ECLI:NL:RBAMS:2018:5343

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
13/751733-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek schadevergoeding na weigering van de overlevering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juli 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van een verzoeker, geboren in Polen, die schadevergoeding eiste na een weigering van zijn overlevering op basis van twee Europese Aanhoudingsbevelen (EAB). Het verzoek tot schadevergoeding was gebaseerd op artikel 67 van de Overleveringswet in samenhang met artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker onterecht was gedetineerd van 17 mei 2017 tot 25 juli 2017, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 5.520,00 voor de onrechtmatige vrijheidsbeneming. Het verzoek voor schadevergoeding op basis van het tweede EAB werd afgewezen, omdat de officier van justitie niet-ontvankelijk was verklaard. Daarnaast werd een vergoeding van € 550,00 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in verband met het verzoekschrift. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse Staat geen verwijt kon worden gemaakt over de overleveringsprocedure, maar dat de schadevergoeding op basis van billijkheid toewijsbaar was, gezien de onterechte detentie van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummers: 13/751733-16 (EAB 1) en 13/752033-16 (EAB 2)
RK nummers: 17/3378 en 17/3379
BESCHIKKING
op het verzoek tot schadevergoeding ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
woonplaats kiezende te [adres]
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijk verzoek, bij deze rechtbank ingediend op 26 oktober 2017, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en van de kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure betreffende het Europees Aanhoudingsbevel van 14 juli 2016 (hierna: EAB 1), die is geëindigd met de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank te Amsterdam (hierna: IRK) van 25 juli 2017 tot weigering van de overlevering van verzoeker.
Voorts heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en van de kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure betreffende het Europees Aanhoudingsbevel van 25 oktober 2016 (hierna: EAB 2), die is geëindigd met de niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie.
De rechtbank heeft op 14 juni 2018 mr. L. Tricoli, advocaat van verzoeker, en de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, in openbare raadkamer gehoord.
Het verzoekschrift is tijdig ingediend en (mede daarom) ontvankelijk.

2.Inhoud van het verzoekschrift en standpunt verzoeker

Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse staat van
- € 12.750, -
€ 12.750, -voor onrechtmatige vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
 150 dagen HvB: 150 x € 85, - = € 12.750, -
- € 570, -
€ 570, -voor de kosten die in verband met het (opstellen, indienen en behandelen) van het verzoekschrift zijn gemaakt.
De raadsman heeft het verzoek ter zitting gedeeltelijk gewijzigd door aan te geven dat het verzoek betrekking heeft op een onrechtmatige vrijheidsbeneming voor de duur van 145 dagen in plaats van 150 dagen. Desgevraagd heeft de raadsman ter zitting voorts aangevoerd dat het verzoek tot het toekennen van een vergoeding voor onrechtmatige vrijheidsbeneming kan worden onderscheiden in een tweetal verzoeken. Het eerste verzoek heeft betrekking op de onrechtmatige vrijheidsneming van 17 mei 2017 tot en met 25 juli 2017, dat zijn 69 dagen, op grond van EAB I en het tweede verzoek heeft betrekking op de onrechtmatige vrijheidsneming van 25 juli 2017 tot en met 9 oktober 2017, dat zijn 76 dagen, op grond van EAB II.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek – voor zover dat betrekking heeft op EAB 1 – dient te worden afgewezen. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 29 mei 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:3659) waarin de rechtbank, zakelijk weergegeven, heeft geoordeeld dat geen gronden van billijkheid voor de toewijzing van schadevergoeding aanwezig zijn, nu de Nederlandse Staat geen verwijt kan worden gemaakt wat betreft de overleveringsdetentie van verzoeker en de duur daarvan. De officier van justitie sluit zich aan bij deze overweging.
De officier van justitie heeft daarnaast betoogd – voor zover het verzoek betrekking heeft op EAB II – dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek tot het vergoeden van schade geleden ten gevolge van vrijheidsneming op grond van EAB II. De reden hiervoor is, zakelijk weergegeven, dat er geen sprake is van een weigering van de overlevering.

4.Toetsingskader

Artikel 67 OLW correspondeert met artikel 59 van de Uitleveringswet (UW). Artikel 67, eerste lid, van de OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 89 derde, vierde en zesde lid Sv en de artikelen 90, 91 en 93 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in het eerste lid van artikel 67 van de OLW zijn de artikelen 591 en 591a Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt het tweede lid van artikel 67 van de OLW.
Op grond van artikel 90, eerste lid Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.

5.Het oordeel van de rechtbank

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 14 juli 2016 is door
the President of the Regional Court in Rzeszów(Polen)
EAB Iuitgevaardigd ten aanzien van verzoeker. In het kader van dit EAB is verzoeker op 15 mei 2017 voorlopig aangehouden ex artikel 17, tweede lid, OLW en in verzekering gesteld. Bij uitspraak van 25 juli 2017 heeft de rechtbank de overlevering geweigerd op basis van de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW en de detentie van verzoeker opgeheven.
Op 25 oktober 2016 heeft
the Regional Court in Rzeszów(Polen)
EAB IIuitgevaardigd ten aanzien van verzoeker. In het kader van dit EAB is verzoeker op 25 juli 2017 gedetineerd op grond van de OLW. Op 9 oktober 2017 heeft de rechtbank bij tussenkomst van de officier van justitie een e-mail – inhoudende dat het Europees Aanhoudingsbevel is ingetrokken – van de verzoekende staat (Polen) ontvangen en is verzoeker in vrijheid gesteld. Bij uitspraak van 17 oktober 2017 heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de schade geleden door de ondergane vrijheidsbeneming op grond van EAB I.
Anders dan de door de officier van justitie aangehaalde uitspraak van 29 mei 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:3659) overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op voormeld toetsingskader is toekenning van schadevergoeding, zoals verzocht door verzoeker, in beginsel mogelijk, nu de verzochte overlevering is geweigerd. Zoals uit het toetsingskader volgt, correspondeert artikel 67 OLW met artikel 59 UW. De Memorie van Antwoord bij die wet (Kamerstukken 1965/1966, 8054, 10, p. 6) vermeldt over dit artikel onder andere het volgende:
Artikel 59. (…) Vrijheidsbeneming in verband met uitlevering is een daad, waarvoor de Nederlandse justitie verantwoordelijk is. Indien de vrijheidsbeneming blijkt ten onrechte te hebben plaatsgevonden omdat de uitlevering niet toelaatbaar is, zal de schadevergoeding ten laste moeten komen van de Nederlandse schatkist.
Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 59 UW blijkt dat de wetgever de mogelijkheid van schadevergoeding heeft willen beperken tot de gevallen van ontoelaatbaarverklaring van de uitlevering, omdat in zijn visie alleen in die gevallen, achteraf bezien, sprake is van onterechte detentie.
In lijn met voornoemde passage uit de Memorie van Antwoord is de rechtbank van oordeel dat een weigering van de overlevering tot de vaststelling leidt dat verzoeker ten onrechte gedetineerd is geweest. Deze vaststelling – waarmee geen negatief oordeel over het handelen van de Nederlandse Staat is gegeven – maakt vergoeding van schade, geleden als gevolg van vrijheidsbeneming, op grond van artikel 67 OLW in beginsel toewijsbaar. Het ten onrechte gedetineerd zijn geweest leidt er immers toe dat het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar door de Staat worden gedragen. De rechtbank ziet daarom gronden van billijkheid voor het toekennen van de verzochte schadevergoeding. Niet is gebleken van overige feiten en omstandigheden die tot het oordeel leiden dat het niet redelijk is om schade te vergoeden; dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als de verzoeker de detentie aan zijn eigen houding te wijten heeft gehad.
De omstandigheid dat de Nederlandse overheid geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het verloop en de duur van de overleveringsprocedure, doet aldus niet af aan het ten onrechte gedetineerd zijn geweest, als gevolg van de weigering van het overleveringsverzoek.
Ook het feit dat in artikel 89, tweede lid, Sv een mogelijkheid tot het vergoeden van schade is vastgelegd in geval van in het buitenland ondergane vrijheidsbeneming naar aanleiding van een Nederlands uitleveringsverzoek, leidt niet tot een ander oordeel.
Verzoeker heeft van 17 mei 2017 tot en met 25 juli 2017 in totaal 69 dagen in een huis van bewaring doorgebracht. De rechtbank kent een vergoeding toe van € 80,00 per dag in het huis van bewaring.
De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanleiding voor het toekennen van een hoger bedrag dan de standaardvergoeding.
Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de schade geleden door de ondergane vrijheidsbeneming op grond van EAB II.
Bij EAB II heeft de rechtbank de overlevering niet geweigerd, maar heeft zij de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard. Het is vaste rechtspraak van deze rechtbank dat wanneer de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering als gevolg van het intrekken van het EAB door de uitvaardigende justitiële autoriteit, artikel 67 OLW geen mogelijkheid biedt tot vergoeding van schade. Verzoeker kan aldus niet worden ontvangen in zijn verzoek.
Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van de kosten gemaakt in verband met het verzoekschrift.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift, in verband met EAB I, eveneens de standaardvergoeding toekennen.

6.Beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de schade geleden door de ondergane vrijheidsbeneming op grond van EAB I:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 5.520, -(vijfduizend vijfhonderdtwintig euro)voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane vrijheidsneming in Nederland in de overleveringsprocedure heeft geleden.
De rechtbank wijst het meer verzochte af.
Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de schade geleden door de ondergane vrijheidsbeneming op grond van EAB II:
De rechtbank verklaart verzoeker
niet-ontvankelijkin zijn verzoek.
Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van de kosten gemaakt in verband met het verzoekschrift:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro)voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
De rechtbank wijst het meer verzochte af.
Deze beslissing is gegeven op 26 juli 2018 en in het openbaar uitgesproken door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier.
De jongste en oudste rechter zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.