ECLI:NL:RBAMS:2018:7441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
13/751633-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraken in overleveringsprocedure met betrekking tot Europees aanhoudingsbevel en de waarborgen voor een eerlijk proces in Polen

Op 18 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraken gedaan in een overleveringsprocedure naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Bydgoszcz, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1990, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft in deze uitspraak de vragen van de officier van justitie behandeld, die betrekking hebben op de bevoegdheid van de Poolse justitiële autoriteiten en de waarborgen voor een eerlijk proces in Polen. De rechtbank heeft eerder op 4 oktober 2018 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechterlijke macht die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in gevaar brengen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de zittingen in Polen en dat er geen waarborgen zijn dat hij een eerlijk proces zal krijgen na zijn overlevering. De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht om aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten over de huidige situatie van de rechterlijke macht in Polen en de waarborgen voor de rechten van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft de overlevering geweigerd voor de feiten waarvoor de overlevering is verzocht, omdat niet is voldaan aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak geschorst en de officier van justitie verzocht om de nodige vragen aan de Poolse autoriteiten voor te leggen. De rechtbank heeft ook de oproeping van de opgeëiste persoon en een Poolse tolk bevolen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751633-18
RK nummer: 18/5479
Datum uitspraak: 18 oktober 2018
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 april 2018 door de
Regional Court in Bydgoszcz, 3rd Penal Division(Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. B.J.H. Sijbom, advocaat te Almere (als waarnemer voor mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere) en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Voor zover het EAB ziet op de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen
In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable decision on preliminary arrest by way of decision of the District Court in Inowrocław dated 13 November 2017, file ref. II Kp 166/17, for case of the District Prosecutor’s Office in Inowrocław, file ref. PR 2 Ds. 170/2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan vier naar het recht van Polen strafbare feiten.
Voor zover het EAB ziet op de executie van vier vrijheidsstraffen op basis van vier vonnissen
In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the District Court in Bydgoszcz dated 16 April 2013, file ref. XVI K 331/13;
judgment of the District Court in Bydgoszcz dated 22 October 2014, file ref. IX K 865/14;
judgment of the District Court in Bydgoszcz dated 12 January 2015, file ref. IX K 1571/14.
judgment of the District Court in Bydgoszcz dated 27 November 2015, file ref. IX K 230/15
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van
1 jaar opgelegd bij het vonnis met referentienummer XVI K 331/13, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Bij een
decision of the District Court in Bydgoszcz dated 17 February 2015is een
alternative custodial sentence of 173 daysaan de opgeëiste persoon opgelegd. Deze 173 dagen moeten nog volledig worden ondergaan;
10 maanden opgelegd bij het vonnis met referentienummer IX K 865/14, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, welke straf nog volledig moet worden ondergaan;
1 jaar opgelegd bij het vonnis met referentienummer IX K 1571/14, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, welke straf nog volledig moet worden ondergaan;
6 maanden opgelegd bij het vonnis met referentienummer IX K 230/15, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, welke straf nog volledig moet worden ondergaan.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1.
Inhoud van de stukken
Onderdeel d) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
Indicate whether the person concerned appeared in person for the hearing where the decision was rendered:
(…)
No, the person concerned did not appear in person for the hearing on 16 April 2013 where the District Court in Bydgoszcz rendered against the person concerned a summary judgment dated 16 April 2013 in case with file ref. XVI K 331/13;
No, the person concerned did not appear in person for the hearing on 22 October 2014 where the District Court in Bydgoszcz rendered against the person concerned a default judgment dated 22 October 2014 in case with file ref. IX K 865/14;
No, the person concerned did not appear in person for the hearing on 27 November 2015 where the District Court in Bydgoszcz rendered against the person concerned a default judgment dated 27 November 2015 in case with file ref. IX K 230/15;
No, the person concerned did not appear in person for the hearing on 12 January 2015 where the District Court in Bydgoszcz rendered against the person concerned a default judgment dated 12 January 2015 in case with file ref. IX K 1571/14.
Notifications of the dates of the hearings where the decisions were rendered in the aforementioned cases were sent twice to the address indicated by [opgeëiste persoon] in the course of preparatory proceedings and served on the accused by way of sending two advice notes. Moreover, [opgeëiste persoon] was also informed that in accordance with Article 139 of the Polish Code of Penal Procedure if he failed to provide a new address but changed the place of residence or failed to stay at the address provided, a letter sent to that address should be deemed duly served.
If marked “no”, indicate which of the following occurred:
(…)
d. the decision in case XVI K 331/13 was served on the person concerned on 09 May 2013, and they were clearly instructed of the right to the re-examination of the case or submission of an appeal, and the right to participate in these procedures which allow for the re-examination of the case in terms of its content and with the consideration of new evidence, and which may lead to the quashing or changing of the original decision
AND
the person clearly stated that they did not question the decision
OR
the person concerned did not apply for the re-examination of the case nor did they submit an appeal within statutory time limit;
OR
e. the decision in cases IX K 865/14, IX K 230/15 and IX K 1571/14 were not served on the person concerned in person, but:
- the decisions will be served on the person concerned in person immediately after the surrender of the person concerned.
(…)
Op verzoek van de officier van justitie heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 25 september 2018 nog het volgende verklaard:
Met betrekking tot het vonnis met referentienummer XVI K 331/13:
The positive premises for the issuance of the penal order had been specified in Article 500 of the Criminal Procedure Code. According to the aforementioned provision: ‘In cases subject to examination under summary proceedings, the court, taking into account the material gathered in the preliminary proceedings, may consider that conducting a trial is not necessary and, in cases in which imposing a penalty of deprivation of liberty or a fine is permitted, the court may issue penal order (§ 1). In the order/writ proceedings the provisions relating to summary proceedings shall be applied, unless otherwise indicated by the provisions of the present Chapter (§ 2). The court may issue a penal order when in light of the evidence gathered, the circumstances of the act and the guilt of the accused do not raise any doubts (§ 3). The penal order shall be issued by the court sitting in a panel of one. The accused, his defence counsel, the injured person and his attorney shall be entitled to participate in the session (§ 4).
(…)
In view of the above mentioned, by the power of the penal order, dated April 16, 2013, [opgeëiste persoon] was considered guilty of commission of Article 224 of the Penal Code and he was imposed the sentence of 1 year of penalty of restriction of personal liberty, involving the performance within its duration, of unpaid, supervised social work of the size of 30 hours per months.
[opgeëiste persoon] was aware of the handed down judgment. A copy of the decision along with the copy of the bill of indictment along with the instruction and the manner of appeal had been dispatched at the provided, in the course of the penal proceedings, convict’s address and was collected by an adult member of the household.
Once the said penal order became legally valid, in the course of the enforcement proceedings, the court guardian submitted a request to order the enforcement of the substitutive penalty of imprisonment against [opgeëiste persoon] , since the convicted person performed out of the imposed 360 hours of social work performer 11 hours only, having been previously summoned to their implementation and instructed on the consequences of evading the enforcement of the penalty, as early as in July 2013.
Taking into consideration the said circumstances, and moreover the fact that [opgeëiste persoon] failed to submit any excuse justifying his delay in the implementation of the penalty, by the decision of the Regional Court as of February 17, 2015, the case file IX Ko 1976/14, there was ordered the implementation of the substitutive penalty of imprisonment in the amount of 173 days, replacing the outstanding for enforcement penalty of restriction of personal liberty in the amount of 347 days, imposed against [opgeëiste persoon] , by the judgment of the Regional Court in Bydgoszcz, dated April 16, 2013, the case file reference XVI K 331/13 assuming that one day of substitutive penalty of imprisonment amounts to two days of the penalty of restriction of personal liberty.
Met betrekking tot de vonnissen met referentienummers IX K 865/14, IX K 230/15 en IX K 1571/14:
[opgeëiste persoon] had been correctly notified of the dates of the hearings held in regards of the case file references: IX K 865/14, IX K 230/15, IX K 1571/14, in the course of which the sentences were handed down. In accordance with Article 470 and § 2 of the Criminal Procedure Code effective at the date of handing down the judgments: “If the accused, who served the summons, fails to appear at the main trial, the court may continue the proceedings without him, and if he did not attend the defender – pass a sentence in absentia (§ 1). If the defendant fails to appear at the trial, read the explanation offered previously (§ 2). The summons to the hearing in regards of these matters had been dispatched to [opgeëiste persoon] at the determined in the course of the penal proceedings address of domicile of the convict and despite two delivery notifications they had not been collected.
Herein, it should be pointed out that [opgeëiste persoon] had already in the course of the preliminary proceedings, completed by lodging the bills of indictment, and then by handing down the judgment in the matters of the case file references: IX K 865/14, IX K 230/15, IX K 1571/14 was instructed that in case of staying at large, he is under an obligation, in accordance with the provision of Article 75 § 1 of the Criminal Procedure Code, to appear at every summons during the penal proceedings and to notify the conducting the proceedings authority on every change of the place of residence or stay, exceeding 7 days. He was also instructed that in accordance with Article 138 of the Criminal Procedure Code, in case of staying abroad, it is his obligation to indicate the addresses for service in this country. In case of failing to do so, a letter dispatched at the recently known address in this country, attached to the case files, shall be considered as served. [opgeëiste persoon] was also notified that under the provision of Article 139 of the Criminal Procedure Code, should he if a party to the proceedings has changed his place of residence and has failed to notify the agency before which the proceedings are pending of his new address, or if he has not resided under a designated address, a document dispatched to the address last designated by such a party shall be considered to have been served.
[opgeëiste persoon] failed to notify the Court about the change of his address of stay in regards of any of the aforementioned matters, as a result, it was a full power, in accordance with the quoted provisions, conducting proceedings, including the issuance of the judgments, under the absence of the accused.
[opgeëiste persoon] in regards of the matters of the case file references IX K 865/14, IX K 230/15, IX K 1571/14 took no advantage of the assistance of the defence counsel or court-appointed attorney.
In accordance with Article 482 § 1 - § 3 of the Criminal Procedure Code in force at the time of the delivery of the judgments in the matters of the case file references IX K 865/14, IX K 230/15, IX K 1571/14.
A judgment by default shall be served upon the accused. Within a seven-day time-limit the accused may file an objection to a judgment by default, in which he should provide a statement of reason for his failure to appear at the trial. The accused may also attach to the objection a motion for the reasons for the judgment in case the objection is not accepted or granted (§ 1). The Court does not recognize the objection, if the absence of the accused at the trial is considered as unauthorised. The order may be appealed (§ 2). Opposition upheld causes retrial. The default judgment is forfeited when the accused or his counsel appears at trial (§ 3).
In the aforementioned matters, the copies of the judgments along with the instruction of the contents of the above quoted Article 482 § 1 - § 3 of the Criminal Procedure Code has been effectively served to [opgeëiste persoon] by double notification of the conignments. [opgeëiste persoon] failed to challenge the judgments within the deadline specified in Art. 482 of the Criminal Procedure Code.
The right to a retrial would be available to [opgeëiste persoon] in the event of a positive consideration of the application for reinstatement of the time limit for filing an appeal within the lodging of appeals against the judgments handed down in the matters of the case file references.
3.1.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak in zijn geheel moet worden aangehouden in verband met de tussenuitspraak van deze rechtbank van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032).
3.1.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het vonnis met referentienummer XVI K 331/13 aan de eisen van artikel 12 OLW is voldaan. De opgeëiste persoon was op de hoogte van het vonnis, immers is hij begonnen met de tenuitvoerlegging van de straf. Hij heeft deze straf niet afgemaakt, waarna omzetting van de straf is gevraagd. Uit de aanvullende informatie van de Poolse justitiële uitvaardigende autoriteit blijkt dat de aard of mate van de straf tijdens deze omzetting niet is aangepast nu dit gebeurt via een vaste omrekening. Het vonnis is in persoon aan de opgeëiste persoon uitgereikt. Daarom dient te overlevering voor dit vonnis te worden toegestaan.
Ten aanzien van de vonnissen met referentienummers IX K 865/14, IX K 230/15 en IX K 1571/14 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. Niet is voldaan aan een van de uitzonderingen genoemd in artikel 12, sub a tot en met c, OLW. Evenmin heeft de Poolse justitiële uitvaardigende autoriteit een onvoorwaardelijke verzetgarantie verstrekt. Aldus is ten aanzien van deze drie vonnissen niet voldaan aan de eisen van artikel 12 OLW.
3.1.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de vonnissen met referentienummers IX K 865/14, IX K 230/15 en IX K 1571/14. Uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon niet ter terechtzitting is verschenen en dat niet is voldaan aan een van de uitzonderingen genoemd in artikel 12, sub a tot en met c.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit laatste ook geldt ten aanzien van het vonnis met referentienummer XVI K 331/13. De opgeëiste persoon is blijkens onderdeel d) van het EAB niet ter terechtzitting is verschenen. Evenmin blijkt dat de dagvaarding of het vonnis in persoon aan hem is betekend. In de aanvullende informatie is immers – in afwijking van hetgeen in het EAB is opgemerkt - vermeld dat “a
copy of the decision along with the copy of the bill of indictment along with the instruction and the manner of appeal had been dispatched at the provided, in the course of the penal proceedings, convict’s address and was collected by an adult member of the household”. Dat de opgeëiste persoon een aanvang heeft gemaakt met de tenuitvoerlegging van zijn straf, doet hier niet aan af. Voorts is “
the person clearly stated that they did not question the decision OR the person concerned did not apply for the re-examination of the case nor did they submit an appeal within statutory time limit” doorgehaald. Aldus is niet voldaan aan de uitzondering genoemd in artikel 12, sub c, OLW.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van vier vonnissen terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot de vonnissen heeft geleid, en die vonnissen - kort gezegd - zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld
(i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) dat de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Een dergelijke verklaring ontbreekt ten aanzien van alle vonnissen. Aldus is niet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW voldaan en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond van toepassing. De overlevering moet dus – voor alle vonnissen – worden geweigerd.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten waar het vervolgingsdeel van het EAB op ziet niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten waarvoor Polen de opgeëiste persoon wenst te vervolgen, leveren naar Nederlands recht op:
I:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
II:
diefstal, meermalen gepleegden
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
III:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
IV
: diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegden
diefstal.

5.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden in verband met de hiervoor genoemde tussenuitspraak van deze rechtbank van 4 oktober 2018.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie deelt het standpunt van de raadsman dat – voor zover de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen – de behandeling van de zaak moet worden aangehouden, teneinde aanvullende informatie van de Poolse justitiële autoriteit te verkrijgen met betrekking tot de Poolse rechterlijke macht.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
5.3.1
Inleiding
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman en de officier van justitie, voor wat betreft het vervolgingsdeel van het EAB en overweegt het volgende.
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld dat er sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen, alsmede dat er daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast.
Gelet op de hiervoor genoemde vaststelling en het in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU (hierna: het arrest) gegeven toetsingskader, moet de rechtbank vervolgens concreet en nauwkeurig beoordelen of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen.
Hiertoe dient de rechtbank in de eerste plaats te onderzoeken in hoeverre de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen betreft, gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, heeft de rechtbank behoefte aan een actueel en concreet beeld van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De rechtbank nodigt de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom uit tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78. Om haar in staat te stellen een beslissing te nemen over de overlevering als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, verzoekt de rechtbank op grond van het tweede lid van dit artikel de uitvaardigende autoriteit om gegevens over de actuele en concrete gevolgen van de recente Poolse wetgeving voor de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de gezochte persoon zal worden onderworpen, als bedoeld in rechtsoverweging 74 van het arrest. De rechtbank nodigt de uitvaardigende Poolse autoriteit bovendien uit tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht in het bijzonder ook gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
Teneinde een vruchtbare dialoog te kunnen starten heeft de rechtbank getracht om in dit stadium van die dialoog een balans te vinden tussen een zo concreet mogelijke bevraging en de praktische uitvoerbaarheid van de beantwoording van die vragen.
De rechtbank verzoekt in het kader van die dialoog in ieder geval om gegevens met betrekking tot de volgende onderwerpen:
de personele wijzigingen die zich sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken hebben voorgedaan, in het bijzonder de wijzigingen met betrekking tot de (vice)voorzitters en rechters;
de regels en procedures met betrekking tot de toewijzing van zaken aan kamers of rechters binnen de bevoegde rechterlijke instanties en de behandeling daarvan;
de tuchtzaken of andere disciplinaire maatregelen die (vice)voorzitters en rechters van de genoemde rechterlijke instanties sindsdien hebben geraakt, bijvoorbeeld in de vorm van wijzigingen met betrekking tot de bezoldiging;
de procedures die de opgeëiste persoon ter beschikking staan om schendingen van het hem toekomende recht op een onafhankelijk gerecht te kunnen aanvechten, en de waarborgen waarmee zij zijn omgeven;
buitengewoon beroep.
5.3.2
Conclusie
Het vorenstaande leidt er toe dat de rechtbank de officier van justitie verzoekt om de
navolgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
I. Welke rechterlijke instanties bevoegd?
Welke rechterlijke instanties zijn concreet bevoegd voor de procedures waaraan deze opgeëiste persoon zal worden onderworpen?
II. Gegevens ten aanzien van deze rechterlijke instanties
Voor ieder van de hiervoor bedoelde rechterlijke instanties:
A. Wijzigingen personele bezetting
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken (vice)voorzitters en rechters ontslagen? Zo ja, op welke datum is het ontslag aangezegd en wat is de grond die hiervoor is gegeven?
Zijn er (vice)voorzitters en rechters gepensioneerd als gevolg van de gewijzigde pensioenleeftijd? Zo ja, hoe veel, afgezet tegen het aantal rechters en (vice)voorzitters binnen de rechterlijke instantie?
Is het voorgekomen dat het mandaat van deze (vice)voorzitters en rechters na het bereiken van de pensioenleeftijd is verlengd?
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wet inzake de Nationale School voor de rechterlijke macht assistent-rechters benoemd en zo ja, behandelen zij strafzaken en zo ja, als unus of binnen een rechterlijke college?
B. Toewijzing en behandeling van zaken
Hebben er wijzigingen plaatsgevonden inzake de regels en procedures voor de toewijzing van strafzaken als die tegen de opgeëiste persoon sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken?
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen geweest in de eventuele regels inzake de behandeling dan wel bestraffing van zaken met betrekking tot de feiten waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd?
C. Tuchtzaken of andere (disciplinaire) maatregelen
Zijn er sinds voormelde wetswijzigingen tuchtzaken tegen rechters en/of (vice)voorzitters geweest? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding en wat was de uitkomst?
Hebben er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen plaatsgevonden in de bezoldiging van (vice)voorzitters en rechters? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
Zijn er andere maatregelen betreffende (vice)voorzitters genomen, zoals het
verstrekken van ‘
written remarks’door de Minister van Justitie? Zo ja, wat was
hiervoor de aanleiding?
D. Procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk gerecht
Welke rechtsmiddelen en verweren staan de opgeëiste persoon ter beschikking indien hij twijfelt aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter die hem berecht? Staan deze middelen en verweren reeds tijdens de procedure tot zijn beschikking? Tot welke rechtsgevolgen kunnen deze middelen en verweren leiden? Welke autoriteit(en) ne(e)m(t)en ter zake de beslissing?
In hoeverre is van dit rechtsmiddel gebruik gemaakt in strafzaken als die tegen de opgeëiste persoon sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving en zo ja, hoe veel van dergelijke verzoeken zijn in die gevallen gegrond verklaard?
E. Buitengewoon beroep
1. Is er in strafzaken al gebruik gemaakt van de mogelijkheid van de procedure van ‘buitengewoon beroep’ bij het Hooggerechtshof?
Zo ja, op welke grond en met welke uitkomst?
Deze vragen dienen door tussenkomst van het Openbaar Ministerie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te worden voorgelegd en binnen 4 (vier) weken na de uitspraak te worden beantwoord.
De vervolgzitting zal binnen vier weken na de ontvangst van de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit plaatsvinden. Het Openbaar Ministerie en de raadsman van de opgeëiste persoon dienen uiterlijk één week voor deze zitting schriftelijk hun reactie op de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit aan de rechtbank te overleggen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Ten aanzien van de executie
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Bydgoszcz, 3rd Penal Divisionwegens de feiten als bedoeld in vonnis I, II, III en IV waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Ten aanzien van de vervolging
HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd;
VERZOEKTde officier van justitie de onder 5.3.2 weergegeven vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk Pools tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 oktober 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.