ECLI:NL:CRVB:2016:316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
14/6447 WTCG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van aanvullende tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten op basis van gezamenlijk jaarinkomen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Atcg) voor appellanten, die deze tegemoetkoming ontvingen op basis van hun chronische ziekten. Appellanten ontvingen sinds 1 januari 2011 een bedrag van € 120,- per maand aan Atcg. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op 24 januari 2014 besloten om deze tegemoetkoming per 1 februari 2014 te beëindigen, omdat het gezamenlijke jaarinkomen van appellanten in 2012 hoger was dan het geldende norminkomen. Dit besluit werd herroepen op 27 februari 2014, omdat het college ten onrechte het inkomen over 2012 had getoetst in plaats van over 2013. Op 7 april 2014 werd echter opnieuw besloten om de Atcg per 1 februari 2014 te beëindigen, ditmaal op basis van het inkomen over 2013. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellanten gegrond, maar het college handhaafde het besluit voor het overige.

Appellanten gingen in hoger beroep, waarbij zij aanvoerden dat zij erop mochten vertrouwen dat zij het gehele jaar 2014 de Atcg zouden ontvangen, gebaseerd op het eerdere besluit van 27 februari 2014. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde dat het college bevoegd was om het jaarinkomen van appellanten te toetsen aan het geldende norminkomen, ondanks het eerdere besluit. De Raad concludeerde dat er geen strijd was met het vertrouwensbeginsel en dat de rechtbank het beroep van appellanten terecht had verworpen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6447 WTCG
Datum uitspraak: 26 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2014, 14/3484 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. B.G. Meijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 15 december 2015. Namens appellanten is mr. Meijer verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.M. Diderich.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen bijzondere bijstand voor verschillende meerkosten in verband met hun chronische ziekten op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de Beleidsvoorschriften Aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Atcg). Sinds 1 januari 2011 ontvingen zij gezamenlijk een bedrag van € 120,- per maand aan Atcg.
1.2.
Bij besluit van 24 januari 2014 heeft het college de Atcg van appellanten met ingang van 1 februari 2014 beëindigd op de grond dat hun gezamenlijke jaarinkomen in 2012 hoger was dan het voor hen geldende toetsinkomen. Bij beslissing op bezwaar van 27 februari 2014 is dit besluit herroepen omdat volgens de Beleidsregels Atcg niet het inkomen over 2012 maar het inkomen over 2013 had moeten worden getoetst en het besluit van 24 januari 2014 dus op onjuiste gronden was genomen.
1.3.
Bij besluit van 7 april 2014 heeft het college alsnog de Atcg van appellanten met ingang van 1 februari 2014 beëindigd op de grond dat hun gezamenlijke jaarinkomen in 2013 hoger was dan het voor hen geldende toetsinkomen. Bij beslissing op bezwaar van 28 mei 2014
(bestreden besluit) is de beëindigingsdatum gewijzigd in 1 mei 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover dat ziet op de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit voor het overige in stand blijft. Volgens de rechtbank heeft het college niet in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten hebben ook in hoger beroep aangevoerd dat zij op grond van het besluit van
27 februari 2014 erop mochten vertrouwen dat zij het gehele jaar 2014 de Atcg zouden ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in dit geding uitsluitend om de vraag of het bestreden besluit wegens strijd met het vertrouwensbeginsel niet in stand kan blijven.
4.2.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
4.3.
Met het besluit van 27 februari 2014 is het op onjuiste gronden genomen besluit van 24 januari 2014 komen te vervallen en is het recht op Atcg van appellanten herleefd. Dit betekent echter niet dat het college niet meer bevoegd was alsnog het jaarinkomen van appellanten van 2013 te toetsen aan het voor hen geldende norminkomen. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:850) komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel of enig ander rechtsbeginsel. Hiervan is niet gebleken. De rechtbank heeft het beroep van appellanten op het vertrouwensbeginsel terecht verworpen.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) R.G. van den Berg

HD