ECLI:NL:RBAMS:2023:8449

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
13/292977-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2023 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Bydgoszcz en betreft zowel de strafrechtelijke vervolging als de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde straffen in Polen. De rechtbank heeft eerder in deze zaak al beslist dat de overlevering voor de executie van vier vrijheidsstraffen wordt geweigerd, zoals vastgesteld in een eerdere tussenuitspraak van 18 oktober 2018. De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe gronden zijn om opnieuw op dit EAB te beslissen, aangezien er al onherroepelijk op is beslist. Echter, voor het vervolgingsdeel van het EAB heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor een schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, ondanks de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/292977-23 (was: 13/751633-18) (EAB I)
Datum uitspraak: 20 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 10 augustus 2018 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 april 2018, aangevuld op 10 mei 2018 en gewijzigd op 27 april 2023 door
the Regional Court in Bydgoszcz, 3rd Penal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
laatst opgegeven verblijfplaats in Nederland:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 4 oktober 2018
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 oktober 2018, in aanwezigheid van mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.J.H. Sijbom, advocaat in Almere (als waarnemer voor mr. O. Boluyt) en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW (oud) uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 18 oktober 2018
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 18 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7441) het onderzoek heropend en geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de vragen als gesteld bij een tussenuitspraak van deze rechtbank in een andere overleveringszaak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032), ook in het kader van onderhavige zaak – althans voor zover het EAB ziet op de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen – aan de uitvaardigende autoriteit voor te leggen.
Daarnaast heeft de rechtbank bij uitspraak beslist dat – voor zover het EAB ziet op de executie van vier vrijheidsstraffen op basis van de vier vonnissen van
the District Court in Bydgoszcz– de overlevering van de opgeëiste persoon wordt geweigerd.
Zitting 7 december 2018
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 7 december 2018, in aanwezigheid van mr. U.E.A. Weitzel, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. O. Boluyt, advocaat in Almere en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW (oud) uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Sluiting onderzoek 21 december 2018
De rechtbank heeft op 21 december 2018 het onderzoek gesloten, met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid. De uitspraak is bepaald op 4 januari 2019.
Tussenuitspraak 4 januari 2019
Op 4 januari 2019 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen. Het onderzoek is heropend en geschorst om de officier van justitie nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te laten stellen (ECLI:NL:RBAMS:2019:51).
Zitting 1 maart 2019
Op 1 maart 2019 is de behandeling van het EAB, met instemming van partijen, voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing bij tussenuitspraak van 4 januari 2019 bevond. Gehoord zijn de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes en de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.I.B. Hoffman, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Sluiting onderzoek 16 april 2019
De rechtbank heeft op 16 april 2019 het onderzoek ter zitting gesloten en direct uitspraak gedaan.
Tussenuitspraak 16 april 2019
Op 16 april 2019 heeft de rechtbank bij tussenuitspraak (ECLI:NL:RBAMS:2019:2801) het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de onafhankelijkheid van
the Regional Court in Bydgoszcz.
Zitting 6 december 2023
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 6 december 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. O. Bolluyt, advocaat in Almere is wel verschenen. Hij heeft meegedeeld dat hij niet gemachtigd is namens de opgeëiste persoon op te treden, dat hij geen contact meer met zijn cliënt heeft, dat hij niet het idee heeft dat zijn cliënt op een volgende zitting wel zal verschijnen en dat hij niet weet of zijn cliënt nog in Nederland is.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding
. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB (hierna ook: EAB I) is ingetrokken. Van deze intrekking is geen bericht ontvangen van de uitvaardigende justitiële autoriteit. In plaats van onderhavig EAB is echter, aldus de officier, een nieuw EAB (EAB III, parketnummer 13/296485-23) uitgevaardigd. In de procedure van EAB III is een nieuwe vordering ingediend en derhalve moet op het gehele EAB III worden beslist, inclusief de tenuitvoerlegging van 4 vonnissen waarop de rechtbank al heeft beslist bij tussenuitspraak van 18 oktober 2018 in de zaak van onderhavig EAB.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar standpunt. Van een intrekking van onderhavig EAB I door de uitvaardigende justitiële autoriteit is niet gebleken. Wel is in de procedure van EAB III hetzelfde EAB-formulier als EAB I – met hetzelfde kenmerk (III Kop 68/17) en dezelfde datum van uitvaardiging: 26 april 2018 – toegestuurd, met dien verstande dat dit later toegestuurde EAB-formulier een aanvulling bevat van 27 april 2023. Deze aanvulling betreft een wijziging in het jaartal van de tenuitvoerleggingstermijn van één van de vier vonnissen van 17 mei
2023in 17 mei
2033. Het is niet ongebruikelijk dat een EAB op een latere datum wordt aangevuld door opnieuw een EAB-formulier toe te sturen waarin de betreffende aanvulling is verwerkt. [4] De rechtbank concludeert dan ook dat EAB I niet is ingetrokken en dat alsnog beslist moet worden op de vordering voor zover in het EAB I overlevering wordt verzocht ten behoeve van de vervolging van de opgeëiste persoon voor strafbare feiten in Polen. Het later toegestuurde EAB III moet worden gezien als aanvulling op onderhavig EAB I.

4.Eerdere tussenuitspraken

Voor zover het EAB ziet op de executie van vier vrijheidsstraffen op basis van vier vonnissen
De rechtbank verwijst naar haar (tussen)uitspraak van 18 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7441) waarin de overlevering ten behoeve van de executie van vier vrijheidsstraffen op basis van vier vonnissen, reeds is beoordeeld en de overlevering van opgeëiste persoon voor deze vonnissen is geweigerd (zie punt 6. “Beslissing” onder “Ten aanzien van de executie”).
De officier van justitie heeft betoogd dat de rechtbank opnieuw een oordeel moet geven ten aanzien van het verzoek tot overlevering ter executie van de vonnissen. Zij heeft betoogd dat uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit opgemaakt kan worden dat de opgeëiste persoon – hoewel hij niet in persoon aanwezig was bij de procedures die tot de veroordelingen hebben geleid – niet in zijn verdediging is geschaad. De rechtbank verwijst echter naar punt 3.4. van haar uitspraak van 22 maart 2023 [5] en concludeert dat – nu geen nieuw EAB is uitgevaardigd – niet opnieuw op hetzelfde EAB beslist kan worden, voor zover hier al bij uitspraak van 18 oktober 2018 onherroepelijk op is beslist, ook niet op grond van aanvullende informatie.
Dit betekent dat alleen nog het vervolgings-deel van het EAB beoordeeld moet worden.
Voor zover het EAB ziet op de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen
De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 18 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7441) waarin de grondslag van het EAB en de strafbaarheid van de feiten reeds zijn beoordeeld. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

Bij tussenuitspraken van 18 oktober 2018 en 16 april 2019 zijn vragen geformuleerd om voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de onafhankelijkheid van
the Regional Court in Bydgoszcz. Na die tijd heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in meerdere arresten – onder meer naar aanleiding van vragen van deze rechtbank – het toetsingskader nader omschreven in verband met de vraag of sprake is van een reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
De rechtbank heeft inmiddels vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [8]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde vervolgingsoverlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bydgoszcz, 3rd Penal Division, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Vergelijk rechtbank Amsterdam 27 september 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:6019 en 22 november 2023 (parketnummer: 13.180494-23, ter publicatie aangeboden).
5.Rechtbank Amsterdam 22 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1661.
6.HvJ EU 17 december 2020, C‑354/20 PPU en C‑412/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1033 en HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100
7.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
8.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (