Conclusie
1.[de maatschap] ,
1.[verweerder 1] ,
de maatschap. Verweerders worden aangeduid als
de fysiotherapeutenen afzonderlijk als
[verweerder 1],
[verweerster 2]en
[verweerster 3].
1.Inleiding en samenvatting
principaal beroepvan de maatschap richt zich onder meer tegen het oordeel van het hof dat deze beloningsafspraak nietig is op het punt van het loon over vakantiedagen. Het oordeel van het hof acht ik echter juist, gelet op Europese rechtspraak over het recht van werknemers op betaalde vakantie. De fysiotherapeuten ontvingen loon in de maand(en) dat zij vakantie genoten, maar bouwden over die dagen geen loon op omdat zij geen omzet genereerden. De overige klachten, onder meer de klacht dat beroep had moeten worden gedaan op het klachtrecht (art. 6:89 BW), zie ik evenmin slagen.
incidenteel cassatieberoepis onder meer in geschil of de maatschap de werkgeverslasten kon betrekken bij de berekening van het all-in brutoloon. Volgens de fysiotherapeuten is dat in strijd met het verhaalsverbod van art. 20 Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Het hof heeft geoordeeld dat de maatschap art. 20 Wfsv niet heeft geschonden. Dat lijkt mij juist. Voorts worden motiveringsklachten aangevoerd over de berekening van door twee fysiotherapeuten nog te ontvangen loon. Die klachten slagen.
2.Feiten
Variabel salaris.
3.Procesverloop
de kantonrechter). De fysiotherapeuten vorderden betaling van achterstallig loon, achterstallig vakantiegeld, uitbetaling vakantiedagen en ingehouden werkgeverslasten, vermeerderd met de wettelijke verhoging, de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
het hof), locatie Arnhem, in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter van 27 februari 2019, 31 december 2019 en 26 mei 2021 (hierna:
de bestreden vonnissen).
het bestreden arrest) heeft het hof de bestreden vonnissen vernietigd en de maatschap veroordeeld te betalen:
[verweerder 1]€ 3.993,49 bruto aan achterstallig salaris en € 30.586.88 bruto aan uitbetaling vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2018;
[verweerster 2]€ 22.726,40 bruto aan uitbetaling vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2018; en
[verweerster 3]€ 9.446,40 bruto aan uitbetaling vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2015.
4.Bespreking van het principaal cassatiemiddel van de maatschap
vakantietoeslagwél gespreid over het jaar mag worden betaald (rov. 3.14 en 3.15), welk oordeel door de fysiotherapeuten in cassatie niet wordt bestreden;
loon over de vakantiedagengeen onderdeel kan zijn van een all-in salaris (rov. 3.16-3.20), waartegen het onderdeel opkomt.
de Arbeidstijdenrichtlijn), dat voorziet in een minimumbescherming met betrekking tot het recht op een inkomen voor werknemers die met jaarlijks verlof zijn. [13]
Jaarlijkse vakantie
Handvest). Dat de minimale vakantieperiode vier weken moet zijn volgt uit art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn, welke bepaling art. 31 lid 2 Handvest aldus concretiseert. Volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna:
HvJ) moet dit recht als ‘een bijzonder belangrijk beginsel van sociaal recht van de Unie’ worden beschouwd, waarvan niet mag worden afgeweken. [14] Volgens vaste rechtspraak is het recht op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon bedoeld om de werknemer tijdens de jaarlijkse vakantie in een situatie te plaatsen die qua beloning vergelijkbaar is met gewerkte periodes, en de werknemer daardoor in staat te stellen de vakantie waarop hij recht heeft daadwerkelijk op te nemen. [15]
Robinson-Steeleuit 2006. [19] De arbeidsovereenkomst in die zaak bevatte de volgende bepaling (zie punt 15):
In dit gevalverzet artikel 7 van de richtlijn zich er in beginsel niet tegen dat bedragen die bovenop het loon voor verrichte arbeid op transparante en begrijpelijke wijze als vakantieloon worden uitbetaald, worden verrekend met het loon voor een bepaalde vakantieperiode.
De lidstaten dienen evenwel de nodige maatregelen te treffen om te verzekeren dat met artikel 7 van de richtlijn strijdige praktijken niet in stand blijven.
is een dergelijke verrekening in ieder geval uitgesloten indien transparantie en begrijpelijkheid ontbreken. Daarbij rust de bewijslast op de werkgever.
dat deze werknemer, niettegenstaande de beloning waarover hij beschikt gedurende het tijdvak waarin hij daadwerkelijk verlof neemt,
ervan kan worden weerhouden zijn recht op jaarlijkse vakantie uit te oefenen vanwege het uitgestelde financiële nadeel,
dat hijechter wel degelijk
ondervindt in het tijdvak na dat van zijn jaarlijkse vakantie.
genereert de werknemer tijdens zijn jaarlijkse vakantie immers geen provisie. Dit leidt derhalve, zoals blijkt uit punt 8 van het onderhavige arrest, in het tijdvak na dat van de jaarlijkse vakantie slechts tot een beloning die is beperkt tot het basisloon van de werknemer.
Deze negatieve financiële weerslag kan hem ervan weerhouden om die vakantie daadwerkelijk te nemen,
hetgeen, zoals de advocaat-generaal in punt 34 van zijn conclusie heeft gepreciseerd,
des te waarschijnlijker is in een situatie als die in het hoofdgeding, waarin de provisie gemiddeld meer dan 60% van de door de werknemer te ontvangen beloning bedraagt.
Een dergelijke verlaging van de beloning van een werknemer uit hoofde van zijn jaarlijkse vakantie met behoud van loon, die hem ervan kan weerhouden zijn recht op een dergelijke vakantie daadwerkelijk uit te oefenen, is in strijd met het doel van artikel 7 van richtlijn 2003/88(zie in die zin met name arrest Williams e.a. , C-155/10, EU:C:2011:588, punt 21).
In dit verband doet het feit dat een dergelijke verlaging, zoals in het hoofdgeding,
pas wordt ondervonden na het tijdvak van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon, niet ter zake.”
slechts recht heeft op een beloning die uitsluitend bestaat uit zijn basisloon. Kortom, het uitgestelde financiële nadeel dat de werknemer lijdt doordat hij vakantie opneemt is relevant. Dat tijdens de vakantiedagen het loon wordt doorbetaald, is dat niet.
prikkelsom afstand te doen van vakantierust zijn als zodanig onverenigbaar met de doelstellingen van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon. [26] Een regeling die tot zulke prikkels leidt, is daarom in strijd met art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn.
Robinson-Steele-arrest zou nuanceren tot een context-afhankelijke maatstaf, waarbij bijvoorbeeld zou moeten worden vastgesteld of een bepaalde werknemer in een concrete situatie zich door de all-in beloningssystematiek zich ervan kan laten weerhouden vakantiedagen op te nemen.
feitenrechtspraakover all-in beloningen. In een aantal gevallen is een all-in loon aanvaard, waarbij soms bij wijze van vooropstelling wordt overwogen dat het overeenkomen van een all-in loon “in beginsel is toegestaan”. [27]
Robinson-Steele) wees het gerechtshof Amsterdam [28] vorderingen af die vakbonden tegen Albert Heijn hadden ingesteld nadat met ingang van januari 2009 een all-in uurloon was ingevoerd voor ruim 53.000 parttime werknemers met een arbeidsovereenkomst van minder dan 12 uur per week. Genoemd hof overweegt dat het niet inziet dat het HvJ met de mogelijkheid tot verrekening ten aanzien van in het verleden reeds uitgekeerde loon zou hebben willen afdoen aan zijn daaraan voorafgaande oordeel dat art. 7 Arbeidstijdenrichtlijn zich ertegen verzet dat de betaling van het vakantieloon verspreid over het jaar tegelijk met het loon voor verrichte arbeid wordt uitgekeerd (rov. 3.6). Dat vervolgens toch geen voorziening in kort geding werd getroffen kwam omdat de beloningen in kwestie te gering waren om invloed uit te oefenen op de mogelijkheid vakantie genieten (rov. 3.7) en omdat de vakbonden onvoldoende duidelijk hadden gemaakt welke concrete spoedeisende belangen vergden dat de loonwaarde vakantiedagen uit het all-in uurloon werd verwijderd (rov. 3.9). Aan die beslissing lagen dus omstandigheden van het geval ten grondslag.
Robinson-Steele(zie hiervoor, 4.15) zou volgen dat het mogelijk moet zijn om het vakantieloon op te nemen in een periodiek all-in salaris, namelijk als duidelijk is welk gedeelte van het all-in salaris als vakantieloon wordt uitbetaald. [30] Ik vraag mij af of dat juist is. Het HvJ merkt in
Robinson-Steelezo’n beloningswijze aan als
strijdig metart. 7 Arbeidstijdenrichtlijn, ondanks het feit dat het voor de werknemer duidelijk was welk gedeelte van het all-in loon als loon over vakantiedagen was uitbetaald, namelijk 8,33% (zie hiervoor, 4.12). De aanvaarde mogelijkheid tot verrekening (zie hiervoor, 4.15) doet daar mijns inziens niet aan af. [31]
Robinson-Steeleaf te willen leiden dat een all-in loon onder voorwaarden zou zijn toegestaan. Feit is echter dat dergelijke constructies in de praktijk wel worden toegepast en dat sommige feitenrechters dit ook rechtsgeldig achten indien de salarisspecificaties duidelijk maken welk gedeelte van het uitbetaalde loon ziet op de opgebouwde vakantieaanspraken. Daarbij gaat het meestal om kleine deeltijd- en oproepcontracten. In de onderhavige zaak gaat het mijns inziens niet om kleine deeltijdcontracten en ook niet om geringe bedragen.
(ii) rechtsgeldigheid all-in loon
vakantiedagen
subonderdeel I.1komen erop neer [33] dat het arrest
Robinson-Steelein het onderhavige geval toepassing mist en dat hier geen sprake is van strijd met art. 7 Arbeidstijdenrichtlijn.
fictievevoorbeeld.
Robinson-Steele. [35]
Robinson-Steele-uitspraak en dat in de onderhavige situatie geen loon voor vakantiedagen wordt
vooruitbetaald. De klacht dat het hof heeft miskend dat de transparantie-eis bij verrekening in dit geval niet zou gelden, faalt reeds omdat zij blijkens de klacht voortbouwt op de veronderstelling dat geen sprake zou zijn van strijdigheid met de Arbeidstijdenrichtlijn, welke veronderstelling onjuist is.
hoogtevan het overeengekomen loon en niet op de vraag of er tijdens het opnemen van vakantiedagen überhaupt loon wordt doorbetaald. De maatschap klaagt dat het hof dit hetzij heeft miskend hetzij geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang, dan wel een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven.
gedurendede door de fysiotherapeuten opgenomen vakantie loon is doorbetaald, laat onverlet de juistheid van het oordeel van het hof dat de afspraak nietig is wegens strijdigheid met art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn.
uitbetalingvan niet-genoten vakantiedagen is een verlofadministratie van belang. Dat is echter niet het geval in onderhavige situatie waar het gaat om de vraag of het loon tijdens de door hen opgenomen vakantiedagen is doorbetaald, aldus het subonderdeel.
dat oordeel [van de kantonrechter] is in hoger beroep niet betwist”. Uitsluitend indien een verweer in hoger beroep met zoveel woorden zou zijn prijsgegeven kon en mocht het hof daaraan voorbijgaan. Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het zijn oordeel niet toereikend gemotiveerd, althans is het oordeel zonder nadere toelichting onbegrijpelijk.
in hoger beroep niet [is] betwist”. Immers, de maatschap is in eerste aanleg grotendeels in het gelijk gesteld en was in hoger beroep – behoudens voor het hier niet aan de orde zijnde incidentele appel – verweerster en kon en mocht erop vertrouwen dat haar verweer uit de eerste aanleg, bij de behandeling van de grieven van de fysiotherapeuten zouden worden meegenomen. Een aparte klacht of zelfs incidentele grief daaromtrent was dus, anders dan het hof kennelijk meent, niet noodzakelijk. Het hof heeft dit hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, dan wel heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven, zo klaagt het tweede subonderdeel.
geheel niet heeft gepresteerdwat betreft de verbintenis die voortvloeit uit art. 7:639 lid 1 BW. Deze verbintenis heeft een zelfstandig karakter ten opzichte van de (algemene) verbintenis uit hoofde van een arbeidsovereenkomst om de werknemer loon te betalen (art. 7:610 lid 1 BW). In het onderhavige geval is de klachtplicht uit art. 6:89 BW dus niet van toepassing. Dat betekent dat de maatschap geen belang heeft bij de door het onderdeel beoogde beoordeling na verwijzing of de fysiotherapeuten aan hun klachtplicht hebben voldaan.
volledigevorderingen van de fysiotherapeuten. Dat is ook hoe de maatschap het arrest begrijpt, maar anders dan de maatschap acht ik die uitleg van de processtukken niet onbegrijpelijk. Dit laat zich als volgt toelichten.
gedeeltevan – de vorderingen onherroepelijk zou leiden tot de staking van de onderneming en mogelijk zelfs tot faillissement, maar met het hof meen ik dat die stelling wel degelijk is toegespitst op toewijzing van de
volledigevorderingen van de fysiotherapeuten.
Stellingen eisers leiden tot een absurde beloning
productie 34bijgevoegd, waaruit blijkt dat fysiotherapeuten helemaal niet in de buurt komen van een gepretendeerd full time jaarsalaris van € 85.205,28. Ook hieruit blijkt dat de stellingen van eisers niet juist kunnen zijn.”
5.Bespreking van het incidenteel cassatiemiddel van de fysiotherapeuten
Verbod verhaal op werknemer.
door de werknemer verschuldigde deelvan de premie op het loon van de werknemer mocht inhouden. Voor zover dat niet op het loon was ingehouden, mocht de werkgever dit echter niet alsnog verhalen op de werknemer. Dat laatste strookte met een van de voorlopers van art. 20 Wfsv, te weten art. 83 WW (oud), waarvan het tweede lid als volgt luidde: [49]
(iv) werkgeverslasten
[verweerder 1]over 2014 t/m 2018 in totaal € 3.993,49 te weinig salaris heeft ontvangen. Dit oordeel is in cassatie onbestreden.
[verweerster 3]en
[verweerster 2]niet hebben onderbouwd dat zij recht hebben op meer salaris dan zij hebben ontvangen. Daartegen richten zich de subonderdelen 2.1 ( [verweerster 3] ) en 2.2 [verweerster 2] ).
of[verweerster 3] over 2014 te weinig salaris heeft ontvangen, en zo ja hoeveel, zal opnieuw moeten worden beoordeeld.
[verweerster 2]niet onderbouwd dat zij recht heeft op meer salaris dan zij heeft ontvangen. Haar vordering was slechts gebaseerd op een gesteld tekort aan garantiesalaris, maar niet op de stelling dat zij op basis van haar werkelijke omzet recht had op een hoger salaris, aldus rov. 3.34.
daarnaast heeft [verweerster 2] in 2015 te weinig variabel loon gehad”, met uitwerking, waarna in nr. 6.9.6 wordt geconcludeerd:
onderdeel 2 slaagt.