ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1913 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en griffierecht zonder terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand en griffierecht. Appellante had op 16 maart 2004 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 89,-- voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand en € 31,-- voor het griffierecht, in verband met een gerechtelijke procedure die in september 2003 was gestart. De aanvraag werd afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Appingedam, omdat deze te laat was ingediend en er geen recht op bijstand met terugwerkende kracht kon worden toegekend. De rechtbank Groningen bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak van 16 maart 2006, waartegen appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 mei 2007 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat de aanvraag om bijzondere bijstand betrekking had op kosten die waren gemaakt voordat de aanvraag was ingediend. Het tijdstip waarop de kosten zijn opgekomen, in dit geval september 2003, was bepalend en niet het moment waarop de rekening door de advocaat aan appellante werd gepresenteerd. De Raad stelde vast dat volgens artikel 43, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) bijstand niet kan worden verleend voorafgaand aan de datum van de aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De Raad zag geen bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze hoofdregel rechtvaardigden.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling tot schadevergoeding of voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.

Uitspraak

06/1913 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 maart 2006, 05/446 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
Het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordoost (hierna: ISD)
Datum uitspraak: 15 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van een gemeenschappelijke regeling oefent het Dagelijks Bestuur de taken en bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) uit die voorheen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Appingedam (hierna: College) werden uitgeoefend.
Namens appellante heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2007. Appellante en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. De ISD heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Kleine, werkzaam bij de ISD.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft op 16 maart 2004 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de eigen bijdrage van € 89,-- in de kosten van rechtsbijstand en voor het griffierecht van
€ 31,-- inzake een gerechtelijke procedure die in september 2003 is aangevangen. Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft zij een nota van 19 februari 2004 van Tiebout advocaten overgelegd. Bij besluit van 14 mei 2004 heeft het College de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
14 mei 2004 ongegrond verklaard op de grond dat de aanvraag te laat is ingediend en toekenning van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht achterwege dient te blijven.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
6 april 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB - voor zover van belang - heeft,
onverminderd paragraaf 2.2 de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen, en het inkomen, voor zover dat meer is dan de bijstandsnorm.
De Raad stelt vast dat de aanvraag om bijzondere bijstand betrekking heeft op kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend. In deze acht de Raad bepalend het tijdstip waarop de kosten zijn opgekomen en niet het tijdstip waarop de rekening van deze kosten door de advocaat aan appellante wordt gepresenteerd. De kosten zijn opgekomen in september 2003. Dit wordt niet anders door het feit dat op dat moment nog niet bekend was wat de exacte hoogte van de kosten van rechtsbijstand was.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de WWB stelt het college van burgemeester en wethouders het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag vast. Volgens vaste rechtspraak vloeit uit deze bepaling, die tot 1 januari 2004 was neergelegd in artikel 67, eerste lid, van de Algemene bijstandswet, voort dat geen bijstand wordt verleend voorafgaand aan de datum van de aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
De enkele omstandigheid dat vooraf niet bekend is hoe hoog de kosten van rechtsbijstand zullen uitvallen, vormt geen beletsel om een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen voordat die kosten worden gemaakt. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat in haar geval een uitzondering moet worden gemaakt op de hoofdregel dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt toegekend.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor een veroordeling tot schadevergoeding is gelet op het voorgaande geen plaats.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en
A.B.J. van der Ham en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2007.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.