ECLI:NL:GHDHA:2019:1386

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
22-002758-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake vernieling van ruiten van panden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van ruiten van panden in Rotterdam op 14 april 2018. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van benadeelde partij [rechtspersoon 1]. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot een andere bewezenverklaring. Het hof achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ruiten van het pand van juwelier [rechtspersoon 2] heeft vernield. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij [rechtspersoon 1] niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat niet duidelijk was wie de schade had geleden. De vordering van [rechtspersoon 2] tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 3.287,29, te vermeerderen met wettelijke rente. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf en de verbeurdverklaring van een hockeystick, die als middel was gebruikt bij de vernieling. Het hof oordeelde dat de vervangende hechtenis voor de betalingsverplichting van de verdachte beperkt zou blijven tot één dag, gezien zijn persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002758-18
Parketnummer: 10-072566-18
Datum uitspraak: 3 juni 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1989,
[BRP-adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 20 mei 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2018 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruiten (van (een) pand(en) gelegen op/aan [straat]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van benadeelde partij [rechtspersoon 1], en dat deze vordering zal worden toegewezen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks14 april 2018 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk
een of meerruiten (van
(een)pand
(en
)gelegen op/aan [straat]),
in elk geval enig goed, datdiegeheel of ten deleaan een ander,
te weten aan [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2]toebehoorde
n, heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat het pand van juwelier [rechtspersoon 2], waarvan twee ruiten zijn vernield, is gelegen aan de [adres] te Rotterdam. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat twee personen aan komen lopen vanuit de richting van de [straat], dat zij vervolgens de [straat] oversteken en dat zij in de richting van de juwelier lopen. Hoewel de juwelier is gevestigd in een andere straat dan is tenlastegelegd, acht het hof het vernielen van de ruiten van het pand van de juwelier bewezen, nu de juwelier is gesitueerd op de hoek waar de [straat] en de [straat] elkaar kruisen en de vernielde ramen van het pand zich bevinden aan de zijde van de [straat]. Naar het oordeel van het hof betreft deze uit Google Maps (zijnde een algemeen toegankelijke bron) blijkende omstandigheid, die zonder noemenswaardige moeite of specialistische kennis te achterhalen valt, een feit van algemene bekendheid.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan vernieling van goederen die aan een ander dan de verdachte toebehoren. Door aldus te handelen heeft de verdachte gebrek aan respect voor andermans eigendom getoond. Tevens heeft hij daarmee overlast en financiële schade veroorzaakt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 april 2019.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, zoals dit is vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een hockeystick, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan. Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurd verklaren.
Vordering tot schadevergoeding [rechtspersoon 1]
In het onderhavige strafproces heeft [rechtspersoon 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.864,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 2.864,50.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij van € 2.864,50.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarbij is in het bijzonder van belang dat zonder nader onderzoek onvoldoende duidelijk is door wie de gestelde schade is geleden, nu [rechtspersoon 1] weliswaar de beheerder is van de panden waarvan de ruiten zijn vernield, maar niet duidelijk is geworden of de beheerder verantwoordelijk is voor de ontstane schade of de onbekend gebleven eigenaar.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding [rechtspersoon 2]
In het onderhavige strafproces heeft [rechtspersoon 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 4.287,29.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 4.287,29.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering en heeft het hof verzocht ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 4.287,29.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 3.287,29 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof merkt daarbij – in reactie op hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd - op dat een bijzondere volmacht niet is vereist indien de benadeelde partij een rechtspersoon betreft en het voegingsformulier is ondertekend door een persoon die optreedt namens de rechtspersoon (zie daarvoor ECLI:NL:HR:2018:2006). In de onderhavige zaak staat naar het oordeel van het hof het ontbreken van een bijzondere volmacht aldus niet aan een toewijzing van vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij in de weg. Het voegingsformulier is immers ondertekend door [eigenaar], die blijkens het dossier eigenaar is van de benadeelde juwelier en kennelijk in die hoedanigheid optrad namens de rechtspersoon.
Het hof wijst af de gevorderde immateriële schade, nu deze is gevorderd door een rechtspersoon.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [rechtspersoon 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.287,29, te vermeerderen met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [rechtspersoon 2].
Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk dat verdachte, gelet op zijn ter terechtzitting aannemelijk geworden persoonlijke omstandigheden, in staat zal zijn binnen de daarvoor staande termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarmee zou de normaliter op te leggen vervangende hechtenis, die immers is bedoeld als drukmiddel voor betalingsonwilligen, niet alleen een punitief karakter krijgen, maar mogelijk ook de hulpverlening die aan de verdachte wordt geboden kunnen doorkruisen, hetgeen het hof onwenselijk acht. Daarom wordt bepaald dat bij gebreke aan betaling van het aan de Staat te betalen bedrag slechts één dag vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 36f, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 hockeystick.

Vordering van de benadeelde partij [rechtspersoon 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [rechtspersoon 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.287,29 (drieduizend tweehonderdzevenentachtig euro en negenentwintig cent) ter zake van materiële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [rechtspersoon 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.287,29 (drieduizend tweehonderdzevenentachtig euro en negenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
14 april 2018.

Vordering van de benadeelde partij [rechtspersoon 1]

Verklaart de benadeelde partij [rechtspersoon 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. H.M.D. de Jong en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 juni 2019.