ECLI:NL:GHAMS:2019:2617
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over schadevergoeding na weigering van overlevering op basis van artikel 67 OLW
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een verzoeker schadevergoeding vroeg op basis van artikel 67 van de Overleveringswet (OLW). De verzoeker, geboren in 1981, was in Nederland aangehouden op basis van een Europees aanhoudingsbevel uit Polen, waarbij hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De overleveringsdetentie werd op 29 december 2017 geschorst, maar de overlevering werd geweigerd door de rechtbank op 27 februari 2018, omdat er geen garantie was voor een rechtsgang in Polen. De rechtbank had het verzoek van de verzoeker om schadevergoeding toegewezen, maar de officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Het hof heeft de zaak behandeld en de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker gehoord. De kern van de beoordeling was of de verzoeker recht had op schadevergoeding, gezien de omstandigheden van de zaak. Het hof oordeelde dat de toekenning van schadevergoeding afhankelijk is van de billijkheid en dat de verzoeker recht had op een vergoeding van € 1.490,00 voor de geleden schade door de overleveringsdetentie. Daarnaast werd een vergoeding van € 830,00 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand. Het hof wees het hoger beroep van de officier van justitie af, omdat er geen gronden van billijkheid waren die de Nederlandse Staat schadeplichtig maakten. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en het hof benadrukte dat de verzoeker zich tot de Poolse overheid moest wenden voor eventuele schadevergoeding in dat land.
De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 67 OLW en de voorwaarden waaronder schadevergoeding kan worden toegekend na een geweigerde overlevering. Het hof concludeerde dat de verzoeker recht had op schadevergoeding, maar dat de Nederlandse Staat niet verwijtbaar was in deze situatie. De beslissing werd op 21 juni 2019 uitgesproken.