ECLI:NL:RBAMS:2019:2801

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
: 13/751633-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Pools overleveringsverzoek en de waarborg van een eerlijk proces

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een overleveringszaak betreffende een Pools Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1990, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering aangehouden en de procedure heropend om aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen. De rechtbank heeft eerder, op 4 oktober 2018, de behandeling van de vordering gestart en de termijn voor uitspraak verlengd. Tijdens de zittingen op 7 december 2018 en 1 maart 2019 zijn de officieren van justitie en de verdediging gehoord, waarbij de verdediging heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege onvoldoende beantwoording van vragen over de rechtsstaat in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechterlijke macht die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in gevaar brengen. De rechtbank heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om nadere informatie te verstrekken over de waarborging van een eerlijk proces voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de zaak voor onbepaalde tijd geschorst en zal de opgeëiste persoon opnieuw oproepen voor een zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751633-18
RK nummer: 18/5479
Datum uitspraak: 16 april 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 april 2018 en aangevuld op 10 mei 2018 door de
Regional Court in Bydgoszcz, 3rd Penal Division(Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 4 oktober 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J.H. Sijbom, advocaat te Almere (als waarnemer voor mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere) en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 18 oktober 2018
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 18 oktober 2018 het onderzoek heropend, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de vragen als gesteld bij een tussenuitspraak van deze rechtbank in een andere overleveringszaak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032), ook in het kader van onderhavige zaak - althans voor zover het EAB ziet op de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen - aan de uitvaardigende autoriteit voor te leggen.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat - voor zover het EAB ziet op de executie van vier vrijheidsstraffen op basis van vier vonnissen - de overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd.
Zitting 7 december 2018
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 7 december 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. O. Bolluyt, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Sluiting onderzoek 21 december 2018
De rechtbank heeft op 21 december 2018 het onderzoek gesloten, met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid. De uitspraak is bepaald op 4 januari 2019.
Tussenuitspraak 4 januari 2019
Op 4 januari 2019 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen waarin zij aan de officier van justitie heeft verzocht nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit (ECLI:NL:RBAMS:2019:51).
Zitting 1 maart 2019
Op 1 maart 2019 is het onderzoek, met instemming van partijen, voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing bij tussenuitspraak van 4 januari 2019 bevond. Gehoord zijn de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes en de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.I.B. Hoffman, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Sluiting onderzoek
De rechtbank heeft op 16 april 2019 het onderzoek ter zitting gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon
heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse
nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 18 oktober 2018

Voor zover het EAB ziet op de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen
De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 18 oktober 2018 waarin de grondslag van het EAB en de strafbaarheid van de feiten reeds zijn beoordeeld. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Voor zover het EAB ziet op de executie van vier vrijheidsstraffen op basis van vier vonnissen
De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 18 oktober 2018 waarin de overlevering ten behoeve van de executie van vier vrijheidsstraffen op basis van vier vonnissen, reeds is beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor alle vonnissen moet worden geweigerd. Dit oordeel en de daartoe leidende overweging (r.o. 3) dient als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

4.1
Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (
hierna: het arrest).
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld:
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 18 oktober 2018 een aantal vragen geformuleerd en de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en bij brief van 31 oktober 2018 heeft
the Vice-Presiding Judge of the District Court in Bydgoszczde vragen beantwoord.
Bij tussenuitspraak van 4 januari 2091 heeft deze rechtbank nadere vragen gesteld.
Op 22 januari 2019 heeft
the Judge of the Regional Court in Bydgoszczde vragen beantwoord.
In deze brief is onder andere vermeld:

In case of lodging the appeal, the Regional Court in Bydgoszcz shall be the competent Court to recognize the case.
De officier van justitie heeft voorts ter zitting van 1 maart 2019 informatie van 15 februari 2019 overgelegd van het Poolse Hooggerechtshof, naar aanleiding van de dialoog die met andere Poolse rechterlijke colleges is gevoerd, waaruit blijkt dat er intussen drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig zijn gemaakt door de Minister van Justitie en de Ombudsman. Hierin is door het Hooggerechtshof echter nog geen beslissing genomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De overlevering moet worden geweigerd want de vragen zijn niet voldoende beantwoord. De rechtbank heeft om nadere informatie verzocht bij tussenuitspraak van 4 januari 2019 en de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft gesteld dat alle antwoorden al zijn gegeven. Daarom zijn de vragen nog steeds niet afdoende beantwoord.
4.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd ten aanzien van de tweede stap van het toetsingskader, namelijk de vraag of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De officier van justitie heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet aan de derde stap van het toetsingskader voldoet. Dit houdt in dat hij geen specifieke zorgen tot uitdrukking heeft gebracht, dan wel inlichtingen heeft verstrekt, die kunnen leiden tot het oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het EAB ten grondslag ligt.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan dan ook worden toegestaan.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is na sluiting van het onderzoek ter zitting tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt voortgezet.
De rechtbank beschikt op dit moment nog over onvoldoende informatie om zich een afdoende actueel en concreet beeld te kunnen vormen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In haar tussenuitspraak van 4 januari 2019 heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
Alleen antwoord door/over één instantie:
De verstrekte informatie met betrekking tot de vragen A1, A2, A3, A4, C1 en C3 ziet op de District Court die de zaak zal gaan behandelen. Zijn er meerdere rechterlijke instanties bevoegd om te oordelen over de zaak van deze opgeëiste persoon, bijvoorbeeld na het instellen van beroep? Zo ja, dan verzoekt de rechtbank ook voor deze instantie(s) de gestelde vragen te (doen) beantwoorden.
De rechtbank heeft derhalve duidelijk vermeld dat zij niet alleen een antwoord op de voornoemde vragen zou willen krijgen met betrekking tot de rechterlijke instantie die in eerste aanleg bevoegd is, maar ook met betrekking tot de rechterlijke instantie die bevoegd is een eventueel ingesteld hoger beroep te beoordelen, in casu
the Regional Court in Bydgoszcz.
De rechtbank hecht nog steeds waarde aan de beantwoording van de vragen door deze gerechtelijke instantie, in verband met de inhoud van de reeds bij haar tussenuitspraak van
4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen, alsmede de volgende, recente, rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
  • Association of Judges “Themis”:
  • KOS (The Justice Defence Committee):
De inhoud van deze publicaties bevestigen en versterken de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon.
De rechtbank stelt vast dat de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen
kunnenhebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, bevestigend kan worden beantwoord.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken ook nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er - in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt.
De rechtbank heeft de eerder genoemde vragen ook met het oog op de beantwoording van deze (derde) vraag gesteld.
Bij brief van 22 januari 2019 is door de uitvaardigende justitiële autoriteit aangegeven dat
the Regional Court in Bydgoszczover een eventueel hoger beroep zal oordelen. Daarom moet deze instantie worden benaderd om de vragen te beantwoorden.
De vraag dringt zich op, of de uitvaardigende justitiële autoriteit kennis heeft genomen van het door de rechtbank bij haar eerdere tussenuitspraak geformuleerde verzoek om de vragen door te geleiden naar een bevoegd(e) persoon of instantie, indien dit voor de beantwoording daarvan noodzakelijk is, in het kader van de dialoog die in het arrest van het HvJ is beschreven in paragraaf 76 tot en met 78. Het komt de rechtbank voor dat die noodzaak bestaat.
De rechtbank wijst hieromtrent op punt 97 van het arrest van het HvJ van 5 april 2016 ( [naam 1] en [naam 2] , C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198). Hieruit volgt het verplichtend karakter van deze dialoog in het kader van artikel 15 lid 2 van het kaderbesluit.
Om die reden verzoekt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit om de vragen A1, A2, A3, A4, C1, C2 en C3 alsnog door te geleiden naar
the Regional Court in Bydgoszczteneinde deze vragen door
the Regional Court in Bydgoszczte laten beantwoorden. De rechtbank ziet op dit moment geen ruimte om, zoals door de verdediging is bepleit, het opnieuw stellen van de vragen achterwege te laten en de overlevering te weigeren.
Ten aanzien van vraag E1 is, zoals hiervoor reeds overwogen, uit de door de officier van justitie verstrekte informatie gebleken dat op 15 februari 2019 drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig waren gemaakt, waarop het Hooggerechtshof nog niet had beslist. De rechtbank verzoekt ten aanzien van deze vraag haar te laten weten of er zich recentelijk, sinds 15 februari 2019, nog nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan.
Tenslotte herhaalt de rechtbank nogmaals haar uitnodiging aan de uitvaardigende justitiële autoriteit tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht.
4.5
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen, zodat deze kunnen worden doorgeleid naar
the Regional Court in Bydgoszczom te worden beantwoord:
A. Wijzigingen personele bezetting
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken (vice)voorzitters en rechters ontslagen? Zo ja, op welke datum is het ontslag aangezegd en wat is de grond die hiervoor is gegeven?
Zijn er (vice)voorzitters en rechters gepensioneerd als gevolg van de gewijzigde pensioenleeftijd? Zo ja, hoe veel, afgezet tegen het aantal rechters en (vice)voorzitters binnen de rechterlijke instantie?
Is het voorgekomen dat het mandaat van deze (vice)voorzitters en rechters na het bereiken van de pensioenleeftijd is verlengd?
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wet inzake de Nationale School voor de rechterlijke macht assistent-rechters benoemd en zo ja, behandelen zij strafzaken en zo ja, als unus of binnen een rechterlijke college?
C. Tuchtzaken of andere (disciplinaire) maatregelen
Zijn er sinds voormelde wetswijzigingen tuchtzaken tegen rechters en/of (vice)voorzitters geweest? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding en wat was de uitkomst?
Hebben er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen plaatsgevonden in de bezoldiging van (vice)voorzitters en rechters? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
3 Zijn er andere maatregelen betreffende (vice)voorzitters genomen, zoals het
verstrekken van ‘
written remarks’door de Minister van Justitie? Zo ja, wat was
hiervoor de aanleiding?
E. Buitengewoon beroep
Hebben er zich sinds 15 februari 2019, toen drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig waren gemaakt waarop het Hooggerechtshof nog niet had beslist, nog nieuwe ontwikkelingen voorgedaan ten aanzien van de procedure van ‘buitengewoon beroep’ bij het Hooggerechtshof?
Zo ja, op welke grond en met welke uitkomst?

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk Pools tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.