ECLI:NL:CRVB:2016:316
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van aanvullende tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten op basis van gezamenlijk jaarinkomen
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Atcg) voor appellanten, die deze tegemoetkoming ontvingen op basis van hun chronische ziekten. Appellanten ontvingen sinds 1 januari 2011 een bedrag van € 120,- per maand aan Atcg. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op 24 januari 2014 besloten om deze tegemoetkoming per 1 februari 2014 te beëindigen, omdat het gezamenlijke jaarinkomen van appellanten in 2012 hoger was dan het geldende norminkomen. Dit besluit werd herroepen op 27 februari 2014, omdat het college ten onrechte het inkomen over 2012 had getoetst in plaats van over 2013. Op 7 april 2014 werd echter opnieuw besloten om de Atcg per 1 februari 2014 te beëindigen, ditmaal op basis van het inkomen over 2013. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellanten gegrond, maar het college handhaafde het besluit voor het overige.
Appellanten gingen in hoger beroep, waarbij zij aanvoerden dat zij erop mochten vertrouwen dat zij het gehele jaar 2014 de Atcg zouden ontvangen, gebaseerd op het eerdere besluit van 27 februari 2014. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde dat het college bevoegd was om het jaarinkomen van appellanten te toetsen aan het geldende norminkomen, ondanks het eerdere besluit. De Raad concludeerde dat er geen strijd was met het vertrouwensbeginsel en dat de rechtbank het beroep van appellanten terecht had verworpen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.