Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Voorgeschiedenis
Rigsadvokaten, Denemarken, een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker aan Denemarken, in verband met een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek;
3.Verzoeken
€ 6.370,--voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
€ 280,--voor de kosten die in verband met het (opstellen, indienen en behandelen) van de verzoeken zijn gemaakt.
4.Standpunt van het Openbaar Ministerie
OG & PIvan 27 mei 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU). [1] Het Deense OM is zich op het standpunt blijven stellen dat zij bevoegd is, omdat de ministeriële aanwijzingsbevoegdheid niet zou gelden voor overleveringszaken. Dat de rechtbank dit uiteindelijk anders heeft beoordeeld, maakt niet dat er sprake is van een situatie waarbij al op voorhand vaststond dat het EAB geen kans van slagen had. Op 28 juni 2019 heeft een raadkamerbehandeling plaatsgevonden waarbij het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de overleveringsdetentie is afgewezen. Als op dat moment al duidelijk was geweest dat het EAB niet tot overlevering zou kunnen leiden, had de rechtbank wel anders beslist. In dat geval zou ook de officier van justitie de detentie hebben beëindigd.
5.Toetsingskader
6.Oordeel van de rechtbank
Rigsadvokaten.Verder stelt de rechtbank vast dat de door de opgeëiste persoon op grond van het EAB ondergane overleveringsdetentie thans als onterecht ondergaan dient te worden aangemerkt. Dit EAB had – gelet op het hiervoor genoemde arrest van 27 mei 2019 van het HvJ EU – nooit tot overlevering kunnen leiden. De reden dat de overleveringsprocedure is geëindigd in een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie – en niet in een weigering van de overlevering – is louter gelegen in de omstandigheid dat de uitvaardiging van een EAB door een niet-rechterlijke autoriteit niet voorkomt onder de limitatieve weigeringsgronden. Naar het oordeel van de rechtbank kan de uitspraak in deze zaak daarom worden gelijkgesteld aan een beslissing als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW, strekkende tot weigering van de overlevering. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het billijk om het verzoek tot schadevergoeding toe te wijzen.
achteraf beziende detentie op grond van dit EAB gedurende de gehele periode onterecht is geweest. [2] De uitleg die het Hof van Justitie heeft gegeven aan het begrip “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” wordt geacht de uitleg te zijn die al gold op het moment van de inwerkingtreding van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, zodat de stelling van de officier van justitie dat de
Rigsadvokatenten tijde van de uitvaardiging van het EAB wel bevoegd was geen hout snijdt. Het feit dat niet bij aanvang of halverwege de procedure al voldoende duidelijkheid bestond over de hoedanigheid van de Deense
Rigsadvokatendoet niet af aan voorgaande conclusie. In een situatie waarbij sprake is van een EAB dat door een niet-bevoegde autoriteit is uitgevaardigd, is dus niet doorslaggevend of op voorhand al kon worden vastgesteld dat het EAB niet tot overlevering zou kunnen leiden, maar of de detentie achteraf bezien ten onrechte is geweest.
7.Beslissing
WIJST TOEde verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten bedrage van:
- € 6.370,--, -vanwege vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure en
- € 280,--, -voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken zijn gemaakt.