ECLI:NL:RBAMS:2017:2695

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6694
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor eigen bijdrage rechtsbijstand en de toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid door de gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2017 uitspraak gedaan over de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand. Eiseres had haar aanvraag ingediend na de termijn van twee weken die door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, was gesteld. Dit beleid, dat in afwijking van de wet is, houdt in dat aanvragen voor de eigen bijdrage rechtsbijstand uiterlijk twee weken na afgifte van de toevoegingen door de Raad voor Rechtsbijstand moeten worden ingediend. De rechtbank oordeelde dat verweerder dit beleid consistent heeft toegepast en dat eiseres niet in aanmerking komt voor vergoeding van de proceskosten, omdat haar gemachtigde niet als beroepsmatig rechtsbijstandverlener kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar aanvraag voor bijzondere bijstand buiten de gestelde termijn heeft ingediend. Eiseres betoogde dat de termijn onjuist was en dat de kosten noodzakelijk waren. De rechtbank verwees naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, die stelt dat bijzondere bijstand in beginsel niet verleend kan worden voor kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat het beleid van verweerder, dat als buitenwettelijk begunstigend beleid moet worden gekwalificeerd, voldoende kenbaar was en consistent werd toegepast.

Eiseres voerde verder aan dat het beleid onvoldoende kenbaar was gemaakt en dat er onduidelijkheden waren in de Beleidsvoorschriften. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat het beleid voldoende openbaar was gemaakt. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/6694

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2017 in de zaak tussen

[de vrouw] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. D. Ahmed, mr. H.H.J. ten Hoope en mr. B.A. Veenendaal).

Bij besluit van 27 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 20 juni 2016 om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 september 2016 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft op 20 juni 2016 een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand ingediend. De rechtsbijstand is verleend voor het voeren van civielrechtelijke procedures om te voorkomen dat de [locatie] , waar eiseres woonachtig is, wordt ontruimd. Eiseres vraagt om bijzondere bijstand voor de eigen bijdragen waarvan de toevoegingen zijn afgegeven op 3 juni 2015, 1 juli 2015, 19 augustus 2015, 2 november 2015, 17 december 2015, 25 januari 2016 en 9 mei 2016. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de verschuldigde eigen bijdragen vastgesteld op €143,-.
1.2
Verweerder heeft de aanvraag voor de eigen bijdragen van 3 juni 2015 en 1 juli 2015 afgewezen, omdat deze reeds eerder zijn aangevraagd en afgewezen. De eigen bijdrage van 25 januari 2016 is eveneens eerder aangevraagd en gedeeltelijk toegekend. De aanvraag voor de eigen bijdragen van 19 augustus 2015, 2 november 2015, 17 december 2015 en 9 mei 2016 heeft verweerder afgewezen op grond van de artikelen 35 en 44 van de Participatiewet (Pw) en paragraaf 9.7.7. van de Beleidsvoorschriften Werk, Participatie en Inkomen (de Beleidsvoorschriften) omdat de aanvraag niet binnen veertien dagen na afgifte van de toevoegingen door de Raad voor Rechtsbijstand is ingediend. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat paragraaf 9.7.7. van de Beleidsvoorschriften gekwalificeerd moet worden als buitenwettelijk begunstigend beleid. Voorheen moesten aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand uiterlijk op de dag van de toevoeging worden aangevraagd, maar vanaf 1 oktober 2015 is de aanvraagtermijn verruimd en moeten deze aanvragen uiterlijk binnen twee weken na de datum van de afgifte van de toevoeging worden ingediend. Volgens verweerder is in het geval van eiseres dus sprake van een aanvraag achteraf en kan bijstand met terugwerkende kracht alleen in bijzondere omstandigheden worden verleend. Van bijzondere omstandigheden is volgens verweerder geen sprake.
2. Niet in geschil is dat eiseres de aanvraag buiten de termijn van twee weken na de datum van afgifte van de toevoegingen heeft ingediend. Volgens eiseres is de door verweerder gehanteerde termijn van twee weken om verschillende redenen echter onjuist.
3.1
Eiseres voert aan dat artikel 44 van de Pw slechts betrekking heeft op algemene bijstand en zij verwijst ter onderbouwing van haar betoog naar artikel 44 in samenhang gelezen met de artikelen 41, 43, 44a van de Pw en de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel 44 van de Wet werk en bijstand, de voorganger van de Pw. Hieruit volgt volgens eiseres dat alleen vastgesteld moet worden of onderhavige kosten daadwerkelijk noodzakelijk zijn en of ze daadwerkelijk zijn gemaakt. De aanvraag hoeft niet vooraf te worden gedaan als de kosten nog niet zijn gemaakt, aldus eiseres.
3.2
Het in deze zaak relevante juridische kader is opgenomen in de bijlage.
3.3
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ten aanzien van de voorloper van artikel 44 van de Pw (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2855) wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Deze jurisprudentie gold ten tijde van de Wet werk en bijstand, maar heeft haar gelding behouden na inwerkingtreding van de Pw. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875 en van 14 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1025). De rechtbank merkt daarbij op dat in artikel 44 van de Pw wordt gesproken over bijstand en dat volgens de definitiebepaling van artikel 5 van de Pw daarmee zowel algemene als bijzondere bijstand wordt bedoeld. Dat artikel 44 van de Pw alleen betrekking heeft op algemene bijstand volgt de rechtbank gelet op het voorgaande dan ook niet.
3.4
Uit vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2715) volgt verder dat de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand opkomen op de dag dat de rechtsbijstandsverlener het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen. Daarbij is het tijdstip waarop de kosten zijn opgekomen bepalend en niet het tijdstip waarop de gemachtigde de rekening van deze kosten opstuurt (zie de uitspraak van de CRvB van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875). Daarnaast volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 20 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3520) dat in het geval rechtsbijstand is verleend op grond van een toevoeging in beginsel de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp kan worden aangenomen. Het voorgaande betekent dat op de dag dat de gemachtigde het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangt al is vastgesteld dat de kosten zich voordoen en noodzakelijk zijn. Bijzondere bijstand voor een bij een toevoeging vastgestelde, door de rechtzoekende te betalen, eigen bijdrage op grond van artikel 44 van de Pw dient dan ook uiterlijk op deze dag te worden aangevraagd.
3.5
Verweerder voert echter sinds 1 augustus 2015, in afwijking van artikel 44 van de Pw, het beleid dat aanvragen voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand indien deze meer dan € 100,- bedragen kunnen worden ingediend tot uiterlijk twee weken na verzending van de toevoeging. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit beleid moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Buitenwettelijk begunstigend beleid dient door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:415, en van 14 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1025). Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt beschouwd, met dien verstande dat de bestuursrechter moet toetsen of het beleid op een consistente wijze wordt toegepast. De vraag of buitenwettelijk beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat en of het beleid onredelijk is dan wel of sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), staat dan ook niet ter beoordeling van de rechtbank
3.6
Zoals verweerder voorts ter zitting heeft toegelicht kunnen gemeenten ervoor kiezen om af te wijken van artikel 44 van de Pw, maar is buitenwettelijk begunstigend beleid niet verplicht. Het betoog van eiseres dat de gemeenten Velsen en Alkmaar ervoor hebben gekozen om van artikel 44 van de Pw af te wijken in een verordening en volgens eiseres soepeler beleid te voeren dan verweerder, kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel. Ook overigens zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet op consistente wijze uitvoering heeft gegeven aan zijn beleid. Dat verweerder, zoals eiseres aanvoert, het beleid niet consistent heeft toegepast, omdat verweerder in 2015 aan tien bewoners van [het huis] wel bijzondere bijstand heeft toegekend, terwijl deze aanvragen ook buiten de termijn van twee weken waren ingediend, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in die zaken per abuis aan een aantal bewoners woonachtig op hetzelfde adres bijzondere bijstand is toegekend, terwijl de aanvragen te laat waren ingediend. Omdat het echter ging om één aanvraag en de bewoners allen op hetzelfde adres woonachtig waren, heeft verweerder besloten om in al die zaken, in weerwil van zijn beleid, bijzondere bijstand toe te kennen. Verweerder is evenwel niet gehouden om gemaakte fouten te blijven herhalen. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 29 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3770) onderschrijft de rechtbank verweerders standpunt. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel kan dan ook niet slagen.
4.1
Verder voert eiseres aan dat het beleid van verweerder onvoldoende kenbaar is gemaakt. De termijn van twee weken wordt niet aangegeven op het aanvraagformulier, niet op een begeleidende brief met het verstrekken van de formulieren, niet op de website van verweerder en ook tijdens het telefonisch opvragen van de formulieren is deze termijn niet medegedeeld. Ook binnen de Beleidsvoorschriften wordt men niet duidelijk of eenduidig geïnformeerd, omdat in paragraaf 9.3.2 iets anders staat dan in paragraaf 9.7.7.1. Bovendien is het beleid volgens eiseres onredelijk.
4.2
Dit betoog volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank is het beleid van verweerder voldoende kenbaar doordat het op de website van de gemeente Amsterdam is gepubliceerd (
https://www.amsterdam.nl/beleidwerkeninkomen/). Deze website is openbaar en voor iedereen toegankelijk. Verder geeft paragraaf 9.2.3 van de Beleidsvoorschriften algemene regels voor bijzondere bijstand. In paragraaf 9.7.7.1 worden vervolgens bijzondere regels ten aanzien van bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtsbijstand vermeld. Dat binnen de Beleidsvoorschriften sprake is van onduidelijkheid of tegenstrijdigheden volgt de rechtbank dan ook evenmin. Zoals voorts volgt uit overweging 3.5 staat de vraag of het beleid onredelijk is niet ter beoordeling van de rechtbank.
5.1
Eiseres voert verder aan dat in het primaire besluit niet is verwezen naar de relevante wet- en regelgeving maar dat dit pas naar aanleiding van het bezwaarschrift in het bestreden besluit is gerepareerd. Omdat het primaire besluit hierdoor vernietigd had moeten worden, heeft zij recht op proceskostenvergoeding.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 12 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:850, en van 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:316) komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Hiervan is in dit geval geen sprake. Verweerder heeft zijn fout tijdig hersteld door in het bestreden besluit de relevante wet- en regelgeving alsnog te vermelden. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Tot slot is tussen partijen in geschil of de gemachtigde van eiseres kan worden aangemerkt als een beroepsmatig rechtsbijstandverlener in het kader van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en eiseres daardoor recht heeft op vergoeding van de proceskosten die zij in bezwaar heeft gemaakt.
6.2
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de gemachtigde van eiseres geen beroepsmatig rechtsbijstandverlener is en eiseres daardoor niet in aanmerking komt voor vergoeding van proceskosten die zij in bezwaar heeft gemaakt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat niet is gebleken dat de gemachtigde van eiseres enige juridische scholing heeft gevolgd en daardoor dus onvoldoende deskundig is. Volgens eiseres is haar gemachtigde echter een beroepsmatig rechtsbijstandverlener. Zijn rechtshulppraktijk is gericht op het vergaren van inkomen en uit de door hem behaalde resultaten, maar ook uit de door hem ingediende bezwaar- en beroepschriften blijkt voldoende deskundigheid. Daarnaast was reeds sprake van enige scholing in de vorm van zelfstudie, collegiaal overleg en mentorschap door en met diverse advocaten. Ook volgt haar gemachtigde momenteel en versneld een studie bestuursprocesrecht.
6.3
De rechtbank merkt op dat de primaire besluiten niet zijn herroepen en dat de gemachtigde van eiseres om die reden al niet in aanmerking zou komen voor vergoeding van de proceskosten. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat evenwel is gekozen voor een andere afwijzingsgrond namelijk dat hij geen beroepsmatig rechtsbijstandverlener is. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of verweerder zich terecht op dit standpunt heeft gesteld.
6.4
De rechtbank overweegt als volgt. Om in aanmerking te komen voor vergoeding van de proceskosten op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb (zowel in bezwaar als beroep), dient op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht sprake te zijn van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraken van 9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1463, en van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1260) dient degene die als derde beroepsmatig rechtsbijstand verleent voldoende deskundig te zijn en dient hij over enige juridische scholing te beschikken. Uit de nota van toelichting bij het Besluit proceskosten bestuursrecht blijkt eveneens dat personen zonder enige juridische scholing niet geacht kunnen worden beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen (Stb. 1993, 563, blz. 6). Nu de gemachtigde van eiseres geen stukken heeft overgelegd waaruit zijn juridische scholing zou blijken, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat hij (enige) juridische scholing heeft genoten om voor vergoeding in aanmerking komende rechtsbijstand te kunnen verlenen. De rechtbank is weliswaar ambtshalve bekend dat de gemachtigde van eiseres is ingeschreven voor een cursus bestuursprocesrecht, maar de gemachtigde van eiseres heeft niet nader gemotiveerd dat hij die cursus daadwerkelijk volgt. Het is niet vereist dat de gemachtigde van eiseres een diploma heeft behaald, maar naar het oordeel van de rechtbank dient hij wel concreter te onderbouwen hoe hij de cursus invult en dat hij – alleen al door het volgen van deze cursus – voldoende juridisch geschoold is om voor onderhavige vergoeding in aanmerking te komen. Dat heeft de gemachtigde van eiseres niet gedaan. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor proceskostenvergoeding in bezwaar, omdat haar gemachtigde niet als beroepsmatig rechtsbijstandverlener kan worden aangemerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.S. Abbing, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: SA
D: C

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Participatiewet
1. In artikel 35, eerste lid, is bepaald dat onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
2. Op grond van artikel 43, eerste lid, stelt verweerder het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.
3. Op grond van artikel 44, eerste lid, wordt, indien door verweerder is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
De Beleidsvoorschriften
4. In paragraaf 9.3.2 is, voor zover van belang, onder andere bepaald dat bijzondere bijstand vooraf aangevraagd dient te worden. De aanvraag moet schriftelijk worden ingediend. Voor kosten van bewindvoering en kosten van rechtsbijstand kan er in beperkte mate afgeweken worden van de regel dat er vooraf aangevraagd dient te worden. De reden hiervoor is dat strikte naleving van het wettelijk voorschrift dat er vooraf dient te worden aangevraagd, tot problemen in de uitvoering leidt.
5. In paragraaf 9.7.7.1 is onder andere bepaald dat vanaf 1 augustus 2015 voornoemde aanvraagtermijn is verruimd. Aanvragen voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand dienen uiterlijk ingediend te worden binnen twee weken na de afgifte van de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand. De twee weken worden gerekend vanaf de verzenddatum. De verzenddatum staat altijd vermeld op de toevoeging.