ECLI:NL:RBDHA:2016:15512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
NL16.2779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. S. van Lokven
  • mr. P.A. Buijs
  • mr. S.A.J. de Jong-Nibourg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Mongoolse lesbische vrouw op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2016 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Mongoolse vrouw, eiseres, die lesbisch is en zich beroept op vervolging in haar thuisland. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen, omdat Mongolië als veilig land van herkomst is aangemerkt. Eiseres heeft op 16 augustus 2015 een asielaanvraag ingediend, maar haar aanvraag is afgewezen op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar aanvraag gegrond is op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiseres over haar seksuele geaardheid en de problemen die zij heeft ondervonden niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de werkwijze van de staatssecretaris bij de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst niet zorgvuldig is, maar dat de aanwijzing op zich niet onverbindend is. De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Mongolië gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL16.2779

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2016

[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1972, van Mongoolse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Peeters).

ProcesverloopBij besluit van 7 oktober 2016 (het bestreden besluit), genomen in de verlengde asielprocedure, heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000. Daarnaast is aan eiseres ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 juncto artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) verleend. Evenmin is aan haar uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw 2000 juncto artikel 6.1e Vb 2000.

Eiseres heeft op 7 oktober 2016 tegen dit besluit beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 oktober 2016 (NL16.2780) is dit verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, inhoudende dat het verweerder wordt verboden haar uit te zetten totdat op het beroep is beslist. Daarbij is het bestreden besluit geschorst tot één week nadat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft op 21 oktober 2016 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 16 augustus 2015 heeft eiseres een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij afkomstig is uit het [naam district] district in [plaatsnaam] te Mongolië, een niet echt praktiserend Boeddhist is en dat zij behoort tot de Khalkh‑bevolkingsgroep. Eiseres is lesbisch. Haar oudste broer [persoon 1] , die is verdronken toen hij 19 jaar oud was, heeft eiseres seksueel misbruikt toen zij vier à vijf jaar oud was. Rond 1989 is de moeder van eiseres overleden en haar vader is in 1998 overleden.
Eiseres heeft vanwege haar seksuele geaardheid problemen ondervonden. Haar problemen zijn op 15 februari 2015 begonnen na het werk, toen zij thuis is bezocht door [persoon 2] , die een oogje had op de vriendin van eiseres, [persoon 3] . [persoon 2] nodigde eiseres uit om samen wat te gaan eten en praten, maar toen zij in zijn witte Landcruiser stapte zaten er twee mannen in de auto. Tijdens de autorit werd eiseres uitgescholden, bedreigd, mishandeld en vernederd. [persoon 2] heeft gedreigd om eiseres om het leven te brengen zolang zij in het leven van [persoon 3] blijft. Voordat zij vanwege de mishandeling bewusteloos raakte heeft eiseres [persoon 2] toegezegd dat zij [persoon 3] zal verlaten. Vervolgens is eiseres in het Trauma ziekenhuis [naam ziekenhuis] wakker geworden. Zij heeft tien dagen in het ziekenhuis gelegen en daarna is eiseres overgeplaatst naar een privékliniek, waar zij rond 14 maart 2015 is ontslagen. De volgende dag is de politie langsgekomen die eiseres vragen heeft gesteld over het incident met [persoon 2] . Ook zijn er twee forensische onderzoekers langs geweest. Omdat het verhoor met de rechercheur erg onaangenaam verliep en eiseres een schuldgevoel kreeg, is zij niet naar de politie gegaan nadat zij was opgeroepen. De broers van eiseres lieten [persoon 3] niet toe toen zij eiseres wilde bezoeken in het ziekenhuis. Haar broers hebben eiseres gevraagd om te stoppen om [persoon 3] te zien. Ook waarschuwden zij eiseres voor de familie van [persoon 3] die van mening is dat de abnormale levenswijze van eiseres het leven van [persoon 3] verwoest. Omdat haar broers wilden voorkomen dat eiseres in Mongolië wordt vermoord of iemand gaat vermoorden hebben ze haar gesmeekt om het land te verlaten en daarom is zij naar Tsjechië gegaan. Eiseres vreest bij terugkeer naar Mongolië voor [persoon 2] en de familie van [persoon 3] . De broer van eiseres heeft een verzoekschrift ingediend om onderzoek te doen naar de daders die eiseres hebben mishandeld, waaronder [persoon 2] , maar de zaak is geschorst omdat eiseres Mongolië heeft verlaten.
Tot 15 februari 2015 was eiseres werkzaam als onderdirecteur in het bedrijf van haar jongste broer [persoon 4] . Zij had een soort managementfunctie. Dit bedrijf bestond uit onderdelen en in het dochterbedrijf, [naam bedrijf 1] genaamd, wordt alcohol gemaakt. In het deel van het bedrijf, genaamd [naam bedrijf 2] holding, wordt thee en rijst uit China geïmporteerd dat wordt doorverkocht aan winkels en instanties. In de krant Zar stond een advertentie dat het bedrijf Johnson, een naaifabriek, 150 arbeiders zocht die wilden werken in Tsjechië. De Mongoolse vrouw [persoon 5] werkte voor dit bedrijf en regelde alle zaken voor de Mongoolse arbeiders. Eiseres heeft zich aangemeld en is naar de Tsjechische ambassade gegaan. Van de Tsjechische autoriteiten kreeg zij een visum voor drie maanden en een werkvergunning voor één jaar. Op 19 maart 2015 is eiseres per trein naar Moskou in de Russische Federatie gereisd, alwaar zij op 24 maart 2015 is gearriveerd en vervolgens per vliegtuig naar Tsjechië is gevlogen. Eiseres is in Tsjechië opgehaald door iemand van het bedrijf Johnson. [persoon 3] is eiseres naar Tsjechië gevolgd. Nadat eiseres op haar werk in de kantine werd gechanteerd dat er een raar filmpje op Facebook zou worden geplaatst als zij [persoon 3] niet naar Mongolië zou terugsturen, raakte zij overstuur en heeft zij op 1 juni 2015 vrijwillig ontslag genomen. Op 5 juni 2015 is eiseres per vliegtuig naar Zweden gegaan. Daarvoor heeft zij [persoon 3] gevraagd terug te keren naar Mongolië. [persoon 3] zou op 5 juni 2015 via Frankrijk naar Mongolië terugkeren maar zij kwam naar Zweden. Na een verblijf van tien dagen in Zweden is eiseres per bus teruggekeerd naar Tsjechië. Omdat eiseres ontslag had genomen bij Johnson en geen huur meer betaalde voor het arbeidshuis was automatisch haar werkvergunning niet meer geldig. Eiseres heeft zich ingeschreven bij een bedrijf dat computeronderdelen maakt, maar kreeg van de human resource afdeling telefonisch te horen dat zij haar niet konden aannemen omdat haar werkvergunning was verlopen. Ook had de politie tegen de medewerkster van human resource gezegd dat eiseres Tsjechië voor 18 augustus 2015 moest verlaten. Op 14 augustus 2015 heeft zij per auto Tsjechië verlaten en is zij naar Nederland vertrokken, alwaar eiseres op 15 augustus 2015 is aangekomen.
2. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiseres de volgende relevante elementen:
  • Eiseres heet [eiseres] , heeft de Mongoolse nationaliteit en is van etnische afkomst Khalkh;
  • Eiseres is lesbisch en heeft daardoor problemen ondervonden.
  • Eiseres is in februari 2015 mishandeld door een man, [persoon 2] , die een oogje zou hebben op haar gestelde vriendin.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres met toepassing van artikel 31, eerste lid, Vw 2000 afgewezen als ongegrond, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. De door eiseres gestelde identiteit, nationaliteit en etnische afkomst worden door verweerder gevolgd, maar niet wordt geloofwaardig geacht dat zij lesbisch is. Evenmin wordt door verweerder geloofwaardig geacht dat het gestelde incident met [persoon 2] op 15 februari 2015 te maken zou hebben met de gestelde lesbische relatie van eiseres met [persoon 3] . Dat eiseres door [persoon 2] is mishandeld heeft verweerder wel geloofwaardig geacht.
Lesbische geaardheid
4. Eiseres stelt dat zij lesbisch is en dat zij zeker is van dit feit. Verweerder acht dit niet geloofwaardig omdat van een vrouw van 44 jaar met een goede algemene ontwikkeling, die stelt dat zij van jongs af aan heeft geweten dat zij lesbisch is, mag worden verwacht dat zij gedetailleerd over haar gedachten en gevoelens met betrekking tot haar seksuele geaardheid kan verklaren, terwijl eiseres hiervan geen blijk heeft gegeven.
5. Bij uitspraak van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2170 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) - samengevat weergegeven - overwogen dat het wegens het ontbreken van een beleidsregel of een vaste gedragslijn van de staatssecretaris over de manier waarop hij een gestelde seksuele gerichtheid onderzoekt en beoordeelt, voor de bestuursrechter niet mogelijk is te toetsen hoe de staatssecretaris in een concreet geval een zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd besluit neemt over de geloofwaardigheid van een seksuele gerichtheid als asielmotief. De staatssecretaris heeft vervolgens de manier waarop hij een gestelde seksuele gerichtheid onderzoekt en beoordeelt neergelegd in de Werkinstructie 2015/9 (www.ind.nl; hierna: WI 2015/9). Bij uitspraak van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1630) heeft de Afdeling vervolgens onder meer geoordeeld dat WI 2015/9 op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen en dat de staatssecretaris aan de hand van de in WI 2015/9 beschreven onderzoeksmethode op een zorgvuldige manier onderzoek naar een gestelde seksuele gerichtheid als asielmotief verricht. Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat hoewel het voor verweerder niet mogelijk is in algemene zin inzichtelijk te maken hoe hij verklaringen van een vreemdeling waardeert en onderling weegt, verweerder met WI 2015/9 de systematiek aan de hand waarvan de antwoorden op vragen over een seksuele geaardheid worden beoordeeld voldoende inzichtelijk heeft gemaakt.
6. Gebleken is dat verweerder in het onderhavige geval de door eiseres gestelde seksuele geaardheid heeft beoordeeld aan de hand van WI 2015/9. Verweerder heeft bij het horen en de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door eiseres gestelde lesbische geaardheid de navolgende thema’s betrokken.
Bewustwording en zelfacceptatie
7. In dit verband heeft eiseres tijdens het nader gehoor verklaard dat zij naarmate zij ouder werd, een vijandiger gevoel kreeg jegens mannen. Eiseres wilde niet dat ze over haar heen liepen en vocht ook met jongens. Zij droeg geen jurk of maillot, zoals andere meisjes. Toen eiseres tien jaar oud was voelde zij een leegte toen een meisje, dat in haar woongebouw woonde, vertrok om te gaan studeren. Naar haar gevoel was dit haar eerste verliefdheid. Eiseres vermoedt dat zij vanaf dat moment begon te weten dat zij anders was. Volgens verweerder is het niet uniek voor lesbische vrouwen dat een vrouw niet over zich heen wil laten lopen door mannen. Naar de mening van verweerder heeft eiseres vaag verklaard over de zelfacceptatie. Dat eiseres heeft verklaard dat er vroeger in het Mongools geen woord bestond voor lesbisch wordt door verweerder onvoldoende geacht ter verklaring dat zij niet zou hebben kunnen nadenken en verklaren over wat haar 'anders zijn' betekent. Daarnaast overtuigt de verklaring van eiseres dat zij moest huilen bij haar eerste menstruatie en dat haar moeder goed had uitgelegd wat er aan de hand was verweerder niet, nu niet wordt gevolgd dat haar reactie op haar eerste menstruatie er op zou duiden dat zij lesbisch is. Immers, deze reactie is niet ongebruikelijk voor meisjes in het algemeen die opgroeien in een samenleving waarin sprake is van weinig seksuele voorlichting. Eiseres heeft verklaard dat het haar pijn doet dat zij nooit een gezin zal hebben, maar verweerder acht deze verklaring onvoldoende om geloofwaardig te achten dat zij lesbisch is. De enkele stelling dat eiseres zich afvroeg waarom zij anders was en dacht dat dit haar lot was, acht verweerder evenzeer te summier. Ook de enkele stelling dat eiseres het moment kan aangeven waarop zij een hekel kreeg aan mannen, namelijk na het voorval met haar broer [persoon 1] , en dat zij al jong zou hebben geweten dat zij op vrouwen viel, leidt er bij verweerder niet toe dat de gestelde lesbische geaardheid geloofwaardig wordt geacht. Tot slot valt door verweerder niet in te zien dat eiseres de stelling dat zij in haar jeugd een hekel had aan alles dat haar een 'meisje' maakte niet eerder dan in de zienswijze had kunnen aanvoeren en nader had kunnen invullen indien zij daarmee haar lesbische geaardheid wil onderbouwen. Verweerder is dan ook van mening dat uit de verklaringen van eiseres niet blijkt dat zij bezig is geweest met bewustwording en zelfacceptatie van haar lesbische geaardheid, zodat deze verklaringen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid hiervan.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de summiere verklaringen van eiseres over haar bewustwording en zelfacceptatie -afzonderlijk en in onderlinge samenhang beschouwd- niet ten onrechte onvoldoende heeft geacht om de gestelde lesbische geaardheid ongeloofwaardig te achten. De verklaringen van eiseres in dit verband missen een nadere invulling ter onderbouwing van haar gestelde lesbische geaardheid. Zo zijn de stellingen van eiseres dat het haar lot was en dat zij vroeger een hekel had aan jurkjes te summier en heeft verweerder hieraan niet ten onrechte geen doorslaggevend gewicht toegekend bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde lesbische geaardheid. Ook aan de verklaring van eiseres dat zij niet wil dat mannen over haar heenlopen en dat zij moest huilen bij haar eerste menstruatie heeft verweerder geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen, nu zulks niet kenmerkend is voor een lesbische vrouw. Voorts overweegt de rechtbank dat hoewel het zeker niet vreemd is dat vanwege het seksueel misbruik door haar broer [persoon 1] bij eiseres een afkeer voor mannen bestaat en dat misbruik op zeer jonge leeftijd een zeer bepalende gebeurtenis is in de ontwikkeling van een kind, daaruit niet automatisch door verweerder hoeft te worden geconcludeerd dat het geloofwaardig is dat zij lesbisch is. In beroep geeft eiseres ook aan dat niet elk misbruikt meisje lesbisch wordt, maar dat dit voor haar bepalend is geweest. Echter, het is onvoldoende nader ingevuld dat dit voor eiseres als persoon bepalend is geweest. Nu eiseres afkomstig is uit Mongolië en in dit land homoseksualiteit maatschappelijk niet wordt geaccepteerd, komt – gelet op WI 2015/9 – bij de beoordeling van de seksuele geaardheid een zwaarder gewicht toe aan de door haar afgelegde verklaringen. Daarom mag van eiseres worden verwacht dat zij uitvoerig verklaart over haar bewustwording(sproces), zelfacceptatie en ervaringen met betrekking tot haar lesbische geaardheid in een Mongoolse maatschappij die hier afwijzend tegenover staat. Immers, niet valt in te zien dat eiseres zich in een dergelijke afwijzende maatschappij niet zou hebben afgevraagd wat haar 'anders zijn' betekent. Gebleken is ook dat door verweerder tijdens het nader gehoor uitdrukkelijk aan eiseres is gevraagd naar ervaringen in verband met haar seksuele geaardheid. Het is aan eiseres om hierover te verklaren en zij is hiertoe uitgebreid in de gelegenheid gesteld. De enkele stelling dat op meerdere punten in het asielrelaas door verweerder te weinig is doorgevraagd, is onvoldoende voor het oordeel dat eiseres in haar belangen zou zijn geschaad. Bovendien bestond voor eiseres de mogelijkheid om haar verklaringen aan te vullen in de correcties en aanvullingen.
Familie, samenleving en geloof
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verklaringen van eiseres over het thema familie, samenleving en geloof -afzonderlijk en in onderlinge samenhang beschouwd- eveneens niet ten onrechte onvoldoende geacht ter onderbouwing van de geloofwaardigheid van haar gestelde lesbische geaardheid. Door de rechtbank wordt gevolgd dat ook de verklaringen van eiseres in dit verband zo summier zijn dat hieruit niet kan worden afgeleid dat zij lesbisch is. Zo heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de verklaring van eiseres dat het voor haar heel moeilijk was om uiting te geven aan haar gevoelens voor [persoon 6] , een dusdanig summiere verwoording van haar gedachten en gevoelens is, dat hieruit niet kan worden afgeleid dat eiseres lesbisch is. Daarbij benadrukt de rechtbank dat het de verklaringen van eiseres zijn waarmee zij haar gestelde lesbische geaardheid geloofwaardig moet maken. Verder stelt eiseres eerst in beroep dat ze eigenlijk is opgevoed als atheïst, maar dit laat onverlet dat verweerder van haar heeft mogen verwachten dat zij kennis heeft over hoe binnen het Boeddhisme, de overheersende godsdienst in Mongolië, tegen LHBT's wordt aangekeken en dat zij hiermee heeft gereflecteerd over haar eigen positie in de Boeddhistische maatschappij in Mongolië. Dit geldt ook voor zover eiseres heeft betoogd dat haar geaardheid geen keuze is. Zulks laat immers onverlet dat van haar mag worden verwacht dat zij kan verklaren over het standpunt van het Boeddhisme ten aanzien van LHBT’s, hetgeen zij in het nader gehoor heeft nagelaten. Dat eiseres in beroep alsnog een korte uiteenzetting heeft gegeven van het standpunt binnen het Boeddhisme over LHBT’s doet er niet aan af dat eiseres ten tijde van het nader gehoor hierover desgevraagd niet kon verklaren.
Relaties
10. De rechtbank overweegt dat verweerder de verklaringen van eiseres over haar gestelde lesbische relaties -afzonderlijk en in onderlinge samenhang beschouwd- niet ten onrechte onvoldoende heeft geacht ter onderbouwing van de geloofwaardigheid van haar gestelde lesbische geaardheid. Hoewel het op zich ten aanzien van de gestelde relatie met [persoon 7] niet tegenstrijdig is dat [persoon 7] zich bij binnenkomst van eiseres in de gevangenis over haar ontfermde en pas na drie jaar een relatie ontstond en verweerder dit dus in het bestreden besluit niet terecht tegenwerpt, heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiseres de gestelde relatie met [persoon 7] niet aannemelijk heeft gemaakt. Zo is het ongerijmd dat eiseres en [persoon 7] zich vanaf tien uur 's avonds eenvoudig konden terugtrekken om seks met elkaar te hebben zonder dat medegevangenen of medebewaarders hiervan iets zouden hebben gemerkt. Datzelfde geldt voor de verklaring van eiseres dat [persoon 7] het risico zou hebben genomen om een liefdesbrief te schrijven en dat eiseres, ondanks dat zij wist dat de ontdekking van de relatie zou leiden tot ontslag van [persoon 7] , hier zo slordig mee is omgegaan dat deze brief door een medegevangene kon worden gestolen. Verder heeft verweerder hiervoor redengevend mogen achten dat het gezien de machtsverhouding tussen een bewaarster en een gevangene vreemd is dat [persoon 7] waarde zou hebben gehecht aan een dreigement van eiseres om haar niet meer te willen zien.
Met betrekking tot de gestelde relatie van eiseres met een medegevangene heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte overwogen dat haar summiere verklaringen hierover, zoals dat zij wel liefde voor haar voelde en dat zij een van de vrouwen is geweest waarop eiseres verliefd is geweest, onvoldoende zijn om haar gestelde lesbische geaardheid geloofwaardig te achten. Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de tegenstrijdige en wisselende verklaringen van eiseres over haar gestelde relatie met [persoon 6] haar gestelde lesbische geaardheid niet geloofwaardig maken. Zo acht de rechtbank tegenstrijdig dat eiseres enerzijds verklaart dat toen zij uit de gevangenis kwam het voor [persoon 6] 'nieuws' zou zijn geweest dat eiseres op de middelbare school verliefd op haar was geweest, terwijl zij anderzijds verklaart dat eiseres op de middelbare school een liefdesbrief aan [persoon 6] zou hebben gestuurd en dat eiseres en [persoon 6] in die tijd ook liefdesuitingen (zoenen, knuffelen, bij elkaar slapen) hebben geuit.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het niet doorvragen door verweerder op de gestelde relaties met [persoon 8] en met de Turkse vrouw in Nederland tijdens het nader gehoor niet weg neemt dat eiseres zelf in de zienswijze, het beroep en ter zitting evenmin uitvoerig heeft verklaard over deze relaties. Het is aan eiseres om haar gestelde seksuele geaardheid nader te onderbouwen en niet slechts aan verweerder om onderzoek hiernaar te doen, zoals eiseres in beroep stelt. Verder valt door de rechtbank niet in te zien hoe eiseres met het aanhalen van een incident met de 17-jarige zoon van de Bulgaarse vrouw haar gestelde seksuele geaardheid zou kunnen onderbouwen. Eerst in beroep komt eiseres met wat meer details over het uiterlijk van [persoon 8] , hun ontmoeting, de duur van hun gestelde relatie en dat zij niet zouden hebben samengewoond. Niet valt in te zien waarom zij dit niet tijdens het nader gehoor naar voren zou hebben kunnen brengen.
Ten aanzien van de stelling dat eiseres en [persoon 3] een relatie hebben gehad en ongeveer drie jaar hebben samengewoond overweegt de rechtbank dat verweerder terecht heeft gesteld dat mag worden verwacht dat zij diepgaander kan verklaren over deze ex-geliefde en hun relatie. Ook volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat de stelling dat [persoon 3] verliefd is op eiseres nog niet impliceert dat eiseres zelf lesbisch zou zijn.
Tot slot neemt de rechtbank bij de toetsing van de geloofwaardigheidsbeoordeling door verweerder van de gestelde lesbische relaties in aanmerking dat eiseres geen enkel document heeft overgelegd ter onderbouwing van het bestaan van voormelde relaties.
Contacten met en kennis over homoseksuelen/organisaties voor LHBT's in Mongolië
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verklaringen van eiseres over de contacten met en de kennis over organisaties voor LHBT's in Mongolië -afzonderlijk en in onderlinge samenhang beschouwd- op goede gronden onvoldoende geacht ter onderbouwing van de geloofwaardigheid van haar gestelde lesbische geaardheid. Daarbij betrekt de rechtbank dat juist in de periode dat eiseres uit de gevangenis kwam en zij op het internet zou zijn gaan zoeken naar informatie over haar gestelde lesbische geaardheid in Mongolië de eerste LHBT-organisatie is opgericht. Zo blijkt uit het ambtsbericht van 12 januari 2010 (pagina 50 en 51) dat de eerste organisatie voor homoseksuelen in Mongolië Tavilan (“Noodlot”) was, die in de jaren 1999-2001 bestond. Verder blijkt uit zowel het ambtsbericht als de door eiseres ingebrachte informatie van Vluchtelingenwerk Nederland dat homoseksuelen en lesbiennes met name via internet contact met elkaar zoeken en dat in [plaatsnaam] een LHBT-scene bestaat. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat niet valt in te zien dat eiseres, die beschikt over een goede algemene ontwikkeling bij haar zoektocht op het internet naar informatie over haar lesbische geaardheid en/of via haar gestelde lesbische partners hier niet van zou hebben vernomen en aldus hier niet meer over zou hebben kunnen verklaren ondanks dat er voor haar, zoals zij in beroep stelt, niet de noodzaak is geweest om LHBT-organisaties te benaderen.
12. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres niet geloofwaardig heeft gemaakt dat zij lesbisch is. Daaraan heeft verweerder hetgeen is overwogen ten aanzien van de verklaringen van eiseres over de bewustwording en zelfacceptatie van haar gestelde seksuele geaardheid, haar verklaringen over familie, geloof en maatschappij in verband met haar gestelde lesbische geaardheid, haar gestelde lesbische relaties en haar contacten met en kennis over LHBT's en hun organisaties in Mongolië ten grondslag mogen leggen. Bovendien blijkt uit de verklaringen van eiseres dat haar gestelde seksuele geaardheid voor haar niet de aanleiding vormde Mongolië (of Tsjechië) te verlaten.
13. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder in zijn besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat eiseres niet makkelijk over haar emoties praat, hetgeen gebruikelijk is in Mongolië. De rechtbank overweegt in dit kader dat, zoals hiervoor is overwogen, het aan eiseres is om haar gestelde seksuele geaardheid nader te onderbouwen. In dit geval is niet gebleken dat zij niet uitgebreid de gelegenheid heeft gehad om te verklaren over haar gestelde lesbische geaardheid en de situatie van LHBT’s in Mongolië. Verder wordt, gezien haar algemene ontwikkeling en verblijf buiten Mongolië, niet gevolgd dat eiseres vanwege haar culturele achtergrond niet in staat zou zijn om gedetailleerd te verklaren over haar eigen ervaringen met betrekking tot haar gestelde geaardheid. Zo is zij bekend met het internet, heeft zij de functie bekleed van onderdirecteur in het bedrijf van haar broer [persoon 4] en heeft zij van 2004-2006 twee jaar in Ierland verbleven op een studentenvisum.
14. Voorts overweegt de rechtbank dat het feit dat de gemachtigde van eiseres ook vanwege de kleding, houding en lichaamstaal ervan overtuigd is dat eiseres lesbisch is, voorbij gaat aan het feit dat verweerder zich bij het geloofwaardigheidsonderzoek naar de gestelde seksuele geaardheid dient te baseren op de verklaringen van eiseres op de tijdens het gehoor gestelde vragen en dat dit onderzoek niet uitsluitend mag bestaan uit het nagaan of zij voldoet aan een stereotype beeld van een lesbische vrouw. Daarbij ligt het niet in de rede, zoals eiseres stelt, dat de contactambtenaar wordt gevraagd wat zijn of haar indruk was van eiseres tijdens het gesprek.
Het incident met [persoon 2] op 15 februari 2015
15. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat de gestelde mishandeling door [persoon 2] geloofwaardig is geacht. Voorts blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat eiseres zich met betrekking tot haar vrees voor [persoon 2] kan wenden tot de autoriteiten voor bescherming. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
16. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder andere de uitspraken van 5 augustus 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD9606), van 27 februari 2012 ECLI:NL:RVS:2012:BV7795, van 28 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW5153, JV 2012/219) en van 24 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2087), volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen, eerst door verweerder moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient de informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te worden betrokken. Pas als uit die informatie blijkt dat bescherming in het algemeen wordt geboden, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat in zijn individuele geval geen bescherming wordt geboden en dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien dat laatste niet aannemelijk is gemaakt, kan slechts het tevergeefs inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden. De rechtbank overweegt dat de vraag of de Mongoolse autoriteiten in het algemeen bescherming kunnen bieden tevens aan de orde komt bij de vraag of Mongolië kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Veilig land van herkomst
17. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
18. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn), indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van artikel 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
19. Op grond van artikel 3.105ba, eerste lid, Vb 2000 kan bij ministeriële regeling een lijst worden opgesteld van veilige landen van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
Ingevolge het tweede lid van artikel 3.105ba, Vb 2000 dient de beoordeling of een land een veilig land van herkomst is te stoelen op een reeks van informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: de UNHCR), de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
In het derde lid van artikel 3.105ba, Vb 2000 staat dat verweerder de situatie in derde landen die zijn aangemerkt als veilige landen van herkomst als bedoeld in het eerste lid regelmatig opnieuw onderzoekt.
20. Ingevolge artikel 3.37f, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) wordt een land als veilig land van herkomst beschouwd als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000, wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemeen politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.
Op basis van het tweede lid van artikel 3.37f, VV 2000 wordt bij de beoordeling of een land als veilig land van herkomst wordt beschouwd, onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:
de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;
de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en/of het Verdrag van de Verenigde Naties (VN) tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijking uit hoofde van artikel 15, tweede lid, EVRM zijn toegestaan;
de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag (Vlv);
het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schending van voornoemde rechten en vrijheden.
In artikel 3.37f, derde lid, VV 2000 zijn met inachtneming van het eerste lid en het tweede lid als veilige landen van herkomst als bedoeld in artikel 3.105ba, eerste lid, Vb 2000 de landen aangewezen die zijn opgenomen in bijlage 13 bij het VV 2000.
21. In paragraaf C2/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is neergelegd dat bij de vraag of een land van herkomst voor de individuele vreemdeling als veilig moet worden beschouwd, het relaas van de vreemdeling het uitgangspunt vormt. Verweerder weegt mee of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. De presumptie van veilig land van herkomst kan verweerder niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. In dat geval wordt een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000. Verweerder kan een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alleen kennelijk ongegrond verklaren op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000, als het land voorkomt op een lijst van landen die als bijlage bij het VV 2000 is opgenomen. Bij de beantwoording van de vraag of het land van herkomst van de vreemdeling ten aanzien van hem als veilig kan worden aangemerkt, geldt een tussen verweerder en de vreemdeling gedeelde bewijslast, namelijk verweerder onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling als veilig kan worden aangemerkt en de vreemdeling moet onderbouwen dat zijn land van herkomst in zijn geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
22. Bij ministeriële regeling van 10 februari 2016, nummer 732095, houdende wijziging van het VV 2000 (honderdeenenveertigste wijziging), in werking getreden op 13 februari 2016, is Mongolië – na onderzoek – toegevoegd aan bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid, VV 2000 (Stcrt. 2016, 8083). Bij brief van 9 februari 2016 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (vergaderjaar 2015-2016, 19 637, nr. 2123) en de daarbij gevoegde Bijlage 1 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat op basis van deze beoordeling Mongolië kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Daarbij wordt ten aanzien van Mongolië geen enkel voorbehoud gemaakt:

Verdragen
Mongolië is partij bij de volgende verdragen:
IVBPR en het daarbij behorende (eerste) Facultatief Protocol;
Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
Mongolië is geen partij bij het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen en het daarbij behorende Protocol.
Wetten en voorschriften
De wet verbiedt discriminatie op grond van etniciteit, taal, ras, leeftijd, sekse, of sociale afkomst. Deze wet wordt nageleefd. De wet voorziet verder in vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Er zijn echter berichten dat de overheid zich mengt in berichtgeving. De wet bepaalt dat niemand willekeurig kan worden gearresteerd of gedetineerd. De bepaling wordt over het algemeen nageleefd. De grondwet en de wet voorzien in een onafhankelijk rechtspraak. Dit wordt in het algemeen nageleefd, maar er zijn berichten van corruptie en beïnvloeding van buitenaf. Verdachten hebben het recht op een eerlijk en openbaar proces en bijstand van een advocaat en, zo nodig, een tolk. Voor verdachten geldt de presumptie van onschuld. Deze regels worden in het algemeen nageleefd, maar er zijn berichten dat bekentenissen onder dwang werden verkregen. De wet voorziet in de vrijheid van religie, maar religieuze instituten moeten zich registreren. In december 2015 is een wet aangenomen waarin de doodstraf wordt afgestraft. Deze treedt in september 2016 in werking.
Vervolging of ernstige schade
Er zijn geen berichten die kunnen leiden tot de conclusie dat er sprake is van vervolging in de zin van het Vlv. Het Mongolia 2014 Human Rights Report van het US State Department meldt dat er geen meldingen zijn over politieke gevangenen. Wel waren er beschuldigingen dat corruptiezaken waarin politici werden verdacht politiek gemotiveerd waren. De omstandigheden in gevangenissen en detentiefaciliteiten zijn zorgelijk. Er zijn berichten van mishandeling van gevangenen en gedetineerden. Mensenrechtengroeperingen meldden het gebruik van onnodig geweld en foltering voor het verkrijgen van bekentenissen.
Algemene mensenrechtensituatie
Mongolië is een parlementaire democratie met een onafhankelijke uitvoerende en wetgevende macht. De belangrijkste mensenrechtenkwesties zijn corruptie, een rechtspraak die kwetsbaar is voor beïnvloeding van buitenaf en huiselijk geweld. Daarnaast is er sprake van slechte omstandigheden in gevangenissen en mishandeling van gevangenen en gedetineerden. Sommige religieuze groeperingen melden dat registratie moeilijk te verkrijgen of te verlengen is. Christenen hebben in het algemeen geen problemen, al zijn er ook meldingen van discriminatie en intimidatie. LHBT’s hebben gelijke rechten in Mongolië. Deze rechten worden beschermd door de autoriteiten maar er is sprake van discriminatie.
Verder staat Mongolië op de 129ste plaats op de Fragile States Index 2015 (ter vergelijking: Finland staat op de 178e en Zuid-Sudan op de 1e plaats).
Het Freedom House heeft Mongolië aangemerkt als een ‘vrij’ land waarbij het op een schaal van 1 tot 7 (1 meest vrij en 7 minst vrij) een score van 1 heeft voor wat betreft ‘political rights’ en een score van 2 voor wat betreft ‘civil liberties’.
Aantal eerste asielaanvragen in Nederland in 2015: 363.
Mongolië wordt door vier EU-lidstaten aangemerkt als veilig land van herkomst, namelijk Denemarken, Frankrijk, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk.
Conclusie
Op basis van bovengenoemde bronnen komt verweerder tot de conclusie dat Mongolië kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Mongolië heeft wetten en andere voorschriften op het gebied van de rechten en vrijheden en is partij bij verschillende mensenrechtenverdragen die waarborgen bieden, al lijken deze niet altijd te worden nageleefd. Er lijkt geen sprake te zijn van refoulement van eigen burgers naar gebieden in andere landen waar zij worden vervolgd of een reëel risico lopen op onmenselijke behandeling. Het systeem van rechtsmiddelen biedt in het algemeen voldoende waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden.”
23. De gemachtigde van eiseres heeft in de aanvullende zienswijze van 26 augustus 2016 aangevoerd dat ten aanzien van de stelling dat Mongolië een veilig derde land is door verweerder is aangegeven dat LHBT's te maken hebben met discriminatie, ook door de politie, en dat sprake is van corruptie en een rechtspraak die kwetsbaar is voor beïnvloeding van buitenaf. Aspecten waaruit blijkt dat eiseres bij terugkeer gevaar loopt voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Daarnaast wordt verwezen naar artikel 3.37e VV 2000, waarin staat op welke gronden een land als veilig derde land kan worden gezien. De verwijzing door verweerder naar een rapport van US Department of State, waaruit geen rooskleurig beeld voortvloeit, en naar vier Europese landen die Mongolië ook als veilig derde land hebben aangemerkt, is volgens eiseres niet voldoende. Daarmee is niet aan de voorwaarden van de Nederlandse regelgeving voldaan, aldus eiseres. In dit verband wordt verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 5 augustus 2016 (AWB 16/12222). Zoals ter zitting door de gemachtigde van eiseres desgevraagd is erkend gaat het in casu om de afdoeningsmodaliteit van de aanwijzing van een veilig land van herkomst (artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw 2000, kennelijke ongegrondheid) en niet om een veilig derde land (artikel 30a, eerste lid, onder c, Vw 2000, niet‑ontvankelijkheid). Zij heeft voorts verzocht de verwijzingen naar een veilig derde land aan te merken als kennelijke verschrijvingen en inhoudelijk op haar argumenten in te gaan.
24. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bij de uitspraak van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) heeft geoordeeld over de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst. Weliswaar gaat het in dit geval niet om de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst, maar aan de orde is of de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst door verweerder rechtmatig is. Daarom acht de rechtbank hetgeen door de Afdeling bij uitspraak van 14 september 2016 in het algemeen is overwogen aangaande de (toetsing van de) aanwijzing door verweerder van een bepaald land als veilig land van herkomst relevant en zijn partijen door de rechtbank op 13 oktober 2016 verzocht aan te geven of de uitspraak van de Afdeling aangaande deze materie aanleiding vormt hun standpunten in de onderhavige zaak aan te vullen of te wijzigen.
25. Eiseres heeft in dit verband in beroep aangevoerd dat Mongolië geen veilig land van herkomst is. Zij verwijst daarbij naar het rapport van Vluchtelingenwerk Nederland van 14 oktober 2014, waarin verschillende bronnen zijn geraadpleegd om een beeld te schetsen over het aanmerken van Mongolië als veilig land van herkomst. Eiseres leidt uit dit rapport af dat LHBT’s te maken hebben met discriminatie, ook door de politie. Ook heeft eiseres verwezen naar de producties en uitspraken van rechtbanken. Voorts geeft eiseres aan dat de onderbouwing om Mongolië als veilig land van herkomst aan te merken minder goed is onderbouwd dan bij Albanië, waar een onderzoek van de Europese Commissie aan ten grondslag lag. Tot slot wijst eiseres er op dat ook in de beoordeling van verweerder in Bijlage 1 is opgenomen dat er in Mongolië zorgen zijn ten aanzien van het gebied van corruptie, discriminatie en mensenrechten (van bijvoorbeeld gevangenen), maar dat niet wordt gemotiveerd waarom ondanks deze problemen Mongolië toch als veilig land van herkomst is aan te merken. Door verweerder is enkel eenmaal verwezen naar informatie van USDoS van 2014 en naar het beleid van Denemarken, Frankrijk, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk. Eiseres betoogt dat deze onderbouwing niet voldoet aan de voorwaarden in artikel 3.105ba, tweede lid, Vb 2000. Deze onderbouwing laat immers juist zien dat er nog veel problemen zijn in Mongolië en met betrekking tot de problemen in gevangenissen en corruptie is zeker niet uit te sluiten dat er op duurzame wijze geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt, aldus eiseres. Op grond van artikel 3.37f, tweede lid, VV 2000 dienen wetten te worden nageleefd en dient er vervolging plaats te vinden om zo de bescherming te waarborgen, maar dit blijkt volgens eiseres niet uit de toelichting van verweerder. Er is niet ingegaan op bescherming van de autoriteiten en op de kwetsbare punten die blijken uit de beoordeling. Onduidelijk is waarom er ondanks deze 'knelpunten' toch is gekozen om Mongolië aan te merken als veilig land van herkomst. Eiseres verwijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 6 juni 2016 (LJN:NL:RBDHA:2016:6136) en verzoekt de ministeriële regeling van 10 februari 2016, voor zover daarbij Mongolië als veilig land van herkomst is aangewezen, onverbindend te verklaren.
26. Verweerder is bij reactie van 21 oktober 2016 op alle documenten die als bijlage bij het rapport van Vluchtelingenwerk Nederland zijn gevoegd inhoudelijk ingegaan en heeft toegelicht waarom dit een nadere onderbouwing behelst van zijn standpunt dat Mongolië een veilig land van herkomst is. In de schriftelijke reactie op het verweer en ter zitting heeft eiseres herhaald dat blijkt dat er discriminatie voorkomt van LHBT’s en er sprake is van corruptie.

Exceptieve toetsing van de aanwijzing als veilig land van herkomst

27. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 14 september 2016 betreft de ministeriële regeling een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift, waartegen op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, Awb geen beroep mogelijk is. Een belanghebbende kan een algemeen verbindend voorschrift echter wel aan de orde stellen in het kader van een procedure tegen een besluit genomen op basis van die regel. Nu eiseres in onderhavige procedure beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van haar asielaanvraag als kennelijk ongegrond omdat zij afkomstig is uit Mongolië welk land als veilig land van herkomst is aangemerkt bij ministeriele regeling van 10 februari 2016 en zij betoogt dat de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd, is hiervan sprake. Uit voornoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat de aanwijzing als veilig land van herkomst een feitelijke vraag is naar de veiligheidssituatie in een land van herkomst en dat de rechtbank zonder terughoudendheid toetst of verweerder heeft aangetoond dat aan de wettelijke vereisten voor het aanwijzen als veilig land van herkomst is voldaan. De norm voor het plaatsen van een land op de (nationale) lijst van veilige landen van herkomst is dat in het land van herkomst algemeen gezien en op duurzame wijze geen vluchtelingrechtelijke vervolging in de zin van het Vlv of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt. Er dient onderzoek naar de juridische en feitelijk situatie in het land van herkomst (op basis van de rechtstoestand in het land, de algemene politieke omstandigheden en de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch bestel) te hebben plaatsgevonden. Ook dient verweerder regelmatig na de aanwijzing als veilig land van herkomst opnieuw de situatie in het land van herkomst te onderzoeken. In het besluit dient dan een aanvullende en geactualiseerde motivering van de aanwijzing als veilig land van herkomst te worden opgenomen.
28. Indien de aanwijzing als veilig land van herkomst voldoet aan de in artikel 3.37f, eerste lid, VV 2000, gestelde vereisten omdat er wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt, die wet- en regelgeving wordt toegepast en er daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar is, dan heeft verweerder zorgvuldig onderzocht en deugdelijk gemotiveerd dat er in het land van herkomst algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Vlv of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt. In dat geval is de ministeriële regeling voor wat betreft de aanwijzing van dat land als veilig land van herkomst niet onverbindend.

Onderbouwing plaatsing op nationale lijst veilige landen van herkomst

29. De rechtbank oordeelt dat in de ministeriële regeling van 10 februari 2016, voor zover Mongolië daarbij middels een wijziging van bijlage 13 VV 2000 is aangemerkt als veilig land van herkomst, deze plaatsing onvoldoende is gemotiveerd. De reden daarvoor is dat niet is gebleken dat verweerder de in artikel 3.105ba, tweede lid, Vb 2000 genoemde reeks van informatiebronnen, voor zover beschikbaar, (EASO, de UNHCR, de Raad van Europa en andere internationale organisaties) heeft geraadpleegd. Gebleken is dat bij het onderzoek en de beoordeling door verweerder, zoals weergegeven in Bijlage 1 bij de brief van 9 februari 2016, enkel een rapport van de USDoS inzake Mongolië van 2014, de Fragile States Index en een score van Freedom House is geraadpleegd. Verweerder heeft ten tijde van de aanwijzing niet nader toegelicht dat hierbij ook andere informatiebronnen over Mongolië zouden zijn geraadpleegd dan wel dat deze bronnen niet beschikbaar waren. Daarnaast ligt er aan de aanwijzing ook geen onderzoek van de Europese Commissie ten grondslag. De rechtbank overweegt verder dat, doordat niet is bezien in hoeverre informatie kan worden geleverd door andere relevante internationale organisaties, verweerder bij de aanwijzing bijvoorbeeld niet is ingegaan op een passage uit Amnesty Internationale Report 2014/2015 – Mongolia van 25 februari 2015, zoals is aangehaald in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 6 juni 2016, waarnaar eiseres heeft verwezen. Evenmin is verweerder ingegaan op de bronnen die door Vluchtelingenwerk Nederland worden genoemd in het door eiseres ingebrachte rapport van 14 oktober 2016 over Mongolië. Ook valt, zonder nadere onderbouwing, niet in te zien waarom verweerder, nu een rapport van de USDoS ten grondslag wordt gelegd aan de aanwijzing, niet het meest actuele rapport van USDos heeft gebruikt. Ten tijde van de aanwijzing was het rapport over 2015 van de USDoS immers ook beschikbaar. Om een land als veilig land van herkomst te beschouwen moet volgens artikel 3.37f Vv 2000 onder meer worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Dit blijkt echter niet uit de toelichting van verweerder. De nadere toelichting over waarom dit land, ondanks de kwetsbare punten in de beoordeling van Mongolië, toch als veilig land van herkomst is aan te merken ontbreekt in Bijlage 1 bij de brief van 9 februari 2016.
30. Voorts oordeelt de rechtbank dat de aanvullende en geactualiseerde motivering door verweerder van de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst, zoals weergegeven in het bestreden besluit, het verweerschrift en de toelichting ter zitting, een genoegzame onderbouwing is voor het standpunt dat in Mongolië het systeem van rechtsmiddelen in het algemeen voldoende waarborgen biedt tegen schendingen van rechten en vrijheden. Gelet op rechtsoverwegingen 3.7.1 en 3.7.2. van de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016 moet de rechtbank concluderen dat het verweerder is toegestaan om de motivering die ten tijde van de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst is gegeven nader aan te vullen in een schriftelijk stuk. In het onderhavige geval heeft verweerder deze nadere toelichting ook in het verweerschrift van 21 oktober 2016 gegeven.
31. Naar het oordeel van deze rechtbank verdient deze wijze van (nader) motiveren geen schoonheidsprijs. Immers, niet valt in te zien dat de thans in het bestreden besluit, verweerschrift en toelichting ter zitting gegeven nadere motivering niet reeds ten tijde van de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst had kunnen worden gegeven, zeker gezien de data waarop de thans gebruikte stukken zijn gepubliceerd. De bedoeling is dat deze aanwijzing op zich reeds afdoende wordt gemotiveerd. Door voormelde werkwijze van verweerder wordt een nadere motivering alleen noodzakelijk en gegeven als een concrete beroepsgrond in een individuele zaak daarom vraagt. Dit verdraagt zich moeilijk met de opvatting dat de aanwijzing voldoende moet zijn gemotiveerd omdat het een uitgangspunt is bij de beoordeling van alle asielaanvragen uit het betreffende land. Deze werkwijze kan ook tot gevolg hebben dat de rechtbank in de ene zaak oordeelt dat de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst afdoende is gemotiveerd, terwijl dezelfde rechtbank in een andere zaak bij minder goed gemotiveerde besluiten en/of beter gemotiveerde beroepsgronden die aanwijzing niet accordeert. Dit wringt als de gedachte moet zijn dat de staatssecretaris een algemeen uitgangspunt formuleert voor de beoordeling of een land als veilig land van herkomst wordt aangemerkt. De werkwijze die verweerder thans hanteert als het gaat om het motiveren van het aanmerken van een land als veilig, acht deze rechtbank derhalve uiterst onwenselijk nu dit kan leiden tot rechtsongelijkheid. Of verweerder uit mag gaan van de presumptie dat een land van herkomst veilig is, is dan immers afhankelijk van de kwaliteit van een concreet besluit en de kwaliteit van de wijze van opkomen hiertegen, terwijl naar het oordeel van de rechtbank de beoordeling of het betreffende land een veilig land van herkomst is alleen kan wijzigen als de omstandigheden in dat land veranderen.
Zoals echter hiervoor overwogen wordt deze werkwijze van het aanmerken van landen als veilige landen van herkomst, ondanks de hierboven geschetste knelpunten, door de Afdeling toegestaan. De rechtbank zal deze uitleg van de Afdeling volgen omdat voornoemde uitspraak geen ruimte voor een andere interpretatie laat.
32. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de schriftelijke, nadere toelichting op alle stukken waar eiseres naar heeft verwezen, anders dan eiseres zelf, inhoudelijk is ingegaan. In reactie hierop is door eiseres gesteld dat er sprake is van discriminatie en corruptie zonder in te gaan op de nadere inhoudelijke argumenten van verweerder.
Dit moet naar het oordeel van de rechtbank leiden tot de conclusie dat de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 3.37f VV 2000, omdat er wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt, die wet- en regelgeving wordt toegepast en er daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar is. Verweerder heeft met gebruikmaking van nadere bronnen als genoemd in artikel 3.105ba, tweede lid, Vb 2000 zorgvuldig onderzocht en deugdelijk gemotiveerd dat er in Mongolië algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt. Hierdoor voldoet de aanwijzing als veilig land van herkomst aan de wettelijk voorgeschreven vereisten. Dit leidt tot de conclusie dat de ministeriële regeling voor wat betreft de aanwijzing van Mongolië als veilig land van herkomst niet onverbindend is. Er is dus door verweerder terecht van het algemeen rechtsvermoeden/de presumptie uitgegaan dat Mongolië een veilig land van herkomst is. Uit de overgelegde stukken volgt immers dat eiseres bij terugkeer in Mongolië bij eventuele problemen bescherming kan vragen van de (hogere) autoriteiten of geëigende instanties.
33. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval die bescherming niet wordt geboden of dat het voor haar gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is om bescherming te vragen bij de (hogere) autoriteiten of andere geëigende instanties. Zo heeft eiseres in de periode voorafgaand aan haar vertrek in verband met het incident met [persoon 2] bescherming gezocht bij de autoriteiten van Mongolië en is ook bescherming geboden. Evenmin hebben die autoriteiten het onmogelijk gemaakt om bij eventuele problemen rechtsmiddelen in te stellen. Eiseres heeft immers verklaard dat zij vanwege het incident met [persoon 2] bescherming heeft gezocht bij de Mongoolse autoriteiten en dat haar ook bescherming is geboden in de vorm van het opstarten van een strafzaak. Verder heeft eiseres verklaard dat zij aangifte heeft gedaan en dat haar verklaring is opgenomen, maar dat de zaak tegen [persoon 2] is geschorst omdat zij Mongolië heeft verlaten. Nu eiseres de strafzaak van de politie niet heeft afgewacht, is het ontbreken van effectieve bescherming door de Mongoolse autoriteiten vanwege het incident met [persoon 2] niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ5550, JV 2011/292). Uit de inhoud van het verslag van de politie blijkt verder niet dat eiseres niet serieus werd genomen door de Mongoolse autoriteiten of dat zij werd gediscrimineerd. Ook is uit de kopie van de slachtofferverklaring niet op te maken dat eiseres werd behandeld alsof zij een valse verklaring aflegde, maar is slechts sprake van een algemene waarschuwing tegen het afleggen van valse verklaringen. Hieruit valt door de rechtbank geen onheuse bejegening af te leiden, zoals eiseres in beroep stelt.
Verder vormt ook het betoog van eiseres dat haar schoonzus die werkzaam is als officier van justitie en vanwege de geaardheid van eiseres heeft geweigerd haar invloed aan te wenden om een gedegen onderzoek tegen [persoon 2] te bewerkstelligen, geen onderbouwing van de stelling dat eiseres in haar specifieke geval geen bescherming door de autoriteiten wordt geboden. Uit deze verklaring kan immers hooguit worden geconcludeerd dat haar schoonzus heeft geweigerd haar invloed ten positieve aan te wenden, maar niet dat haar schoonzus haar invloed heeft aangewend om het onderzoek tegen [persoon 2] in negatieve zin te beïnvloeden.
Tot slot overweegt de rechtbank, in navolging van de vaste jurisprudentie van de Afdeling – onder ander de uitspraken van 19 december 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AU8827, JV 2006/48), van 29 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW7273, JV 2012/320), van 17 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:332) en van 1 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1913) – dat de omstandigheid dat de mate van effectiviteit van de bescherming niet op voorhand vaststaat niet reeds met zich brengt dat in feite geen bescherming kan worden verkregen.
34. In hetgeen hiervoor is overwogen ligt besloten dat niet is komen vast te staan dat eiseres bij terugkeer naar Mongolië gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vlv dan wel dat zij een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM, nu haar verklaringen over de gestelde seksuele geaardheid en de problemen die zij om die reden heeft ondervonden niet geloofwaardig zijn bevonden. Evenmin is komen vast te staan dat eiseres voor wat betreft de mishandeling door [persoon 2] zich niet tot de Mongoolse autoriteiten kan wenden voor bescherming. Verweerder heeft derhalve de aanvraag van eiseres met toepassing van artikel 31 en 30b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen en daarom op grond van artikel 62, tweede lid aanhef en onder b, Vw 2000 kunnen bepalen dat zij Nederland onmiddellijk moet verlaten.
34. De rechtbank stelt vast dat eiseres het standpunt in het bestreden besluit dat zij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd alsmede dat geen uitstel van vertrek wordt verleend, niet heeft betwist. Het bestreden besluit behoeft in zoverre derhalve geen bespreking.
34. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. van Lokven, voorzitter, en mr. P.A. Buijs en mr. S.A.J. de Jong-Nibourg, leden, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2016.
griffier voorzitter
Digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.