2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"Op 2 mei 2009, aan het eind van de middag, heeft op de provinciale autoweg N34, die loopt van Groningen naar Emmen, ter hoogte van Odoorn een frontale aanrijding plaatsgevonden waarbij personenauto's van de merken Audi, Hyundai en Fiat betrokken waren. Het ongeval vond plaats doordat de Audi rijdende vanuit de richting Emmen over de N34 op de rijstrook voor het tegemoetkomend verkeer is terechtgekomen, ten gevolge hiervan zijn twee personen overleden.
Uit het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse blijkt dat ter plaatse een snelheid van 100 km/u is toegestaan dat op de plaats van de aanrijding de weg is voorzien van een dubbele doorgetrokken streep en de weg, gezien vanuit de rijrichting van verdachte, een flauwe bocht naar rechts maakt.
De Audi werd bestuurd door verdachte.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij bekend is met de situatie op de plaats van het ongeval. Hij heeft voorts verklaard dat hij niet bewust op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Van de toedracht van het ongeval en van het ongeval zelf weet hij zich niets meer te herinneren. Hij kan zich wel herinneren dat hij voor het ongeval ongeveer 80 km/u heeft gereden.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte een verkeersovertreding heeft begaan door de dubbele doorgetrokken streep te overschrijden en op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer te rijden.
Het hof overweegt voorts dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Bij de vraag naar bewezenverklaring van schuld in de zin van dit artikel komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Provinciale (auto)wegen en zeker die waarbij de rijbanen voor elkaar tegemoetkomend verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden, zoals de N34 te hoogte van Odoorn, zijn wegen waarvan algemeen bekend is dat deze uit verkeerstechnisch oogpunt gevaarlijk zijn. Dergelijke wegen vergen daarom in de regel bijzondere oplettendheid/voorzichtigheid van de weggebruikers. Zulks geldt in nog sterkere mate ter plaatse van het ongeval, omdat de weg daar een flauwe bocht maakt. Dat de situatie op de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden gevaarlijk is, blijkt uit het feit dat er een dubbele doorgetrokken streep op het midden van de weg is aangebracht, ruim ver voordat de flauwe bocht begint. Verdachte, ter plaatse bekend, is in de bocht niet met de bocht meegereden, maar hij is rechtdoor gereden en heeft vervolgens de doorgetrokken strepen op de as van de weg met zijn gehele auto overschreden, daarmee artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 overtredend. Uit de situatieschetsen van het ongeval en de foto (pagina 21) van de schade aan de Audi, die zijn gevoegd bij voornoemd proces-verbaal, blijkt dat de rechter voorzijde van de auto van verdachte met de Hyundai van de tegenliggers in botsing is gekomen. Hieruit leidt het hof af dat verdachte, terwijl hij op de verkeerde weghelft reed, ook hier niet met de bocht is meegereden maar nog steeds rechtdoor reed, waardoor hij op het punt stond de weg af te geraken en rechtdoor de berm in te rijden. Deze afloop is echter verhinderd door de botsing met de tegenligger. Uitgaande van de verklaring van verdachte dat hij niet bewust naar links heeft gestuurd en gelet op de afstand die verdachte moet hebben afgelegd voordat hij geheel op de verkeerde weghelft reed en de tijd die hiermee moet zijn gemoeid, is verdachte gedurende langere tijd dan een enkel kort moment onoplettend geweest.
Een dergelijke gedraging op een weg als deze kan - onder de hierboven omschreven omstandigheden - in beginsel de gevolgtrekking dragen dat verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is.
Dat kan anders zijn indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde, waaruit volgt dat van schuld als bedoeld in artikel van de Wegenverkeerswet 1994 niet kan worden gesproken.
De raadsman van verdachte heeft in dat kader aangevoerd dat het bijna niet anders kan zijn dan dat sprake is geweest van een tijdelijk bewustzijnsverlies van verdachte.
Het hof verwerpt dit verweer. De enkele mogelijkheid van tijdelijk bewustzijnsverlies is niet voldoende om het bewustzijnsverlies ook aannemelijk te achten. In het dossier bevinden zich geen medische verklaringen of andere aanwijzingen waaruit de aannemelijkheid van het door de raadsman geopperde bewustzijnsverlies blijkt. Dat verdachte zoals de raadsman heeft aangevoerd een week na het ongeval is flauwgevallen, geeft geen onderbouwing aan het verweer, nu de oorzaak daarvan niet bekend is geworden. Evenmin gaat de redenering van de raadsman op dat aannemelijk is dat verdachte het bewustzijn voor het ongeval moet hebben verloren, omdat hij zich niets van de aanloop naar het ongeval kan herinneren. Integendeel: het hof sluit niet uit dat zowel het latere flauwvallen als het geheugenverlies hun oorzaak vinden in het ongeval."