ECLI:NL:RBAMS:2023:6019

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
13/031746-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW in verband met Europees aanhoudingsbevel

Op 27 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Court in Bydgoszcz, Polen. Het EAB was uitgevaardigd op 13 april 2016 en betreft een vrijheidsstraf van twee jaar voor diefstal, voorafgegaan door bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een lange procesgang, waarbij de behandeling in 2016 werd aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU. De opgeëiste persoon, die in Nederland verblijft en een gezin heeft, heeft zijn Poolse nationaliteit bevestigd en zijn persoonsgegevens als juist verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De verdediging heeft betwist dat er sprake is van een voor tenuitvoerlegging vatbare vrijheidsstraf, omdat de verjaringstermijn volgens Pools recht op 8 februari 2023 zou zijn verstreken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de informatie van de Poolse autoriteiten betrouwbaar is en dat de verjaringstermijn op 8 februari 2033 ligt.

De rechtbank heeft ook de evenredigheid van de overlevering beoordeeld. Hoewel de verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon al sinds 2016 in onzekerheid verkeert en een gezin in Nederland heeft, heeft de rechtbank geoordeeld dat deze omstandigheden niet uitzonderlijk genoeg zijn om de overlevering als onevenredig te beschouwen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander en de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/031746-23 (was: 13/751575-16) EAB I
Datum uitspraak: 27 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 30 augustus 2016 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 april 2016 door
the District Court in Bydgoszcz, III Penal Division (Polen)(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Het EAB is behandeld op de zitting van 27 oktober 2016. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om de antwoorden op (in een andere zaak gestelde) prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU af te wachten, die mogelijk ook van belang zouden kunnen zijn voor de afdoening van deze zaak.
De behandeling van het EAB is - met instemming van partijen – in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 13 september 2023 , in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding (tot aan de uitspraak).

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Regional Court in Bydgoszczvan 31 januari 2008 (IV K 1008/07).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
Verweer/verzoek om aanhouding van de raadsman
De raadsman heeft betwist dat sprake is van een voor tenuitvoerlegging vatbare vrijheidsstraf. In onderdeel F van het EAB is vermeld dat het recht tot tenuitvoerlegging van de straf naar Pools recht op 8 februari 2023 is verjaard. Van deze datum moet worden uitgegaan. De ‘nieuwe’ verjaringsdatum van 8 februari 2033, vermeld in de brief van 17 april 2023 van
the District Court in Bydgoszcz, is niet in overeenstemming met Pools recht. Anders dan bij andere Poolse zaken is in dit geval ook niet weergegeven waarom de verjaringstermijn met tien jaren is verlengd, aldus de raadsman. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een verzoek van de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon van 11 september 2023 gericht aan de Districtsrechtbank in Bydgoszcz overgelegd, dat ertoe strekt de tenuitvoerlegging van de straf stop te zetten. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de zaak aan te houden om de beslissing van de Poolse rechter op het verzoek van de Poolse advocaat af te wachten.
De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding om eraan te twijfelen dat sprake is van een voor tenuitvoerlegging vatbare straf. In beginsel moet de rechtbank namelijk vertrouwen op de juistheid van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie. Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie blijkt dat het recht op tenuitvoerlegging van de straf in dit geval op
8 februari 2033 verjaart. De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding om aan deze informatie te twijfelen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om de zaak aan te houden om hierover navraag te doen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit dan wel om de beslissing op het verzoek van de Poolse advocaat af te wachten.
4. Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft [het feit/de feiten]niet aangeduid als [een feit/ feiten] waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

5.Evenredigheid

De raadsman vindt het niet evenredig als de opgeëiste persoon naar Polen zou worden overgeleverd om daar de gevangenisstraf te ondergaan. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het vonnis heel oud is, de opgeëiste persoon al sinds de aanvang van de overleveringsprocedure in 2016 in onzekerheid verkeert en dat de opgeëiste persoon een gezin met kinderen in Nederland heeft. Ook heeft hij in dit verband gewezen op de mogelijke executieverjaring naar Pools recht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Stelselevenredigheid
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Uit het stelsel van overlevering en een kaderbesluitconforme uitleg volgt dat een evenredigheidsafweging in beginsel is ingebed in de afweging tot uitvaardiging van een EAB. De Poolse rechter heeft in deze zaak de afweging gemaakt om een EAB uit te vaardigen. Hiermee is de evenredigheid van de uitvaardiging van het EAB gegeven. Wat de raadsman heeft aangevoerd maakt dat niet anders. De keuze voor het uitvaardigen van een EAB door de Poolse autoriteiten gaat niet verder dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit – het voorkomen van straffeloosheid – te verwezenlijken.
Evenredigheid in een concreet geval
De tenuitvoerlegging van het EAB kan daarnaast onder uitzonderlijke omstandigheden onevenredig geacht worden. [4] Wat de raadsman daartoe heeft aangevoerd, is echter onvoldoende.
Hoewel de rechtbank oog heeft voor de lange duur van de overleveringsprocedure en de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, zijn de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon niet zo uitzonderlijk dat de tenuitvoerlegging van het EAB onevenredig is. Verder biedt de OLW de mogelijkheid de overlevering te weigeren en de tenuitvoerlegging van de straf over te nemen. De rechtbank zal daar in deze zaak gebruik van maken en dat nader toelichten in rubriek 6. Dit biedt al een minder ingrijpend alternatief waarin de belangen van de opgeëiste persoon (en zijn gezin) voldoende worden gewaarborgd.
Van onevenredigheid, zoals aangevoerd door de raadsman, is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
Voor het geval de rechtbank de andere verweren zou passeren, heeft de raadsman een beroep gedaan op gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander en weigering van de overlevering en overname van de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland bepleit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de opgeëiste persoon moet worden gelijkgesteld met een Nederlander en dat de overlevering moet worden geweigerd en de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland moet worden overgenomen.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 27 oktober 2016 blijkt dat de rechtbank destijds van oordeel is geweest dat het beroep op gelijkstelling met een Nederlander slaagt.
De opgeëiste persoon voldeed destijds (2016) immers – kort gezegd – al aan de voorwaarde van een ‘duurzaam opgebouwd verblijfsrecht’ (I) en ten aanzien van hem bestond niet de verwachting dat de Poolse veroordeling zou leiden tot beëindiging van zijn duurzaam verblijfsrecht in Nederland (II). De rechtbank neemt dat oordeel in deze uitspraak over.
Omdat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zijn duurzaam verblijfsrecht nadien heeft verloren, is nog steeds sprake van gelijkstelling met een Nederlander.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor in rubriek 4 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit de omstandigheid dat de opgeëiste persoon al vele jaren in Nederland verblijft, in Nederland een gezin heeft en in Nederland werkzaam is, volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Bydgoszcz, III Penal Division (Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. L. Sanders en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.