4.4.1Bespreking van de eerste vraag
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende rapportages en voorstellen betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen, naar aanleiding van wetswijzigingen die het functioneren van de rechtspraak in Polen betreffen:
Opinion No. 904/2017, van 11 december 2017, van
the European Commission for Democracy through Law (Venice Commission);
- Het met redenen omkleed voorstel op grond van artikel 7, lid 1 van het VEU, inzake de rechtsstaat in Polen, van 20 december 2017 opgesteld door de Europese Commissie (COM(2017) 835
- Gegevens van
Report of Special Rapporteur on the Independence of judges and lawyers on his mission to Poland, 5 April 2018, A/HRC/38/38/Add.1,
United Nations, General Assembly, Human Rights Council;
Final Opinion on Draft Amendments to the Act on the National Council of the Judiciary and Certain Other Acts of Poland, 5 mei 2017, JUD-POL/305/2017-Final [AlC/YM],
OSCE/ODIHR;
Opinion on Certain Provisions of the Draft Act on the Supreme Court of Poland, 30 augustus 2017, JUD-POL/313/2017 [AlC],
OSCE/ODIHR;
Opinion on Certain Provisions of the Draft Act on the Supreme Court of Poland (as of 26 September 2017), 13 november 2017, JUD-POL/315/2017 [AlC],
OSCE/ODIHR;
Addendum to the Fourth Round Evaluation Report on Poland (Rule 34)van de Council of Europe’s Group of States against Corruption (GRECO), van 22 juni 2018, Greco-AdHocRep(2018)3.
The white paper on the Reform of the Polish Judiciary, van 7 maart 2018, opgesteld door de Poolse regering naar aanleiding van het ‘met redenen omkleed voorstel’ van de Europese Commissie, en
Answers to the questions asked by the ENCJ regarding the issues the ENCJ wantedto discuss at the meeting with the National Council of the Judiciary on 21 June 2018van
the Chairman of the national council of the judiciary of Poland, 12 juli 2018.
Uit deze rapportages en voorstellen blijken objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over het functioneren van het gerechtelijk apparaat in Polen. De rechtbank weegt deze gegevens mee in haar beantwoording van de vraag of er sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van Polen betreft.
Uit de eerdergenoemde documenten blijkt dat er zich recent ingrijpende wijzigingen hebben voorgedaan ten aanzien van de rechterlijke organisatie in Polen. Na de inwerkingtreding van een nieuwe wet inzake het Constitutioneel Hof in 2016, werden in het bijzonder de volgende wetten gewijzigd:
- de wet inzake de Nationale Raad voor Justitie, in werking getreden op 1 januari 2018;
- de wet inzake de Nationale School voor de rechterlijke macht, in werking getreden op 20 juni 2017;
- de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken, in werking getreden op 12 augustus 2017;
- de wet inzake het Hooggerechtshof, in werking getreden op 3 juli 2018.
De rechtbank deelt de in het rapport van de
Venice Commissionvan 11 december 2017 neergelegde conclusie dat de wijzigingen die in de genoemde wetgeving besloten liggen, in onderlinge samenhang bezien en in de context van verdere wetgeving (de
Venice Commissionnoemt in dit verband expliciet de wet van 2016 inzake het Openbaar Ministerie in Polen), de wetgevende en de uitvoerende macht de bevoegdheid geven om diepgaand en omvattend in te grijpen in de rechtsbedeling en dat deze aldus een ernstige bedreiging vormen voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.
De rechtbank stelt vast dat de genoemde wetsvoorstellen inmiddels in werking zijn getreden. Ook blijkt uit de genoemde documenten dat in de praktijk van de bevoegdheden die hierin zijn opgenomen gebruik wordt gemaakt. Zo is onder meer in de Poolse
White Paper(pag. 38) vermeld dat in de eerste zes maanden na de inwerkingtreding van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken (dat wil zeggen tot 12 februari 2018) 18,6% van de (vice)presidenten van de gewone rechtbanken is vervangen. Voorts is per 3 juli 2018 een nieuwe pensioengerechtigde leeftijd gaan gelden voor raadsheren van het Hooggerechtshof in Polen, waardoor de zittingstermijn van 40% van de raadsheren van dit hof, inclusief de president van het Hooggerechtshof, is verkort.
Naar het oordeel van de rechtbank moet tegen deze achtergrond, aan de hand van de in de punten 62 tot en met 67 van het arrest van het HvJ in herinnering gebrachte vereisten, worden vastgesteld dat er sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen. De rechtbank stelt tevens vast dat er daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon in de kern wordt aangetast.
De rechtbank overweegt daarbij nog dat de respons zoals deze in het bijzonder in de
White Paperen de
Answers to the questions asked by the ENCJis opgenomen, belangrijke punten van zorg omtrent de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht minst genomen niet
wegneemt en derhalve niet afdoet aan haar vaststelling dat er een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast.
4.4.2Bespreking van de tweede vraag
Gelet op de hiervoor genoemde vaststelling en het in meergenoemd arrest van het HvJ gegeven toetsingskader, moet de rechtbank vervolgens concreet en nauwkeurig beoordelen of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen.
Hiertoe dient de rechtbank in de eerste plaats te onderzoeken in hoeverre de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen betreft, gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, heeft de rechtbank behoefte aan een actueel en concreet beeld van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De rechtbank nodigt de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom uit tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78. Om haar in staat te stellen een beslissing te nemen over de overlevering als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, verzoekt de rechtbank op grond van het tweede lid van dit artikel de uitvaardigende autoriteit om gegevens over de actuele en concrete gevolgen van de recente Poolse wetgeving voor de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de gezochte persoon zal worden onderworpen, als bedoeld in rechtsoverweging 74 van het arrest. De rechtbank nodigt de uitvaardigende Poolse autoriteit bovendien uit tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht in het bijzonder ook gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
Teneinde een vruchtbare dialoog te kunnen starten heeft de rechtbank getracht om in dit stadium van die dialoog een balans te vinden tussen een zo concreet mogelijke bevraging en de praktische uitvoerbaarheid van de beantwoording van die vragen.
De rechtbank verzoekt in het kader van die dialoog in ieder geval om gegevens met betrekking tot de volgende onderwerpen:
de personele wijzigingen die zich sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken hebben voorgedaan, in het bijzonder de wijzigingen met betrekking tot de (vice)voorzitters en rechters;
de regels en procedures met betrekking tot de toewijzing van zaken aan kamers of rechters binnen de bevoegde rechterlijke instanties en de behandeling daarvan;
de tuchtzaken of andere disciplinaire maatregelen die (vice)voorzitters en rechters van de genoemde rechterlijke instanties sindsdien hebben geraakt, bijvoorbeeld in de vorm van wijzigingen met betrekking tot de bezoldiging;
de procedures die de opgeëiste persoon ter beschikking staan om schendingen van het hem toekomende recht op een onafhankelijk gerecht te kunnen aanvechten, en de waarborgen waarmee zij zijn omgeven;
buitengewoon beroep.
4.4.3Conclusie
Het vorenstaande leidt er toe dat de rechtbank de officier van justitie verzoekt om de
navolgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
I. Welke rechterlijke instanties bevoegd?
Welke rechterlijke instanties zijn concreet bevoegd voor de procedures waaraan deze opgeëiste persoon zal worden onderworpen?
II. Gegevens ten aanzien van deze rechterlijke instanties
Voor ieder van de hiervoor bedoelde rechterlijke instanties:
A. Wijzigingen personele bezetting
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken (vice)voorzitters en rechters ontslagen? Zo ja, op welke datum is het ontslag aangezegd en wat is de grond die hiervoor is gegeven?
Zijn er (vice)voorzitters en rechters gepensioneerd als gevolg van de gewijzigde pensioenleeftijd? Zo ja, hoe veel, afgezet tegen het aantal rechters en (vice)voorzitters binnen de rechterlijke instantie?
Is het voorgekomen dat het mandaat van deze (vice)voorzitters en rechters na het bereiken van de pensioenleeftijd is verlengd?
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wet inzake de Nationale School voor de rechterlijke macht assistent-rechters benoemd en zo ja, behandelen zij strafzaken en zo ja, als unus of binnen een rechterlijke college?
B. Toewijzing en behandeling van zaken
Hebben er wijzigingen plaatsgevonden inzake de regels en procedures voor de toewijzing van strafzaken als die tegen de opgeëiste persoon sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken?
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen geweest in de eventuele regels inzake de behandeling dan wel bestraffing van zaken met betrekking tot de feiten waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd?
C. Tuchtzaken of andere (disciplinaire) maatregelen
Zijn er sinds voormelde wetswijzigingen tuchtzaken tegen rechters en/of (vice)voorzitters geweest? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding en wat was de uitkomst?
Hebben er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen plaatsgevonden in de bezoldiging van (vice)voorzitters en rechters? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
Zijn er andere maatregelen betreffende (vice)voorzitters genomen, zoals het
verstrekken van ‘
written remarks’door de Minister van Justitie? Zo ja, wat was
hiervoor de aanleiding?
D. Procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk gerecht
Welke rechtsmiddelen en verweren staan de opgeëiste persoon ter beschikking indien hij twijfelt aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter die hem berecht? Staan deze middelen en verweren reeds tijdens de procedure tot zijn beschikking? Tot welke rechtsgevolgen kunnen deze middelen en verweren leiden? Welke autoriteit(en) ne(e)m(t)en ter zake de beslissing?
In hoeverre is van dit rechtsmiddel gebruik gemaakt in strafzaken als die tegen de opgeëiste persoon sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving en zo ja, hoe veel van dergelijke verzoeken zijn in die gevallen gegrond verklaard?
1. Is er in strafzaken al gebruik gemaakt van de mogelijkheid van de procedure van ‘buitengewoon beroep’ bij het Hooggerechtshof?
Zo ja, op welke grond en met welke uitkomst?
Deze vragen dienen door tussenkomst van het Openbaar Ministerie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te worden voorgelegd en binnen 4 (vier) weken na de uitspraak te worden beantwoord.
De vervolgzitting zal binnen vier weken na de ontvangst van de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit plaatsvinden. Het Openbaar Ministerie en de raadsman van de opgeëiste persoon dienen uiterlijk één week voor deze zitting schriftelijk hun reactie op de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit aan de rechtbank te overleggen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende beslissing.