijk letsel is zeer ernstig. Hij heeft nog steeds moeite met eten en met de uitspraak van sommige woorden. Hij heeft in zijn hals een groot zichtbaar litteken. Het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelde partij is niet naar objectieve maatstaven vastgesteld. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de aard en de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij in dit concrete geval zo voor de hand liggen, dat geestelijk letsel bij de benadeelde kan worden aangenomen (vgl. ECLI:NL:HR:2019:793 en ECLI:NL:HR:2019:376). De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij voldoende heeft aangetoond dat sprake is van ernstige lichamelijke en psychische schade.
De rechtbank is op grond van alle omstandigheden en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend van oordeel dat een bedrag van € 20.000,00 aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Conclusie
De rechtbank zal gelet op al het voorgaande de volgende bedragen toewijzen als vergoeding van de materiële en immateriële schade, gevorderd door [Slachtoffer 3] .
Materiële schade: € 1.117,40
Immateriële schade: € 20.000,00
Totaal: € 21.117,40
9. [Benadeelde 3]
Shockschade
De benadeelde partij heeft materiële en immateriële schade in de vorm van shockschade gevorderd.
Zoals hiervoor bij de algemene uitgangspunten reeds is opgemerkt komt vergoeding van shockschade alleen dan in aanmerking indien sprake is van geestelijk letsel. Dat letsel moet in rechte kunnen worden vastgesteld, wat in het algemeen slechts dan het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Of daar in dit geval sprake van is en of dit door het bewezenverklaarde is veroorzaakt, blijkt onvoldoende uit de namens de benadeelde partij door haar raadsvrouw gegeven toelichting. De vordering bevat hiervoor geen enkele concrete onderbouwing. Nu het geestelijk letsel niet kan worden vastgesteld, zal de rechtbank de benadeelde partij, zoals ook de verdediging heeft betoogd, niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Conclusie
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
10. Eindconclusie ten aanzien van alle vorderingen
De rechtbank zal gelet op al het voorgaande de volgende bedragen toewijzen als vergoeding van de materiële en immateriële schade.
  • [Slachtoffer 1] : € 43.244,39;
  • [Slachtoffer 5] : € 2.932,84;
  • [Slachtoffer 4] : € 1.885,00 ;
  • [Slachtoffer 2] : € 29.916,43;
  • [Benadeelde 2] : € 1.000,00;
  • [Slachtoffer 6] : € 3.585,09;
  • [Slachtoffer 3] : € 21.117,40.
Ten aanzien van al deze toegewezen bedragen geldt dat deze worden
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum waarop het vonnis is gewezen, 22 juli 2019.
Voor wat betreft het overige deel van de gevorderde schade (materieel en immaterieel) zullen deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in (dat deel van) hun vorderingen en kunnen zij deze vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank wijst de vordering van [Benadeelde 1] af.
De rechtbank verklaart [Benadeelde 3] niet-ontvankelijk in haar vordering. Ook deze benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.4.3.
Kosten
De vorderingen van [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 5] , [Slachtoffer 4] , [Slachtoffer 2] , [Benadeelde 2] , [Slachtoffer 6] en [Slachtoffer 3]
Aangezien de vorderingen (gedeeltelijk) worden toegewezen, zal de verdachte tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden ten aanzien van
[Slachtoffer 5]op € 8,32, ten aanzien van
[Slachtoffer 2]op € 4,42, ten aanzien van
[Slachtoffer 6]op € 222,06 en ten aanzien van
[Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 4] , [Benadeelde 2]en
[Slachtoffer 3]op nihil. De verdachte wordt bovendien veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De vorderingen van [Benadeelde 1] en [Benadeelde 3]
Deze benadeelde partijen dienen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
8.4.4.
Schadevergoedingsmaatregelen
Nu vaststaat dat de verdachte tot de hiervoor genoemde toegewezen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen deze bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van de desbetreffende slachtoffers.
De verdediging heeft aangevoerd dat in dit geval sprake is van uitzonderlijke (persoonlijke) omstandigheden die tot de conclusie leiden dat op voorhand vaststaat dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met daaraan gekoppeld een vervangende hechtenis volgens de maatstaven van artikel 24c van het Wetboek van Strafrecht, slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van de vervangende hechtenis. De verdediging heeft daarom, onder verwijzing naar jurisprudentie (onder meer ECLI:NL:GHDHA:2019:1386) verzocht de vervangende hechtenis te bepalen op één dag.
De officieren van justitie hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat verdachte in staat zal zijn binnen de daarvoor staande termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarmee zou de op te leggen vervangende hechtenis, die immers is bedoeld als drukmiddel voor betalingsonwilligen, niet alleen een punitief karakter krijgen, maar mogelijk ook de hulpverlening die aan de verdachte wordt geboden kunnen doorkruisen. Dit is onwenselijk. Daarom bepaalt de rechtbank dat bij gebreke van betaling van de aan de Staat te betalen bedragen telkens slechts één dag vervangende hechtenis zal worden toegepast.

9.De inbeslaggenomen goederen

Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank gelasten dat de op de beslaglijst vermelde kleding, paspoort, telefoons, administratie en grijze rugtas met documenten worden teruggegeven aan degene bij wie het in beslag is genomen, te weten de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde messen kunnen en moeten worden onttrokken aan het verkeer, aangezien de strafbare feiten met behulp van één van de messen zijn begaan en de overige messen zijn aangetroffen tijdens het onderzoek naar door de verdachte begane feiten en deze messen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 39, 45, 57, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het op dagvaarding II tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de op dagvaarding I onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en het op dagvaarding III tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:
poging tot moord;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
poging tot moord;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 3:
poging tot moord;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van dagvaarding III:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte
nietstrafbaar;
ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast:
dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
Benadeelde partijen
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen
[Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 5] , [Slachtoffer 4] , [Slachtoffer 2] , [Benadeelde 2] , [Slachtoffer 6] en [Slachtoffer 3]gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
  • [Slachtoffer 1] : een bedrag van € 43.244,39
  • [Slachtoffer 5] : een bedrag van € 2.932,84
  • [Slachtoffer 4] : een bedrag van € 1.885,00
  • [Slachtoffer 2] : een bedrag van € 29.916,43
  • [Benadeelde 2] : een bedrag van € 1.000,00
  • [Slachtoffer 6] : een bedrag van € 3.585,09
  • [Slachtoffer 3] : een bedrag van € 21.117,40
telkens vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juli 2019;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door deze benadeelde partijen gemaakt, ten aanzien van
[Slachtoffer 5]tot op heden begroot op € 8,32, ten aanzien van
[Slachtoffer 2]tot op heden begroot op € 4,42, ten aanzien van
[Slachtoffer 6]tot op heden begroot op € 222,06, en ten aanzien van
[Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 4] , [Benadeelde 2]en
[Slachtoffer 3]tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat deze benadeelde partijen voor het overige niet ontvankelijk zijn in de vorderingen en dat de benadeelde partij de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, telkens vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juli 2019, van:
  • € 43.244,39, ten behoeve van [Slachtoffer 1] ;
  • € 2.932,84, ten behoeve van [Slachtoffer 5] ;
  • € 1.885,00, ten behoeve van [Slachtoffer 4] ;
  • € 29.916,43, ten behoeve van [Slachtoffer 2] ;
  • € 1.000,00, ten behoeve van [Benadeelde 2] ;
  • € 3.585,09, ten behoeve van [Slachtoffer 6] ;
  • € 21.117,40, ten behoeve van [Slachtoffer 3] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedragen volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - telkens vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 dag;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen door de verdachte aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen door de verdachte aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
wijst af de vordering van
[Benadeelde 1] ;
verklaart de benadeelde partij
[Benadeelde 3]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partijen
[Benadeelde 1] en [Benadeelde 3]in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst vermelde kleding, paspoort, telefoons, administratie en grijze rugtas met documenten;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst vermelde messen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A. van Steen, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2019.

Voetnoten

3.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal (onderzoek [Onderzoeksnaam] / [Nummer] ) van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, documentcode [Nummer] , met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 2011).
4.Verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 7 mei 2018, proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 mei 2018, Persoonsdossier, p. 26, 29, 31 en 32.
5.Proces-verbaal 1e kort verhoor [Slachtoffer 1] , p. 967; proces-verbaal van verhoor aangever [Slachtoffer 1] , p. 976 t/m 979; geschrift, te weten een rapport ‘ [Document] ’, d.d. 8 oktober 2018, ten aanzien van [Slachtoffer 1] ; proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 mei 2018, Persoonsdossier, p. 26, 29, 31 en 32.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever [Slachtoffer 4] , p. 1033 en 1034; proces-verbaal van verhoor aangever [Slachtoffer 4] , p. 1036 t/m 1038.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, Persoonsdossier, p. 69.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever [Slachtoffer 2] , p. 992 en 993; proces-verbaal van verhoor aangever [Slachtoffer 2] , p. 997 en 998; geschrift, te weten een rapport ‘ [Document] ’, d.d. 11 oktober 2018, ten aanzien van [Slachtoffer 2] ; proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 mei 2018, Persoonsdossier, p. 26, 29, 31 en 32.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [Slachtoffer 6] , p. 462 t/m 464; proces-verbaal van aangifte [Slachtoffer 6] , p. 1513.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, Persoonsdossier, p. 268.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, Persoonsdossier, p. 298 en 299.
12.Proces-verbaal van verhoor aangever [Slachtoffer 3] , p. 1013, 1015 en 1016; geschrift, te weten een rapport ‘ [Document] ’, d.d. 9 oktober 2018, ten aanzien van [Slachtoffer 3] ; proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 mei 2018, Persoonsdossier, p. 26, 29, 31 en 32.
13.Zie onder meer Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156.
17.Er is geen enkele aanwijzing dat de verdachte de overheid tot iets wilde dwingen of de fundamentele structuren van Nederland wilde ontwrichten zodat de rechtbank deze in artikel 83a Sr genoemde vormen van terroristisch oogmerk, evenals de officieren van justitie en de verdediging, verder buiten beschouwing zal laten.
18.Zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RBDHA:2017:13952.