In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2017 uitspraak gedaan over de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand. Eiseres had haar aanvraag ingediend na de termijn van twee weken die door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, was gesteld. Dit beleid, dat in afwijking van de wet is, houdt in dat aanvragen voor de eigen bijdrage rechtsbijstand uiterlijk twee weken na afgifte van de toevoegingen door de Raad voor Rechtsbijstand moeten worden ingediend. De rechtbank oordeelde dat verweerder dit beleid consistent heeft toegepast en dat eiseres niet in aanmerking komt voor vergoeding van de proceskosten, omdat haar gemachtigde niet als beroepsmatig rechtsbijstandverlener kan worden aangemerkt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar aanvraag voor bijzondere bijstand buiten de gestelde termijn heeft ingediend. Eiseres betoogde dat de termijn onjuist was en dat de kosten noodzakelijk waren. De rechtbank verwees naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, die stelt dat bijzondere bijstand in beginsel niet verleend kan worden voor kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat het beleid van verweerder, dat als buitenwettelijk begunstigend beleid moet worden gekwalificeerd, voldoende kenbaar was en consistent werd toegepast.
Eiseres voerde verder aan dat het beleid onvoldoende kenbaar was gemaakt en dat er onduidelijkheden waren in de Beleidsvoorschriften. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat het beleid voldoende openbaar was gemaakt. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht.