Conclusie
1.Inleiding
2.De zaak
3.Het eerste middel
1. Een proces-verbaal van aanrijding misdrijf met (foto)bijlagen (pag. 3 t/m 9 en 60 en 61), voor zover inhoudende:
hof: bij] de [A] gebeurde het ongeluk. Het sneeuwde, er lag sneeuw op de ruit, ik nam de bocht naar rechts en ik zag in een fractie van een seconde een fietser, ik dacht dat ik die frontaal geraakt had, ik liet de auto uitrollen, waarna ik uitgestapt ben en naar het slachtoffer rende om hulp te verlenen. (...)
4.Een proces-verbaal van bevindingen (pag. 34), voor zover inhoudende:
hof: het] steeds erger begon te sneeuwen. Ik vond het niet verantwoord om in deze omstandigheden verder te rijden.”
het gedrag van cliëntheeft geleid tot het tenlastegelegde.
een zekere mate van waarschijnlijkheid vaststaatdat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden als cliënt dat foute rijgedrag achterwege had gelaten. Met andere woorden: de verkeersfout dient een
conditio sine qua nonte zijn voor het verkeersongeval.
, waardoor ik, [verbalisant 2] ,de snelheid aan moest passenaan de omstandigheden om veilig ter plaatse te kunnen gaan. Toen wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , de straat inreden waar het ongeval gebeurd was zagen wij dat het wegdek bedekt was met een laagje sneeuw. Ik, [verbalisant 2] ,voelde dat ons voertuig hierdoor lichtelijk zijwaarts gleed in de bochten, waardoor ik nog verder moest vertragen.”
teruim heeft genomen. Client nam die bocht naar eigen zeggen bewust ruim.
Juistom te voorkomen dat de auto slipt.
Juistuit voorzichtigheid. Voordat cliënt de bocht neemt, kijkt hij naar eigen zeggen verder de straat in om te kijken of er verkeer aankomt. Cliënt stelt ruimte te hebben gemaakt voor fietsers en andere weggebruikers. Niet kan worden vastgesteld dat het verkeersongeval voorkomen had kunnen worden als cliënt de bocht minder ruim had genomen.
culpa levis), maar enkele de grove onachtzaamheid (
culpa lata). [6] Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van aanmerkelijke (en verwijtbare) onvoorzichtigheid komt het blijkens HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822,
NJ2005/252, m.nt. G. Knigge aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De feitenrechter zal zich daarbij onder meer baseren op het uiterlijk waarneembare gedrag van de verdachte, dat wil zeggen het geheel van de gedragingen van de verdachte zoals de toestand waarin de verdachte de weg op is gegaan en hoe hij heeft gereden, evenals de overige omstandigheden van het geval, zoals de weersomstandigheden, de verkeerssituatie, de toestand van het wegdek en de verlichting. [7] Heeft de verdachte zijn rijgedrag bijvoorbeeld afgestemd op de weersomstandigheden, het wegdek of de beslagen ruiten? [8] Vervolgens moet worden vastgesteld aan welke norm(en) de verdachte zich had moeten houden in die feitelijke omstandigheden, oftewel wat van een gemiddelde soortgelijke verkeersdeelnemer in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Over de vraag of met het niet voldoen aan die norm reeds de aanmerkelijke onvoorzichtigheid is gegeven verschillen de meningen in de literatuur. [9] De Hoge Raad lijkt de discussie daaromtrent te hebben beslecht in zijn arrest van 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398,
NJ2025/72, m.nt. P.H.P.H.M.C. van Kempen, waarin de Hoge Raad uiteenzet dat het bij de beoordeling of sprake is van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid erop aankomt of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. [10]
NJ2008/440, m.nt. N. Keijzer en HR 28 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9800,
NJ2008/571 kan de verdachte niet baten, nu het in die zaken (slechts) ging om het per abuis niet-naleven van de voorrangsregels (zie hiervoor onder randnummer 3.13) en niet om het rijden op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer. Daarbij komt dat de verdachte tegelijkertijd heeft verklaard dat er sneeuw op de autoruit lag en het zicht op de weg slecht was. Het lijkt mij – met het hof – dat in die weersomstandigheden extra voorzichtigheid was geboden bij het verrichten van een dergelijke manoeuvre. Ik merk daarbij op dat slechte weersomstandigheden, anders dan het middel kennelijk voorstaat, [24] wel degelijk kunnen bijdragen aan het oordeel dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. Bij de beoordeling of de verdachte heeft gehandeld conform de eisen die aan de gemiddelde verkeersdeelnemer in de betreffende omstandigheden mogen worden gesteld kan immers onder meer betekenis toekomen aan de vraag of en in hoeverre de verdachte zijn rijgedrag heeft aangepast aan de weersomstandigheden (ik refereer aan het juridisch kader hiervoor onder randnummer 3.12).