In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig burgerambtenaar bij het ministerie van Defensie, en de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn bovenwettelijke uitkering (BW-uitkering) bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de BW-uitkering, zonder adequate compensatie, in strijd was met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbla). Eiser had eerder al een BW-uitkering toegekend gekregen, maar deze zou eindigen op de eerste dag van de maand volgend op zijn 65e verjaardag. De rechtbank oordeelde dat de compensatie die eiser zou ontvangen, niet voldoende was om te voorkomen dat er sprake was van een verboden onderscheid op leeftijd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de financiële gevolgen van de beëindiging van de BW-uitkering voor eiser duidelijk moeten worden gemaakt. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser begroot op € 1.024,- en het door eiser betaalde griffierecht van € 46,- dient te worden vergoed.