Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 november 2016 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de minister van Defensie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De pensioengerechtigde leeftijd is in artikel 1 van het BWDEF gedefinieerd als de leeftijd als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onder b van het Algemeen militair ambtenarenreglement, dan wel artikel 122 van het Bard. Eiser bereikt de bedoelde pensioengerechtigde leeftijd met ingang van de eerstvolgende maand na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, zijnde 1 februari 2018. Het is nimmer zo geweest dat iedere uitkering ingevolge het BWDEF een looptijd heeft tot het bereiken van de leeftijd waarop het recht op een uitkering op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) ontstaat. De leeftijd van 65 jaar is niet een synoniem van het moment waarop voorheen aanspraak op een AOW-uitkering ontstond. Het gaat om de leeftijd van ontslag als genoemd in artikel 122, eerste lid van het Bard. Dat het opschuiven van de AOW-gerechtigde leeftijd een wijziging in de maximale einddatum van het recht op bovenwettelijke uitkering teweeg zal moeten brengen is daarom onjuist. Eiser kan een behoorlijk levenspeil behouden door het AOW-gat te repareren via het keuzepensioen van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (ABP). Met de “Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomstenderving als gevolg van ophoging AOW-leeftijd” (de Voorlopige voorziening) in combinatie met het naar vorenhalen van de ingangsdatum van het ABP-pensioen is een financiële compensatie voorhanden.