ECLI:NL:RBAMS:2019:51

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2019
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
13/751633-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Pools verzoek tot overlevering met aanvullende vragen

Op 4 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Pools verzoek tot overlevering van een opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) behandeld, die op 10 augustus 2018 was ingediend door de officier van justitie. Het Europees aanhoudingsbevel (EAB) was uitgevaardigd door de Regional Court in Bydgoszcz op 26 april 2018 en aangevuld op 10 mei 2018. De opgeëiste persoon, geboren in 1990, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2018 is de vordering behandeld in aanwezigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal, en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. B.J.H. Sijbom. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor het nemen van een beslissing over de overlevering. In een tussenuitspraak op 18 oktober 2018 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en aanvullende vragen aan de Poolse autoriteiten gesteld, met betrekking tot de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen.

Op 7 december 2018 is de behandeling voortgezet, waarbij de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel, aanwezig was. De rechtbank heeft opnieuw de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en de informatie over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende informatie is om een afdoende oordeel te vellen over de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid in Polen. Daarom heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen, zodat de officier van justitie de gestelde vragen aan de Poolse autoriteiten kan voorleggen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751633-18
RK nummer: 18/5479
Datum uitspraak: 4 januari 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 april 2018 en aangevuld op 10 mei 2018 door de
Regional Court in Bydgoszcz, 3rd Penal Division(Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 4 oktober 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. B.J.H. Sijbom, advocaat te Almere (als waarnemer voor mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere) en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat de uitspraak op 18 oktober 2018 om 12:30 uur zal worden gedaan.
Tussenuitspraak 18 oktober 2018
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 18 oktober 2018 het onderzoek heropend, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de vragen als gesteld bij een tussenuitspraak van deze rechtbank in een andere zaak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032), ook in het kader van onderhavige zaak - althans voor zover het EAB ziet op de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen - aan de uitvaardigende autoriteit voor te leggen.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat - voor zover het EAB ziet op de executie van vier vrijheidsstraffen op basis van vier vonnissen - de overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd.
Zitting 7 december 2018
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 7 december 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere en door een tolk in de Poolse taal.
Ter zitting is gesproken over een antwoord op de voormelde vragen van de
District Courtin
Bydgoszczvan 31 oktober 2018.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Voor zover het EAB ziet op de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen
In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable decision on preliminary arrest by way of decision of the District Court in Inowrocław dated 13 November 2017, file ref. II Kp 166/17, for the period of 14 days from the day of detention for case of the District Prosecutor’s Office in Inowrocław, file ref. PR 2 Ds. 170/2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan vier naar het recht van Polen strafbare feiten.
Voor zover het EAB ziet op de executie van vier vrijheidsstraffen op basis van vier vonnissen
De rechtbank verwijst naar de tussenuitspraak van 18 oktober 2018 waarin – zoals vermeld – al is geoordeeld over de executie van vier vrijheidsstraffen op basis van vier vonnissen. Dit oordeel en de daartoe leidende overwegingen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Strafbaarheid vervolgingsdeel EAB

De rechtbank verwijst naar de tussenuitspraak van 18 oktober 2018 waarin al is geoordeeld over de strafbaarheid van de feiten. De betreffende overwegingen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

5.1.
Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU (
hierna: het arrest). De rechtbank verwijst in zoverre naar de tussenuitspraak van 16 augustus 2018.
De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak overwogen:
“Uit het arrest volgt dat wanneer, zoals in deze zaak, de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, zich tegen zijn overlevering aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit verzet met het argument dat sprake is van structurele of op zijn minst fundamentele gebreken die volgens hem een nadelig effect op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in de uitvaardigende lidstaat kunnen hebben en dus zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern kunnen aantasten, de uitvoerende rechterlijke autoriteit, wanneer zij over de overlevering van de opgeëiste persoon aan genoemde lidstaat heeft te beslissen, (naar analogie van het arrest [naam 1] en [naam 2] , punt 88(Rechtbank: HvJ 5 april 2016, C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198)
gehouden is te beoordelen of hij een reëel gevaar loopt dat dit grondrecht zal worden geschonden.
Bij deze beoordeling moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit achtereenvolgens de volgende drie vragen beantwoorden:
1. Dreigt een reëel gevaar dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast wegens structurele of fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat betreft, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van die staat in gevaar brengen?
2. In hoeverre kunnen de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat betreft, zoals die uit de ter beschikking staande gegevens blijken, gevolgen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van die staat die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen?
3. Zijn er, in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen, zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt.”
De rechtbank heeft vervolgens in de eerder genoemde tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) de eerste vraag beantwoord en vastgesteld dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen, alsmede dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast.
De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak vervolgens overwogen:
“Gelet op de hiervoor genoemde vaststelling en het in meergenoemd arrest van het HvJ gegeven toetsingskader, moet de rechtbank vervolgens concreet en nauwkeurig beoordelen of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen.
Hiertoe dient de rechtbank in de eerste plaats te onderzoeken in hoeverre de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen betreft, gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.”
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat zij voor de beantwoording van deze - tweede - vraag behoefte heeft aan een actueel en concreet beeld van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De rechtbank heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78. De rechtbank heeft een aantal vragen geformuleerd en verzocht in ieder geval informatie te verstrekken over de volgende onderwerpen:
de personele wijzigingen die zich sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken hebben voorgedaan, in het bijzonder de wijzigingen met betrekking tot de (vice)voorzitters en rechters;
de regels en procedures met betrekking tot de toewijzing van zaken aan kamers of rechters binnen de bevoegde rechterlijke instanties en de behandeling daarvan;
de tuchtzaken of andere disciplinaire maatregelen die (vice)voorzitters en rechters van de genoemde rechterlijke instanties sindsdien hebben geraakt, bijvoorbeeld in de vorm van wijzigingen met betrekking tot de bezoldiging;
de procedures die de opgeëiste persoon ter beschikking staan om schendingen van het hem toekomende recht op een onafhankelijk gerecht te kunnen aanvechten, en de waarborgen waarmee zij zijn omgeven;
buitengewoon beroep.
De rechtbank heeft de uitvaardigende Poolse autoriteit bovendien uitgenodigd tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht, in het bijzonder ook gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
Zoals hiervoor vermeld zijn de hiervoor genoemde vragen ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en heeft de rechtbank vervolgens een antwoord van de Poolse justitiële autoriteit ontvangen.
5.2.
Standpunt van de verdediging
Kort samengevat heeft de raadsman bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd, dan wel dat de behandeling moet worden aangehouden om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten.
De door de rechtbank gestelde vragen zijn niet afdoende beantwoord. Er is niet of onvoldoende informatie verstrekt die het gevaar op een fundamentele aantasting van het recht op een eerlijk proces voor de opgeëiste persoon uitsluit.
5.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vragen voldoende zijn beantwoord. Blijkens de antwoorden zijn er geen nieuwe strafrechters benoemd of rechters ontslagen. Ook verder lijkt er niets aan de hand te zijn. Aldus blijkt niet van politieke invloed op de rechterlijke macht binnen deze rechtbank. Het is niet nodig om verdere vragen te stellen. De overlevering kan worden toegestaan.
5.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is na sluiting van het onderzoek ter zitting tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt voortgezet.
De rechtbank beschikt op dit moment nog over onvoldoende informatie om zich een afdoende actueel en concreet beeld te kunnen vormen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen. Aangezien deze informatie ook relevant kan zijn voor de hiervoor genoemde - derde - vraag of concreet een gevaar voor een oneerlijk proces voor de opgeëiste persoon moet worden aangenomen, komt de rechtbank aan de beantwoording van deze vraag nog niet toe.
De rechtbank verzoekt de uitvaardigende Poolse autoriteit dan ook nogmaals om haar, gelet op de aanbevelingen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, te voorzien van informatie om haar in staat te stellen een oordeel te vormen over de actuele en concrete gevolgen van de recente Poolse wetgeving voor de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de gezochte persoon zal worden onderworpen, als bedoeld in rechtsoverweging 74 van het arrest
.
Bovendien herhaalt de rechtbank haar uitnodiging aan de uitvaardigende Poolse autoriteit tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht, in het bijzonder gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
In vervolg op de reeds verstrekte informatie vraagt de rechtbank in het bijzonder aandacht voor het volgende:
Ten aanzien van vraag E1:
Blijkens verstrekte informatie waren (ten tijde van de beantwoording) nog geen zaken behandeld door het Hooggerechtshof (Sąd Najwyższy). Zijn er wel zaken aanhangig gemaakt?
Zijn er adviezen uitgebracht?
Alleen antwoord door/over één instantie:
1. De verstrekte informatie met betrekking tot de vragen A1, A2, A3, A4, C1 en C3 ziet op de
District Courtdie de zaak zal gaan behandelen. Zijn er meerdere rechterlijke instanties bevoegd om te oordelen over de zaak van deze opgeëiste persoon, bijvoorbeeld na het instellen van beroep? Zo ja, dan verzoekt de rechtbank ook voor deze instantie(s) de gestelde vragen te (doen) beantwoorden.
De rechtbank verzoekt dat de vragen worden doorgeleid naar een bevoegd(e) persoon of instantie, indien dat voor de beantwoording daarvan noodzakelijk is.
Eindvraag:
Tot slot verzoekt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit alle gegevens die in deze dialoog van belang zijn maar wellicht buiten het kader van de gestelde vragen vallen, te vermelden.
5.5
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de hiervoor genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De vragen dienen binnen vier weken na de uitspraak te worden beantwoord. Binnen vier weken na ontvangst van de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit zal een vervolgzitting worden gepland.
6.
Beslissing
HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk Pools tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.