ECLI:NL:RBAMS:2023:2012

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
13/751064-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding na intrekking van Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding van een opgeëiste persoon, die in Nederland was gedetineerd op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat later werd ingetrokken. De verzoeker, geboren in Italië, had op 9 mei 2022 een verzoek ingediend voor schadevergoeding wegens vrijheidsbeneming en kosten van rechtsbijstand, na een voorlopige aanhouding op 13 januari 2022. De rechtbank heeft de verzoeken ontvankelijk verklaard en op 14 maart 2023 de raadsman en de officier van justitie gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB op 4 februari 2022 was ingetrokken, wat leidde tot de conclusie dat de verzoeker onterecht was gedetineerd. De rechtbank heeft de verzoeker een schadevergoeding toegekend van in totaal € 8.337,50, bestaande uit € 1.620,- voor de vrijheidsbeneming, € 6.037,50 voor rechtsbijstand en € 680,- voor kosten van het indienen van de verzoeken. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht had op schadevergoeding, omdat de intrekking van het EAB gelijkgesteld kan worden met een weigering van de overlevering. De beslissing is genomen met inachtneming van de billijkheid en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/751064-22
RK nummers: 22/2490 en 22/2491
BESCHIKKING
Op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingediend op 9 mei 2022, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en van de kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure met parketnummer 13/751064-22.
De rechtbank heeft op 14 maart 2023 de raadsman van verzoeker, mr. M.D. Rijnsburger, advocaat in Amsterdam, en de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, in openbare raadkamer gehoord.
De verzoeken zijn tijdig ingediend en ontvankelijk.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Op 8 oktober 2021 is door de
Tribunale di Salerno(Italië), een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker naar Italië, in verband met een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek;
- Op 13 januari 2022 is verzoeker voorlopig aangehouden in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW naar aanleiding van voormeld EAB;
- Op 20 januari 2022 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank het EAB in behandeling zal nemen;
- Op 28 januari 2022 is de overleveringsdetentie van verzoeker, onder voorwaarden, geschorst door de officier van justitie;
  • In de brief van 4 februari 2022 van het
  • Op 7 februari 2022 heeft de officier van justitie de vordering tot behandeling van het EAB ingetrokken.

3.Verzoeken

De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- € 1.620,-
€ 1.620,-voor de vergoeding van de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
 4 4 dagen politiebureau: 4 x € 130,- = € 520,-
11 dagen Huis van Bewaring 11 x € 100,- = € 1.100,- (
ter zitting is het aantal dagen door de raadsman aangepast van 22 naar 11 dagen);
- € 6.037,50
€ 6.037,50voor de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in de overleveringsprocedure, onderbouwd met urenspecificaties;
- € 680,-
€ 680,-voor de vergoeding van de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken om schadevergoeding zijn gemaakt.
De raadsman heeft ter zitting de verzoeken nader toegelicht. Hij heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verzoeker schadevergoeding ex artikel 67 van de OLW toekomt, omdat de intrekking van de vordering ex artikel 23 OLW van de officier van justitie op 7 februari 2022 gelijkgesteld kan worden met een beslissing van de rechtbank tot weigering van de overlevering. De verdediging heeft kosten gemaakt in deze zaak in de vorm van verrichte werkzaamheden en de verzochte vergoeding is niet dermate hoog dat deze gematigd zou moeten worden.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot schadevergoeding kan worden toegewezen met dien verstande dat de kosten voor rechtsbijstand wel erg hoog zijn en dienen te worden gematigd.

5.Toetsingskader

Artikel 67 OLW correspondeert met artikel 59 Uitleveringswet (UW). Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 533, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 534, 535 en 536 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 529 en 530 Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.
Zoals door het Hof Arnhem bij uitspraak van 18 maart 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:2241) heeft overwogen, brengt het uitgangspunt dat toekenning van de vergoeding plaatsheeft indien en voor zover, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn, mee dat in beginsel wordt uitgegaan van de declaraties van de raadsman of raadsvrouw, tenzij deze onredelijk hoog voorkomen.

6.Beslissing

De rechtbank slaat bij de beoordeling van de verzoeken niet alleen acht op bovengenoemd toetsingskader, maar ook op haar beschikkingen van 26 juli 2018. [1] In deze beschikkingen heeft de rechtbank onder meer overwogen dat een weigering van de overlevering tot de vaststelling leidt dat de verzoeker achteraf bezien ten onrechte gedetineerd is geweest, en dat deze vaststelling - waarmee geen oordeel over het onrechtmatig of verwijtbaar handelen van de Nederlandse Staat is gegeven - vergoeding van schade, geleden als gevolg van vrijheidsbeneming, op grond van artikel 67 OLW in beginsel toewijsbaar maakt. Het ten onrechte gedetineerd zijn geweest leidt er immers toe dat het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar door de Staat worden gedragen.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft deze beschikkingen bij beschikkingen van 9 juli 2019 bevestigd (ECLI:NL:GHAMS:2019:2617 respectievelijk ECLI:NL:GHAMS:2019:2616). In die beschikkingen heeft het gerechtshof onder meer overwogen:
“Anders dan het openbaar ministerie heeft betoogd acht het hof niet van belang of sprake is van enige verwijtbaarheid aan de zijde van de Nederlandse Staat. Ook in geval van voorlopige hechtenis die niet wordt gevolgd door een veroordeling is immers niet zonder meer sprake van verwijtbaar overheidshandelen. Integendeel, voorlopige hechtenis wordt door de onafhankelijke rechter getoetst en gesanctioneerd en is in die zin - ook achteraf na niet-veroordeling - niet als onrechtmatig of verwijtbaar te bestempelen. Zij kan slechts als achteraf onterecht ondergaan worden gekwalificeerd, en daarvoor is een schadevergoedingsregeling in het leven geroepen. Indien de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig acht, vindt die vergoeding steeds plaats. Om na niet-veroordeling geen vergoeding toe te kennen moet dit billijkheidsoordeel verband houden met de eigen (proces)houding van de gewezen verdachte.”
Uit recente uitspraken van de IRK volgt dat niet alleen als sprake is van een
weigeringschade kan worden vergoed, maar ook – onder omstandigheden – bij rauwelijkse afwijzing, bij niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie of na intrekking van de vordering. [2]
In de onderhavige zaak is strikt genomen geen sprake van weigering van de overlevering door de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat vergoeding van schade die is geleden als gevolg van vrijheidsbeneming op grond van de Overleveringswet toch op zijn plaats is.
In deze zaak is het EAB bij brief van het
Ministero della Giustizia(Italië) van 4 februari 2022 ingetrokken en is vermeld dat het EAB is ingetrokken op grond van de beslissing van
the Court of Salerno
Preliminary Investigation Judges Divisionsvan 3 februari 2022 tot intrekking van het nationale aanhoudingsbevel. Dit is voor de officier van justitie aanleiding geweest om op 7 februari 2023 de vordering ex artikel 23 OLW tot het in behandeling nemen van het EAB eveneens in te trekken. Verzoeker heeft op dat moment in totaal 15 dagen in detentie gezeten op grond van de Overleveringswet.
Vast staat dat dit EAB nooit tot overlevering had kunnen leiden omdat het onderliggende nationale arrestatiebevel was ingetrokken. Op grond hiervan moet de door verzoeker ondergane detentie achteraf beschouwd als onterecht ondergaan worden beschouwd.
Onder deze omstandigheden moet de intrekking van de vordering en het EAB voor de toepassing van artikel 67 lid 1 van de OLW worden gelijkgesteld met een weigering van de overlevering door de rechtbank. Hierbij is niet van belang of de overleveringsdetentie onrechtmatig was, maar enkel dat deze achteraf beschouwd onterecht was.
Uit het gegeven dat achteraf is komen vast te staan dat verzoeker onterecht heeft vastgezeten, volgt in beginsel dat er gronden van billijkheid zijn om hem een schadevergoeding toe te kennen. Feiten of omstandigheden die erop duiden dat verzoeker verwijtbaar heeft gehandeld ten aanzien van zijn detentie of die anderszins afdoen aan de billijkheid van toekenning van een schadevergoeding zijn gesteld noch gebleken.
De hoogte van de kosten voor rechtsbijstand in de overleveringsprocedure is – met inachtneming van de toelichting van de raadsman – naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf redelijk. Hetgeen de officier van justitie hiertegen heeft ingebracht, acht de rechtbank niet gemotiveerd.
De rechtbank zal de verzochte schadevergoeding dan ook geheel toewijzen. De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding van
€ 680,- toewijzen.

7.Beslissing

De rechtbank
WIJST TOEde verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten bedrage van:
- € 1.620,-
€ 1.620,-voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
  • 4 dagen politiebureau: 4 x € 130,- = € 520,-
  • 11 dagen Huis van Bewaring 11 x € 100,- = € 1.100,-
- € 6.037,50
€ 6.037,50voor de kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure.
- € 680,-
€ 680,-voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken zijn gemaakt.
Deze beslissing is gegeven op 28 maart 2023 door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, Internationale rechtshulpkamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van
€ 8.337,50(achtduizend driehonderdenzevendertig euro en vijftig cent) op
IBAN/rekeningnummer
[rekeningnummer]
ten name van
[naam]
onder vermelding van
[kenmerk]
Aldus gedaan op 28 maart 2023
door mr. L. Sanders, jongste rechter

Voetnoten

2.Vergelijk Rechtbank Amsterdam, 26 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8844, Rechtbank Amsterdam, 6 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1623 en Rechtbank Amsterdam, 23 januari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:339.