ECLI:NL:RBAMS:2020:339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
13/751453-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor onterecht ondergane vrijheidsbeneming in overleveringsprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding van een opgeëiste persoon die 29 dagen in overleveringsdetentie heeft gezeten. De rechtbank oordeelde dat het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat ten grondslag lag aan de detentie, niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar was, aangezien het recht op tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf al bijna vier jaar was verjaard. De officier van justitie en de Portugese autoriteiten hebben dit 29 dagen na aanvang van de detentie ingezien en hebben de vordering en het EAB ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat de overlevering van verzoeker op basis van het EAB evident ontoelaatbaar was en dat de intrekking van de vordering gelijkgesteld moest worden met een weigering van de overlevering. Hierdoor was er aanleiding om schadevergoeding toe te kennen aan verzoeker, aangezien hij onterecht had vastgezeten. De rechtbank heeft de hoogte van de schadevergoeding, die niet betwist was, als redelijk beoordeeld en heeft deze volledig toegewezen. De totale schadevergoeding bedraagt € 3.049,37, inclusief kosten voor rechtsbijstand en gemaakte kosten voor een vliegticket.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/751453-18
RK nummers: 19/631 en 19/632
BESCHIKKING
Op het verzoek tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand op grond van artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] (Kaapverdië) op [geboortedag] 1969,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam
adres: Rooseveltlaan 2, 1078 NH Amsterdam,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijk verzoek, bij de rechtbank ingediend op 29 januari 2019, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en van de kosten van rechtsbijstand in een overleveringsprocedure.
De rechtbank heeft op 28 maart 2019 verzoekers raadsman mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, in openbare raadkamer gehoord.
Bij tussenbeschikking van 11 april 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en meteen voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de behandeling van het hoger beroep in twee andere schadevergoedingszaken af te wachten.
De behandeling ter zitting van het verzoek tot schadevergoeding is hervat op 2 januari 2020. De rechtbank heeft verzoekers raadsman en de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, in openbare raadkamer gehoord.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Bij vonnis van 24 januari 1997 van
the Judicial District of Lisboa – Lisboa – Central Instance – 1st Criminal Section(procedurenummer 88/94.1JGLSB) is verzoeker veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van vijftien jaar;
- Op 4 juni 2018 heeft het
Sentence Enforcement Court of Lisboa, een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker naar Portugal, in verband met de tenuitvoerlegging van voornoemde straf;
- Op 13 juni 2018 is verzoeker voorlopig aangehouden in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW gelet op voormeld EAB;
- Op enig moment (de vordering zit niet in het dossier) heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank het EAB in behandeling zal nemen;
- Op 11 juli 2018 heeft de officier van justitie de hiervoor bedoelde vordering ingetrokken. Ook het EAB is op die datum ingetrokken.
- Op 11 juli 2018 is de overleveringsdetentie van verzoeker beëindigd.

3.Verzoeken

De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- € 2.370,-
€ 2.370,-voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
2 dagen politiebureau: 2 x € 105,- = € 210,-
27 dagen Huis van Bewaring 27 x € 80,- = € 2.160,-
- € 208,-
€ 208,-voor de kosten die in verband met het opstellen en indienen van het verzoekschrift zijn gemaakt.
- € 129,37
€ 129,37als vergoeding voor de gemaakte kosten van het vliegticket.
De advocaat van verzoeker heeft op de zitting, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoeken en dat hem schadevergoeding op grond van
artikel 67, eerste lid, OLW toekomt, omdat hij ten onrechte heeft vastgezeten.
Ter onderbouwing van het verzoek wordt gewezen op een uitspraak van deze rechtbank van 26 november 2019 [1] , waarin na intrekking van de vordering ex artikel 23 OLW toch schadevergoeding is toegekend.

4.Standpunt van de officier van justitie

Zakelijk weergegeven heeft de officier van justitie primair betoogd dat het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoeken omdat deze niet tijdig zijn gedaan, wordt gehandhaafd. Subsidiair stelt de officier van justitie dat geen sprake is van een weigering op grond van artikel 67, eerste lid, OLW, zodat om deze reden de verzoeken moeten worden afgewezen. Een intrekking van een vordering ex artikel 23 OLW kan verder niet met een weigering worden vergeleken. Bij een weigering van de overlevering wordt inhoudelijk gekeken naar de zaak en dat is niet het geval met een intrekking van de vordering.

5.Ontvankelijkheid verzoeker

De rechtbank verwijst ten aanzien van het primaire standpunt van de officier van justitie betreffende de ontvankelijkheid naar hetgeen zij hierover bij haar tussenbeschikking van
11 april 2019 heeft geoordeeld, namelijk:

Verzoeken als deze moeten binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak worden
ingediend. Bij de behandeling in raadkamer is komen vast te staan dat de betekening van de intrekking van het EAB van de Portugese autoriteiten aan verzoeker niet heeft plaatsgevonden. Dan moet worden bezien of uit andere feiten en omstandigheden kan worden opgemaakt wanneer verzoeker op de hoogte is gekomen van de hiervoor genoemde intrekking. Uit de dossierstukken valt dit niet op te maken, zodat de rechtbank het ervoor houdt dat het verzoek is ingediend binnen drie maanden na bekendraken door verzoeker met de hiervoor genoemde beslissing. Verzoeker is dan ook ontvankelijk in de verzoeken.
De officier van justitie heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen die nieuwe informatie bevatten inzake het moment waarop verzoeker op de hoogte is geraakt van de intrekking van het EAB of de vordering. Het herhaalde standpunt van de officier van justitie leidt dan ook niet tot een ander oordeel dan reeds bij tussenbeslissing van 11 april 2019 gegeven.

6.Toetsingskader

Artikel 67 OLW correspondeert met artikel 59 Uitleveringswet (UW). Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon (verzoeker) hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 533, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 534, 535 en 536 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 529 en 530 Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.

7.Beoordeling

De rechtbank slaat bij de beoordeling van de verzoeken niet alleen acht op bovengenoemd toetsingskader, maar ook op haar beschikkingen van 26 juli 2018. [2] In deze beschikkingen heeft de rechtbank onder meer overwogen dat een weigering van de overlevering tot de vaststelling leidt dat de verzoeker achteraf bezien ten onrechte gedetineerd is geweest, en dat deze vaststelling - waarmee geen oordeel over het onrechtmatig of verwijtbaar handelen van de Nederlandse Staat is gegeven - vergoeding van schade, geleden als gevolg van vrijheidsbeneming, op grond van artikel 67 OLW in beginsel toewijsbaar maakt. Het ten onrechte gedetineerd zijn geweest leidt er immers toe dat het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar door de Staat worden gedragen
In de onderhavige zaak is strikt genomen geen sprake van weigering van de overlevering door de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat vergoeding van schade die is geleden als gevolg van vrijheidsbeneming op grond van de Overleveringswet toch op zijn plaats is. Daarvoor is het volgende redengevend.
Bij de voorgeleiding van verzoeker aan de rechter-commissaris op 15 juni 2018 heeft zijn raadsman aangevoerd dat de vordering tot inbewaringstelling moest worden afgewezen omdat het recht op tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 24 januari 1997 opgelegde straf was verjaard. Op 6 juli 2018 heeft de officier van justitie contact gehad met de Portugese desk van Eurojust en op 10 juli 2018 heeft deze desk laten weten dat het recht op tenuitvoerlegging op 5 oktober 2014 was verjaard. Dit is voor de officier van justitie aanleiding geweest om op
11 juli 2018 de vordering tot in behandeling neming van het EAB door de rechtbank in te trekken. Kennelijk is op dezelfde dag het EAB ingetrokken. Eveneens op 11 juli 2018 is verzoeker in vrijheid gesteld. Hij was op dat moment 29 dagen gedetineerd op grond van de Overleveringswet.
Vast staat dat het recht op tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf ten tijde van het uitvaardigen van het EAB al bijna vier jaar was verjaard. De officier van justitie en de uitvaardigende Portugese autoriteit hebben dit 29 dagen na aanvang van de detentie van verzoeker ingezien en hebben om die reden de vordering respectievelijk het EAB ingetrokken. Een en ander dwingt tot de conclusie dat aan het EAB een niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis ten grondslag lag en dat dit EAB dus nooit tot overlevering van verzoeker had kunnen leiden. De overlevering van verzoeker op grond van het EAB was van meet af aan evident ontoelaatbaar en de onvermijdelijke weigering door de rechtbank is de enige reden geweest voor de intrekking van de vordering en het EAB. Onder deze omstandigheden moet de intrekking van de vordering en het EAB voor de toepassing van artikel 67 lid 1 van de OLW worden gelijkgesteld met een weigering van de overlevering door de rechtbank.
Uit het gegeven dat achteraf is komen vast te staan dat verzoeker onterecht heeft vastgezeten, volgt in beginsel dat er gronden van billijkheid zijn om hem een schadevergoeding toe te kennen. Feiten of omstandigheden die erop duiden dat verzoeker zelf verwijtbaar heeft gehandeld ten aanzien van zijn detentie of die anderszins afdoen aan de billijkheid van toekenning van een schadevergoeding zijn gesteld noch gebleken. De hoogte daarvan is niet betwist en op zichzelf redelijk.
De rechtbank zal de verzochte schadevergoeding dan ook geheel toewijzen. De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding van
€ 550,- toewijzen.

8.Beslissing

De rechtbank
WIJST TOEde verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten bedrage van:
  • € 2.370,-vanwege vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure,
  • € 129,37als vergoeding voor de gemaakte kosten van het vliegticket en
  • € 550,
    -voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken zijn gemaakt.
Deze beslissing is gegeven op 23 januari 2020 en in het openbaar uitgesproken door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. C. Klomp en H.J. Fehmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, internationale rechtshulpkamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 3.049,37 (drieduizend en negenenveertig euro en zevenendertig cent) op
IBAN/rekeningnummer
[nummer]
ten name van
[naam rekeninghouder] ,
onder vermelding van
vergoeding 67 OLW, 533 en 530 Sv, inzake: [verzoeker] /Overlevering 2018.2201.
Aldus gedaan op 23 januari 2020
door mr. M. van Mourik, voorzitter.