ECLI:NL:RBMNE:2020:5284

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
C/16/511742 / HA RK 20-266
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaard wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2020, hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. E.M. de Stigter, de behandelend rechter in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek is ingediend op 20 november 2020 en betreft de schijn van vooringenomenheid van de rechter, die volgens verzoekers blijk gaf van partijdigheid tijdens de comparitie op 27 oktober 2020. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig is ingediend, maar heeft het verzoek ongegrond verklaard. De wrakingskamer oordeelt dat de rechter niet in strijd heeft gehandeld met de vereisten van onpartijdigheid. De rechter heeft in haar schriftelijke en mondelinge toelichting aangegeven dat er geen sprake is van een verkapt hoger beroep en dat de gedaagde partij in de hoofdzaak aan haar verplichtingen heeft voldaan. De wrakingskamer benadrukt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet toestaat dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: C/16/511742 / HA RK 20-266
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 4 december 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
(verder: Rv) van:

1.[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[verzoekster 1],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[verzoekster 2],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen verzoekers),
advocaten: mr. J.N. Pracht en mr. F.B. van Batenburg te Alphen aan den Rijn,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de comparitie van 27 oktober 2020, tevens houdende het wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke reactie van mr. E.M. de Stigter van 9 november 2020.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 20 november 2020 in het openbaar behandeld door de
meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling waren verzoekster mevrouw [verzoekster 1] aanwezig, bijgestaan door mr. Pracht voornoemd en mr. De Stigter. Door verzoekers zijn pleitaantekeningen aan de rechtbank overgelegd. Verder was aanwezig mr. J.O. Zuurmond, teamleider van mr. De Stigter.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. De Stigter als behandelend rechter
(hierna te noemen: de rechter) in de zaak met het zaaknummer 7226157 AC EXPL 18-3060. Volgens verzoekers heeft de rechter tijdens de comparitie op 27 oktober 2020 blijk gegeven van de schijn van vooringenomenheid en van de schijn van partijdigheid door aan te geven wel kennis te nemen van het verkapte hoger beroep van de wederpartij in de hoofdzaak (dat volgens verzoekers staat in de na het tussenvonnis van 27 februari 2019 door de wederpartij ingediende aktes) en niet van het verkapte hoger beroep van verzoekers.
2.2.
De rechter berust niet in de wraking. In haar schriftelijke reactie en in haar mondelinge toelichting ter zitting geeft zij aan dat kort gezegd - het wrakingsverzoek niet voor toewijzing in aanmerking komt omdat het niet tijdig is gedaan, dan wel dat er geen sprake is van een verkapt hoger beroep. Volgens de rechter heeft de gedaagde partij in de hoofdzaak uitvoering gegeven aan de bij het tussenvonnis van 27 februari 2019 aan haar opgelegde plicht tot het verstrekken van bepaalde informatie. Vervolgens heeft de rechter bij tussenvonnis van 31 december 2019 kenbaar gemaakt dat zij op grond van de door de gedaagde partij in de hoofdzaak bij aktes gegeven toelichting en de overgelegde producties, overwoog terug te komen op enkele bij het tussenvonnis van 27 februari 2019 gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte, eindbeslissingen. Hoewel er geen voornemen is om tot een volledige heroverweging te komen van wat bij het eerste tussenvonnis reeds is beslist, is ook niet uitgesloten dat dit alsnog zal gebeuren. Van een schijn van vooringenomenheid of schijn van partijdigheid is volgens de rechter dan ook geen sprake.

3.De beoordeling

ontvankelijkheid

3.1.
In de eerste plaats is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek tijdig is ingediend. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.2.
De rechter stelt dat verzoekers niet tijdig hun wrakingsverzoek hebben ingediend, omdat het op grond van rechtsoverweging 2.5 van het tussenvonnis van 31 december 2019 voor verzoekers toen al duidelijk moet zijn geweest dat de rechter overwoog op niet meer dan twee onderdelen terug te komen op de bij het tussenvonnis van 27 februari 2019 gegeven eindbeslissing. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek echter ook gemeld dat zij op de zitting heeft gezegd dat een volledige heroverweging niet in de rede ligt, maar dat deze ook niet is uitgesloten. De wrakingskamer is van oordeel dat wat er op de zitting van 27 oktober 2020 is gezegd over de door verzoekers verzochte integrale heroverweging van de in het tussenvonnis van 27 februari 2019 gegeven eindbeslissingen, de aanleiding voor verzoekers was om te wraken. Dit oordeel wordt bevestigd door wat verzoekers en de rechter op de wrakingszitting hebben gezegd over wat er op de zitting van 27 oktober 2020 is gezegd. Verzoekers zijn dan ook ontvankelijk in hun wrakingsverzoek.
inhoudelijk
3.3.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.4.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.5.
Volgens verzoekers volgt de door hen gestelde schijn van vooringenomenheid of de schijn van partijdigheid van de rechter uit het feit dat de rechter in haar tussenvonnis van 31 december 2019 heeft aangegeven op twee punten mogelijk terug te komen van de in het tussenvonnis van 27 februari 2019 in het voordeel van verzoekers gegeven eindoordelen, terwijl de wederpartij niet eens heeft voldaan aan wat haar bij tussenvonnis van 27 februari 2019 was opgedragen. Als dan op grond van wat de wederpartij in haar aktes naar voren heeft gebracht toch tot een heroverweging wordt besloten is er sprake van een verkapt hoger beroep. En als dat wordt toegestaan dan hebben verzoekers er recht op dat zij ook verweer mogen voeren tegen de in het tussenvonnis van 27 februari 2019 voor hen gegeven nadelige eindoordelen. Door tijdens de comparitie van 27 oktober 2020 een dergelijk “verkapt hoger beroep” voor verzoekers niet toe te staan, is sprake van een partijdige en niet eerlijke heroverweging door de rechter.
3.6.
Uit de stukken volgt dat verzoekers het niet eens zijn met het voornemen van de rechter terug te komen op de beslissingen in het tussenvonnis van 27 februari 2019. Verzoekers vinden voorts, dat als de rechter dat toch doet, de rechter op de zitting van 27 oktober 2020 had moeten beslissen op een wijze zoals hiervoor onder 3.5 is weergegeven. De wrakingskamer komt echter geen oordeel toe over de juistheid van rechterlijke (tussen)beslissingen noch over het verzuim te beslissen. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen is dat oordeel voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.7.
Voor zover het wrakingsverzoek zich ook richt tegen de motivering van de (tussen)beslissing geldt ook hier het uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. In het proces-verbaal van de zitting van 27 oktober 2020 staat vermeld dat de rechter heeft meegedeeld te hebben gehoord wat verzoekers naar voren hebben gebracht en te zullen gaan nadenken over de vraag of uitvoering gegeven gaat worden aan het voornemen tot heroverweging. Een dergelijke motivering kan niet worden aangemerkt als een blijk van vooringenomenheid van de rechter.
conclusie
3.8.
De wrakingskamer is van oordeel dat niet van feiten of omstandigheden is gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekers, de gewraakte rechter, andere betrokkenen, alsmede aan de teamvoorzitter van team 3 Civielrecht, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met het zaaknummer 7226157 AC EXPL 18-3060 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. R.M. Berendsen en mr. G.J.J.M. Essink als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. T. Stokvis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.