ECLI:NL:HR:2024:1398

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
22/04003
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood en zwaar lichamelijk letsel door schuld in verkeer als gevolg van onoplettendheid van bestuurder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, was betrokken bij een verkeersongeval op 15 maart 2019 te Heerhugowaard, waarbij een passagier in de auto van de bestuurder A is overleden en de bestuurder B zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte bestuurde een Nissan Murano en raakte met haar voertuig van haar weghelft, overschreed een dubbele doorgetrokken streep en kwam frontaal in botsing met de Renault Clio van A. Het hof had vastgesteld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gedragen, wat leidde tot het ongeval. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak de algemene beschouwingen over schuld als delictsbestanddeel in het verkeer uiteengezet. Het hof had geoordeeld dat de verdachte niet voldoende oplettend was geweest, vooral gezien de omstandigheden van de weg en de duisternis. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof bevestigd en het cassatieberoep verworpen, waarbij het hof voldoende gemotiveerd had dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, wat de oorzaak van het ongeval was. De Hoge Raad heeft ook opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, maar heeft geen verdere rechtsgevolgen aan deze constatering verbonden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04003
Datum15 oktober 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 oktober 2022, nummer 23-002651-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt onder meer op tegen de bewezenverklaarde ‘schuld’ als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994).
2.2.1
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, waarbij het de bewijsoverwegingen en de strafmotivering heeft vervangen en de verklaring van de [getuige] als bewijsmiddel heeft geschrapt. In dat vonnis is ten laste van de verdachte overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
“zij op 15 maart 2019 te Heerhugowaard, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Nissan Murano), daarmede rijdende over de provinciale weg (de Westerweg N242), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, terwijl zij, verdachte, ter plaatse bekend is,
- niet voortdurend en niet voldoende haar aandacht bij de weg en het verkeer te houden en niet voortdurend de controle over haar motorrijtuig te houden en
- vervolgens een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden gedeeltelijk rijdend op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan van voornoemde weg is gebotst op een op die rijbaan tegemoetkomend motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Renault, type Clio), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood en waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken sleutelbeen, werd toegebracht.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen:
“Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 27 oktober 2020 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Ik reed op 15 maart 2019 in een Nissan Murano op de N242 in Heerhugowaard. Er kwam een auto op mij af. Ik schrok. Ik probeerde de auto te ontwijken door naar rechts te sturen.
Een proces-verbaal van bevindingen (VerkeersOngevallenAnalyse). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (...):
Op 15 maart 2019 omstreeks 22.55 uur stelden wij een onderzoek in op een ongevalsplaats naar de vermoedelijke toedracht van het hierna bedoelde verkeersongeval. Bij dat ongeval waren betrokken een Nissan Murano voorzien van [kenteken 2], bestuurster [verdachte] en een Renault Clio, voorzien van [kenteken 1], bestuurder [slachtoffer 2] met als passagiere mevr. [slachtoffer 1].
Op 15 maart 2019 omstreeks 22.35 uur vond op de Provinciale weg de N242 (Westerweg) een frontale aanrijding plaats waarbij waren betrokken de Nissan en de Renault voornoemd.
Het ongeval had plaats gevonden in een flauwe bocht van de N242 te Heerhugowaard, gemeente Heerhugowaard.
Het wegdek van de N242 bestond uit bitumen met dichte structuur (DAB) en was ten tijde van het ongeval droog. Het wegdek vertoonde vóór- en ter plaatse van het ongeval geen oneffenheden welke van invloed waren of konden zijn geweest op het ontstaan van dit ongeval.
De straatverlichting was ten tijde van het ongeval in werking. De temperatuur ten tijde van het ongeval was ongeveer 6,5 °C, het weer was droog.
Er waren voor zover bekend ten tijde van het ongeval geen sprake van zicht belemmerende obstakels of andere omstandigheden die van invloed waren op het uitzicht voor de betrokken bestuurders.
De bestuurster van de Renault reed over de N242 vanuit de richting Alkmaar in de richting van Noord-Scharwoude. De bestuurder van de Nissan reed over de N242 vanuit de richting Noord-Scharwoude in de richting van Alkmaar. Het ongeval had plaats gevonden bij hectometerpaal 47,8 tussen de kruispunten van de N242 met de Edisonstraat en de Westdijk. De rijbaan van de N242 was verdeeld in 2 rijstroken met in het midden een dubbele doorgetrokken streep.
Op de rijstrook aan de oostzijde zagen wij een bandenspoor met een verloop naar het zuidwesten (spoor 2 als genoemd in dit proces-verbaal). Dit bandenspoor was afkomstig van linker voorband van de Nissan. Op de rijstrook aan de oostzijde zagen wij krassporen in het wegdek.
Een proces-verbaal van bevindingen. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als aanvullend relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (...):
Het conflict tussen beide voertuigen heeft plaats gevonden op punt A, zie AutoCad tekening PC-Rect overzicht.
Spoornummer 2: dit betrof een spoor die zeer waarschijnlijk is veroorzaakt door de linker voorband van de Nissan. Dit spoor begint op de rijbaan voor verkeer komende uit de richting van Alkmaar en gaande in de richting van Noord-Scharwoude, en eindigt op de middenlijn ter hoogte van het conflictpunt. Punt B in de AutoCad tekening PC-Rect overzicht geeft het eindpunt van spoornummer 2 weer.
De lengte van spoornummer 2, gemeten vanaf begin aftekenen tot punt B, is 17,97 meter.
Terug gekeken vanuit de eindpositie en de bots positie van beide voertuigen kan het niet anders dan dat het linker voorwiel van de Nissan het spoor met label 2 heeft veroorzaakt.
De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 27 oktober 2020:
De rechtbank neemt waar op de AutoCad tekening (bijlage II) dat het botspunt A is gelegen op de rijstrook voor het verkeer in de richting van Alkmaar, vlak naast de dubbele doorgetrokken streep.
Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 16 maart 2019 door getuige [slachtoffer 2] ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring:
Gisteravond reden [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) en ik op de N242 richting Schagen. Ik zag een auto aan komen rijden uit tegenovergestelde richting. Ik zag dat deze auto de bocht nam die daar in de N242 zit. Ik zag dat de auto de bocht niet afmaakte maar op mij af kwam rijden. Vervolgens zag ik die auto geheel op mijn rijbaan mij tegemoet kwam rijden. Ik keek vol in de lampen van die auto. Ik zag dat die auto die op ons af kwam plotseling een beweging maakte naar zijn eigen rijbaan. Maar hij zat veel te veel naar links en geheel op mijn rijbaan om een aanrijding te voorkomen. We reden vol tegen elkaar aan en het was zo een harde klap.
Ik raakte [slachtoffer 1] in haar gezicht aan en ze voelde kil aan. [slachtoffer 1] lag schuin hangend in haar autogordel tegen mij aan. Ze bewoog niet en ik hoorde ook niets meer.
(...)
Een schriftelijk bescheid, zijnde het schouwverslag van de forensisch arts A. Sahebali (...):
Dit verslag houdt onder meer het volgende in.
Cliënt: [slachtoffer 1].
aard van het letsel:
Ribfracturen; rechts zijn alle ribben gebroken. Links meerdere. Vermoedelijk long contusie en perforatie met forse inwendige bloedingen.
Conclusie: Niet natuurlijke dood veroorzaakt door een frontale botsing.
Een schriftelijk bescheid, zijnde de geneeskundige verklaring van de arts P. Nagel gedateerd 11 april 2019 (...):
Uitwendig waargenomen letsel bij [slachtoffer 2] onder meer:
- gebroken sleutelbeen links
Een proces-verbaal van bevindingen. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als aanvullend relaas van bevindingen van [verbalisant 3], gedateerd 8 mei 2019 (...):
Op 8 mei 2019 heb ik gebeld met [slachtoffer 2]. Hij is inmiddels geopereerd aan zijn schouder waardoor hij nu veel last heeft van zijn hand en pols. Hij volgt EDR therapie om zijn trauma te verwerken. Hij mag nog niet autorijden.”
2.2.3
De bewezenverklaring steunt verder op de volgende door het hof gebruikte bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de getuige [verbalisant 2], Forensisch onderzoeker plaats delict/brigadier van beroep, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 september 2022.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U houdt mij voor dat u mij vragen gaat stellen over de aanrijding op 15 maart 2019 te Heerhugowaard.
U vraagt mij hoe ik het spoor heb herkend waarover de brandweerwagen geparkeerd stond. Wij lopen over de plaats delict heen. Wij kijken naar sporen die belangrijk zijn of die wij uit kunnen sluiten als afkomstig van het ongeval. De belangrijke sporen markeren wij. Dat doen we op verschillende wijze. Ik zag het bewuste spoor in deze zaak in één oogopslag. Ik zag het spoor voor de brandweerauto lopen. Om het spoor te markeren heb je vaak licht nodig, dan ga je stap voor stap. Dan moeten we echt zoeken.
Zo’n spoor is niet goed zichtbaar. Gedeeltelijk wel en gedeeltelijk niet. Dan schijn je er licht op. Omdat ik ervaring heb, herken ik de sporen sneller. Het moet allemaal heel nauwkeurig.
Je kan niet alle sporen tegelijk aftekenen. Er lopen mensen langs. Je maakt foto’s vanuit de mast, vanaf een bepaalde hoogte. Dan zijn het net stipjes. Dan zie je de stipjes scheeflopen. Je moet zo’n spoor vanaf een afstand bekijken en in tegengestelde richting. Het asfalt heeft een bepaalde structuur. Met veel mensen die er overheen lopen, er moet goed gekeken worden voordat je gaat markeren.
Zodra je een spoor ontdekt ga je dat uitlopen. Je hoeft niet alle sporen tegelijk te merken. Dat kan ook later gebeuren.
Wij hebben het spoor 2 van twee kanten bekeken. Als je terugkijkt zijn de sporen duidelijk te zien. Je kijkt daarnaar aan de hand van wat er heeft plaatsgevonden. Dan krijg je een goed beeld. Aan de hand daarvan kun je de sporen een naam geven. Op de foto komt het soms anders over. Op een gegeven moment herken je de bandensporen. Die wil je dan identificeren om te bezien of die een rol hebben gespeeld bij de aanrijding. Dat identificeren kan ter plaatse, of op een tekening. Je hebt geconstateerd waar de voertuigen zijn geëindigd. En van daaruit beredeneer je het verloop van de sporen. Een bandespoor herken je aan de stukjes rubber, aftekening, kleur en het verloop van het spoor.
Dat spoor 2 lang doorloopt en dat spoor 3 pas halverwege begint, dus dat de linker band te zien is maar niet de rechterband, kan komen doordat het voertuig een bepaalde kant ophangt.
Spoor 2 is afkomstig van de Nissan. Het is niet mogelijk dat dit spoor van de andere auto afkomstig is. Wij hebben alles in ogenschouw genomen, o.a. de spoorbreedte tussen 3 en 2. Als je dat uitmeet kom je op hetzelfde spoor uit.
Het is ondenkbaar dat spoor 2 van een andere auto afkomstig is. Mijn collega was kort na de melding aanwezig. De brandweerwagen stond al over het spoor heen. Spoor 2 eindigt bij het conflictpunt en het rubber wordt herkend. Ik sluit uit dat het spoor van de brandweerauto afkomstig was.
We hebben wel beide kanten uitgelopen. Aan de andere kant waren dan geen sporen in relatie tot het ongeval. Daar zijn dus ook geen markeerbordjes neergezet.
Ik loop de rijrichting 50 meter tot 100 meter terug.
In de andere richting heb ik geen rem of slipsporen gezien.
2. De verklaring van de getuige [verbalisant 1], Forensisch onderzoeker plaats delict/hoofdagent van beroep, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 september 2022.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U houdt mij voor dat u mij vragen gaat stellen over de aanrijding op 15 maart 2019 te Heerhugowaard.
U toont mij de foto 1 op blz. 25 van het proces-verbaal onderzoek plaats ongeval en vraagt mij wanneer dit spoor 2 is geïdentificeerd. We hebben samen de beelden bekeken. Mijn collega kon zich herinneren dat hij de brandweerauto over het spoor zag staan. Hij heeft gezegd dat het voertuig niet verplaatst kon worden. Dat spoor is later afgekrijt. Toen de hulpverleners weg waren.
Destijds heb ik uitgebreid rondgelopen op de plaats delict. Sommige sporen zijn eerder gemarkeerd dan andere sporen. Tijdens het rondlopen heb ik spoor 2 gezien. We konden spoor 2 nog niet markeren omdat de brandweerauto in de weg stond. Ik was aan het schijnen met een zaklamp. Omdat die brandweerauto daar stond met licht en er licht was van een tegenligger heb je een ander zicht. We zijn pas gaan markeren toen er voldoende ruimte was en we alles goed konden zien.
Op de beelden die net zijn afgespeeld zijn we spoor 2 aan het zoeken. Spoor 2 eindigt bij spoor 1, dat is een kras in het wegdek. Vanaf dat spoor gingen we verder zoeken.
Sommige sporen zie je beter met scheerlicht of vanaf bepaalde plek. Op deze foto is het spoor duidelijk zichtbaar. Of een spoor goed zichtbaar is wordt ook beïnvloed door de belichting op dat moment. Toen ik daar rondliep heb ik het spoor waargenomen. Ik heb mijn ronde afgemaakt en toen kwam mijn collega. We zijn samen verdergelopen en ik heb gezegd dat de brandweerauto achteruit moest rijden. Dan gaan we aan de gang met scheerlicht. Mijn collega markeert het spoor en ik geef aanwijzingen.
(hof: t.a.v. spoor 2) Er zijn lichte schuine strepen zichtbaar. Dat is typerend voor een band die in een slip zit. Je ziet ook losse rubberen rolletjes die je weg kunt blazen. Dat is kenmerkend voor een bandenspoor, dat je krulletjes ziet.
Ik kan mij herinneren dat ik witte streepjes heb waargenomen. Die staan niet op de foto. De band staat diagonaal. Het profiel geeft een bepaalde afdruk. De schuine strepen van een profiel zijn in het algemeen herkenbaar.
Een voertuig wijkt af naar rechts, daar is meer druk, waar de meeste druk is vormt het eerste spoor.
Spoor 2 is niet afkomstig van een andere auto dan de Nissan. Dit spoor loopt uit naar het vastgestelde conflictpunt. Daar zie je de kapotgereden radiator en olie op de weg. Exact op dezelfde plek.
Ik weet niet meer hoe lang we bezig zijn geweest. Ik weet nog wel het tijdstip van de melding, 22.50 uur. Om 23.05 uur was ik ter plaatse.
Het kan niet anders dan dat spoor 2 bij de Nissan hoort. Er is een begin van spoor 2. Een slipspoor dat eindigt ter hoogte van spoor 1. Dat is ongeveer de conflict zone. Het is onmogelijk dat exact hetzelfde punt afkomstig is van een andere auto. Er is een tekening op schaal gemaakt. De afstand tussen de sporen 2 en 3 is gemeten. De Nissan kan precies op de tekening worden gezet.
De brandweerauto is niet verder gereden dan het punt waarop die geparkeerd stond. Spoor 2 kan nooit afkomstig zijn geweest van de brandweerauto.
De rubberen deeltjes zijn mij bijgebleven. Ik had net de module Spoorleer afgerond. Het is niet vastgelegd. Indien daarvan een foto was gemaakt en als je dan recht van boven kijkt zou je de rubberdeeltjes kunnen zien.”
2.2.4
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:
“Toedracht van het ongeval
Het hof stelt met de rechtbank vast dat de verdachte in de avond van 15 maart 2019 reed in een Nissan Murano komende vanuit de richting Noord-Scharwoude en gaande in de richting van Alkmaar op de provinciale weg N242 (Westerweg). Ter plaatse was de rijbaan van de N242 verdeeld in twee rijstroken voor het verkeer in beide richtingen. De rijstroken waren gescheiden door middel van een dubbele doorgetrokken streep. Tussen de afslag met de Edisonstraat en de afslag met de Westdijk bevindt zich een – vanuit de rijrichting van de verdachte bezien – flauw naar rechts buigende bocht. In deze bocht heeft (ongeveer ter hoogte van hectometerpaal 47.8) een frontale botsing plaatsgevonden tussen de auto die de verdachte bestuurde en de uit de tegenstelde richting komende Renault Clio die door [slachtoffer 2] werd bestuurd.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen zonder meer dat [slachtoffer 1], die als passagier bij [slachtoffer 2] in de auto zat, is komen te overlijden als direct gevolg van het ongeval en dat [slachtoffer 2] – eveneens als direct gevolg van het ongeval – zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Het hof is van oordeel dat op basis van het (sporen)onderzoek verricht door de afdeling Verkeersongevallen Analyse (hierna te noemen: VOA) en de verklaring van [slachtoffer 2] bewezen is dat de verdachte van haar weghelft is geraakt en de doorgetrokken streep heeft overschreden, waardoor zij op de rijbaan van het haar tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen, vervolgens een abrupte bocht terug naar rechts heeft gemaakt en daarna rijdend op de doorgetrokken streep tegen het voertuig van [slachtoffer 2] is gebotst. Het sporenbeeld, zoals beschreven in de rapportage van de VOA en de ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting door de verbalisanten van de VOA komen overeen met de toedracht van het ongeval zoals die door [slachtoffer 2] is geschetst in zijn verklaring. Het dossier noch het onderzoek ter terechtzitting heeft een aanwijzing opgeleverd dat het rijgedrag van [slachtoffer 2] heeft bijgedragen aan het ongeval.
De verklaringen van de getuigen [getuige] en [slachtoffer 2]
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van [getuige], als wordt aangenomen dat deze iets heeft kunnen zien van het ongeval, tegenstrijdig is met de verklaring van [slachtoffer 2]. Het hof volgt de raadsman hierin niet. De verklaring van [getuige], dat de verdachte “plotseling een ruk aan het stuur gaf” en de verklaring van [slachtoffer 2] dat de verdachte “plotseling een beweging maakte naar zijn rijbaan” zijn naar het oordeel van het hof niet onderling tegenstrijdig. Beide verklaringen laten immers de ruimte voor het scenario dat de verdachte eerst in de bocht over de dubbele streep is gegaan en daarna een ruk naar rechts heeft gegeven. Het hof heeft ook in dit opzicht dus geen aanleiding om aan de juistheid of betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen.
(...)
Het hof komt gelet op het bovenstaande tot de conclusie dat “spoor 2” door het voertuig van de verdachte is veroorzaakt toen zij rijdend op de verkeerde rijstrook aan haar stuur een ruk naar rechts gaf, waardoor het uiteindelijke botspunt zich (deels) op de (oorspronkelijke en juiste) rijstrook van de verdachte bevond. Met de rechtbank stelt het hof voorts vast dat de verdachte niet enkel de 17.97 meter van spoor 2 op de verkeerde rijstrook heeft afgelegd, maar dat er ook tijd gemoeid moet zijn geweest met het afleggen van een afstand terwijl zij rechtdoor bleef rijden in de bocht, voordat zij geheel op de verkeerde rijstrook reed en spoor 2 veroorzaakte.
(...)
Toetsingskader artikel 6 WVW
Bij beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat in het algemeen niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemde bepaling. Eén moment van onoplettendheid, bijvoorbeeld erin bestaande dat een bestuurder een andere weggebruiker over het hoofd ziet, is onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Ook uit de (aard van de) gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, kan op zichzelf niet worden afgeleid dat sprake is van dergelijke schuld.
Toepassing toetsingskader
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat provinciale wegen en zeker die waarbij de rijstroken voor het elkaar tegemoetkomende verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden, zoals op de N242 op de plaats van het ongeval het geval is, wegen zijn die vanuit verkeerstechnisch oogpunt bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid van weggebruikers vragen. Dit geldt in nog sterkere mate ter plaatse van het ongeval, omdat de weg daar een flauwe bocht maakt. Dat de wegsituatie om grote voorzichtigheid vraagt, wordt benadrukt door de aanwezigheid van de dubbele doorgetrokken streep op het midden van de weg die een absoluut inhaalverbod aanduidt. Tot slot neemt het hof in aanmerking dat ook de duisternis om extra oplettendheid vroeg. Deze omstandigheden maken dat van weggebruikers op deze weg grote voorzichtigheid kan worden gevraagd.
Door op deze weg, zonder duidelijke aanleiding, als bestuurder niet zoveel mogelijk rechts te houden, maar zo veel naar links te sturen dat zij op de voor het haar tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook terecht is gekomen, heeft verdachte naar het oordeel van het hof zich dermate aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen dat het verkeersongeval aan haar schuld is te wijten, als bedoeld in art. 6 WVW 1994. Gelet op de afstand die de verdachte moet hebben afgelegd voordat zij geheel op de verkeerde rijstrook reed en de tijd die daarmee gemoeid moet zijn geweest, is de verdachte gedurende meer dan enkel een kort moment onoplettend geweest.
Van enige omstandigheid die maakt dat niet van schuld in vorenbedoelde zin kan worden gesproken is niet gebleken.
Het hof komt aldus tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.”
2.3
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 6 (in samenhang met artikel 175 lid 1) WVW 1994. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘schuld’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling.
2.4
Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang.
- Artikel 6 WVW 1994:
“Het is een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.”
- Artikel 175 lid 1 WVW 1994:
“Overtreding van artikel 6 wordt gestraft met:
a. gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
b. gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.”
2.5
De totstandkomingsgeschiedenis van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) houdt over ‘schuld’ als delictsbestanddeel onder meer in:
“Memorie van Toelichting
§ 6. In den regel (§ 5) eischt de wet tot het begrip van misdrijf, dat de wil des daders gerigt zij op het feit dat zij met straf bedreigt. Het kan echter zijn dat dit feit de algemeene veiligheid van personen of goederen zoozeer in gevaar brengt of dat daardoor, zoodra het is voltooid, een zoo groot en onherstelbaar nadeel aan bijzondere personen wordt berokkend dat de wet ook de onvoorzigtigheid, de nalatigheid, het gebrek aan voorzorg, in één woord de schuld waarin het feit zijnen oorsprong heeft, moet te keer gaan. In al die gevallen en ook daar waar de schending van een ambtspligt, al is zij zonder opzet gepleegd, de maatschappelijke orde in gevaar brengt, de regten van bijzondere personen aantast en door het een of ander den eerbied voor de wet en van hen die geroepen zijn om haar uit te voeren verzwakt, treft de strafwet nevens hem die met opzet handelt, ook hem aan wiens schuld het feit te wijten is.
(...)
Verslag van de Tweede Kamer met Regeeringsantwoord.
Het begrip
schuldis te onbepaald om zonder nadere omschrijving als kenmerk van een misdrijf te worden gesteld. Het onderscheid tusschen
culpa lataen
culpa levisis volstrekt niet denkbeeldig, en telkens doet zich bij de interpretatie der artikelen de vraag voor, of deze wet alleen de eerste of ook de laatste wil treffen. De strafwet moet zich bepalen tot de
culpa lata, maar vooral ook omdat in
jure civilireeds ontstentenis van overmagt of toeval voldoende kan zijn om de aansprakelijkheid te doen ontstaan, is eene bepaling noodzakelijk. Wel kan toegegeven worden dat de mate van schuld in de meeste gevallen door den regter zal moeten worden in aanmerking genomen bij de bepaling van het quantum der straf, maar de regter moet toch in de wet eene aanduiding vinden dat de culpa levis geheel is uitgesloten.
Ten einde aan dezen eisch te voldoen werd voorgesteld, hetzij eene omschrijving van het begrip in overeenstemming met art. 418 van den Code Pénal Belge, hetzij eene verklaring, dat onder schuld verstaan wordt grove onachtzaamheid of onvoorzigtigheid. Kan de Regering zich met eene dezer definitien vereenigen of wel zou zij eene betere kunnen aanwijzen?
Schuld. (...)
Terwijl hij die opzettelijk misdoet, zijn vermogens verkeerd gebruikt, is de eigenaardigheid van de schuld deze dat men ze niet gebruikt, waar men ze had behooren te gebruiken. Gebrek aan het noodige nadenken, aan de noodige kennis of aan het noodige beleid, ziedaar het wezen van alle schuld.
Hoeveelnadenken,
hoeveelkennis,
hoeveelbeleid is er nu noodig om van schuld vrij te wezen, met andere woorden hoe groot moet het gebrek aan nadenken, kennis, beleid zijn om als schuld te kunnen worden toegerekend? Is het voldoende dat men niet zóó nadacht, niet zóóveel wist, niet zóóveel beleid aanwendde als de meest nadenkende, de meest kundige, de meest voorzichtige mensch (
culpa levis)? Of wordt vereischt dat men minder nadacht, wist, beleidvol was dan de mensch in het algemeen (
culpa lata)? Zonder twijfel moet deze vraag in den laatsten zin worden beantwoord. Alleen die schuld (hetzij bewuste schuld of roekeloosheid, hetzij onbewuste schuld), behoort tot het gebied van ‘t strafrecht die in
foro civili
culpa lata” genoemd wordt. De uitzonderingen die men oppervlakkig zou willen aannemen, zijn slechts uitzonderingen in schijn. Zeer zeker, hij die bijv. in zijn beroep handelt of, zonder een beroep uit te oefenen, zonder noodzaak, eene beroepsbezigheid vervult, is tot meer nadenken, kennis, beleid verplicht dan de mensch in ’t algemeen. Maar ook voor hem is het voldoende dat hij zóóveel nadenken, kennis, beleid openbaart als van de leden dier beroepsklassen
in 't algemeengevorderd wordt.
Een geneesheer kan niet wegens culposen doodslag worden vervolgd, op grond dat wellicht de uitmuntendste medicus, eene beroemde specialiteit, den patient in het leven zou hebben gehouden, maar alleen dan wanneer hij niet onderzocht, niet wist of niet deed datgene wat goede medici
in ‘t algemeenonderzoeken, weten, doen. Dezelfde onnadenkendheid, onkunde, onvoorzichtigheid die voor den niet-medicus nog slechts
culpa leviszou zijn, kan voor den medicus
culpa latawezen. Maar
culpa latais steeds en voor allen noodig.”
(H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel I, 1891, p. 84-86.)
2.6.1
In het algemeen geldt dat onder ‘schuld’ als delictsbestanddeel een grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan (vgl., over schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, HR 17 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4201). Of daarvan sprake is, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (vgl., over schuld in de zin van artikel 308 Sr, HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5630). In het licht van de onder 2.5 weergegeven totstandkomingsgeschiedenis bestaat die ‘schuld’ als delictsbestanddeel in verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Het komt er daarbij op aan of de verdachte “minder nadacht, wist, beleidvol was dan de mensch in het algemeen”, dus of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid.
2.6.2
In cassatie kan alleen worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 – in dit geval het bewezenverklaarde aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag – uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Verder verdient opmerking dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de hier bedoelde zin. (Vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822.)
2.6.3
In de rechtspraak van de Hoge Raad over schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is tot uitdrukking gebracht dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte een andere verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte daarop zijn rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen, nog niet kan volgen dat de verdachte zich “aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig” heeft gedragen (vgl. onder meer HR 28 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9800).
De achtergrond van deze rechtspraak is dat van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij zijn gedrag afstemt op (onder meer) andere, voor hem waarneembare of te verwachten verkeersdeelnemers aan wie hij voorrang moet verlenen of met wie hij anderszins in zijn rijgedrag rekening moet houden. Als bijvoorbeeld in een voorrangssituatie aannemelijk is geworden dat hij daadwerkelijk heeft gekeken of sprake was van zo’n andere verkeersdeelnemer maar hij desondanks een andere verkeersdeelnemer niet heeft opgemerkt, kan niet zonder meer worden gezegd dat hij in vergelijking met de verkeersdeelnemer in het algemeen aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag heeft vertoond.
Uit deze rechtspraak kan echter niet als algemene regel worden afgeleid dat schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 in geen geval kan worden bewezenverklaard als de gedraging van de verdachte die heeft geleid tot het ongeval, haar aanleiding vindt in uitsluitend een enkel moment van onoplettendheid. De omstandigheden van het geval – waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend – kunnen immers zodanige aandacht vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt.
2.7.1
Het hof heeft het volgende vastgesteld. De verdachte reed met haar auto in de avond in de duisternis op de provinciale weg N242 die bestond uit twee rijstroken voor het verkeer in beide richtingen. De rijstroken waren gescheiden door een dubbele doorgetrokken streep. Tussen de afslag met de Edisonstraat en de afslag met de Westdijk bevindt zich een – vanuit de rijrichting van de verdachte bezien – flauw naar rechts buigende bocht. In deze bocht vond een frontale botsing plaats tussen de auto die door de verdachte werd bestuurd en de uit de tegengestelde richting komende auto die door [slachtoffer 2] werd bestuurd. [slachtoffer 1], die als passagier bij [slachtoffer 2] in de auto zat, is komen te overlijden als direct gevolg van het ongeval en [slachtoffer 2] heeft, ook als direct gevolg van het ongeval, zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Over de toedracht van dit ongeval heeft het hof vastgesteld dat de auto van de verdachte van haar weghelft is geraakt en de doorgetrokken streep heeft overschreden, waardoor deze op de rijbaan van het haar tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen, vervolgens een abrupte bocht terug naar rechts heeft gemaakt en daarna op de doorgetrokken streep tegen het voertuig van [slachtoffer 2] is gebotst. Daarnaast heeft het hof overwogen dat “tijd gemoeid moet zijn geweest” met het afleggen van een afstand terwijl de verdachte rechtdoor bleef rijden in de bocht, voordat zij geheel op de verkeerde rijstrook reed.
2.7.2
Het hof heeft verder overwogen dat provinciale wegen – en zeker die waarbij de rijstroken voor het elkaar tegemoetkomende verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden – bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid van weggebruikers vragen, wat in nog sterkere mate op de plaats van het ongeval gold omdat de weg daar een flauwe bocht maakt en de duisternis om extra oplettendheid vroeg. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte, door op deze weg zonder duidelijke aanleiding, als bestuurder niet zoveel mogelijk rechts te houden, maar zoveel naar links te sturen dat zij op de voor het haar tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook is terechtgekomen, zich “dermate aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend” heeft gedragen dat het verkeersongeval aan haar schuld is te wijten. Daarbij heeft het hof in zijn beoordeling betrokken dat, mede gelet op de afstand die de verdachte moet hebben afgelegd voordat zij geheel op de verkeerde rijstrook reed en de tijd die daarmee gemoeid moet zijn geweest, niet is gebleken van een omstandigheid die maakt dat niet van ‘schuld’ kan worden gesproken.
2.7.3
Het oordeel van het hof dat de verdachte ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend’ heeft gereden waardoor een aan haar ‘schuld’ te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, getuigt in het licht van wat onder 2.5 en 2.6 is vooropgesteld, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.8
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering, M. Kuijer, C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 oktober 2024.