ECLI:NL:PHR:2025:725

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
24/01077
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van blijvend gehoorverlies als zwaar lichamelijk letsel in een mishandelingszaak

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1991, veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 13 maart 2024 de verdachte tot een gevangenisstraf van 5 maanden veroordeeld en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partij. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij het middel zich richt tegen de bewezenverklaring van het strafverzwarende gevolg, namelijk het blijvend gehoorverlies van het slachtoffer. De conclusie van de procureur-generaal, P.M. Frielink, is dat het oordeel van het hof over het blijvend gehoorverlies als zwaar lichamelijk letsel ontoereikend is gemotiveerd. De procureur-generaal stelt dat de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel van belang zijn voor de kwalificatie van zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft geen nadere vaststellingen gedaan over de omvang van het gehoorverlies en de gevolgen daarvan voor het functioneren van het slachtoffer. De conclusie strekt tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof voor herbehandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/01077
Zitting1 juli 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 13 maart 2024 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem (21-002905-20), voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (zaak met parketnummer 08-191976-17) en beledigingen van politieambtenaren (zaken met parketnummers 08-202503-19 en 08-020628-20) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Daarnaast heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij in de mishandelingszaak en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tot slot heeft het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 24/01078. In die zaak concludeer ik vandaag ook.
1.3
Het cassatieberoep is op 21 maart 2024 ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld. Het middel is gericht tegen (de motivering van) de bewezenverklaring van de mishandeling, meer in het bijzonder de bewezenverklaring van het strafverzwarend gevolg, het ‘zwaar lichamelijk letsel’.
1.4
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend ten aanzien van de mishandelingszaak en de strafoplegging.

2.De bewezenverklaring en de bewijsvoering in de mishandelingszaak

2.1
Ten laste van de verdachte is – voor zover in cassatie van belang – in de mishandelingszaak (de zaak met parketnummer 08-191976-17) bewezenverklaard dat:
“hij, op 19 juli 2017 te [plaats] , [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] op de grond te gooien en
- op het lichaam van die [slachtoffer] te zitten en
- meermalen (met kracht) tegen het hoofd en op het lichaam te slaan en te stompen en
- de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel te weten blijvend gehoorverlies / blijvende gehoorschade ten gevolge heeft gehad;”
2.2
Het bewezenverklaarde is door het hof gekwalificeerd als “mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft”, zoals strafbaar gesteld in art. 300 lid 2, Sr.
2.3
De bewezenverklaring steunt op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 1 en 2 van het proces-verbaal, genummerd PL0600- 2017337312-1, met als bijlage op pagina 4 tot en met 10 een fotomap), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [slachtoffer] van 20 juli 2017:
Plaats delict: [a-straat 1] [plaats] ,
Pleegdatum/tijd: op woensdag 19 juli 2017 om 17:28 uur.
Ik doe aangifte van mishandeling. Ik ben zodanig mishandeld dat ik nog naar het ziekenhuis ben geweest voor controle. Hier bleek dat ik mogelijk mijn trommelvlies heb gescheurd. Ook heb ik blauwe plekken in mijn linker nek/hals, onder mijn linker oor, mijn armen en benen. Ook heb ik een verdikking op mijn hoofd. De dokter heeft mij verteld dat dit is gekomen door de klappen die ik heb ontvangen. De mishandeling is gepleegd door [verdachte] . Ik heb [verdachte] gisteren verteld dat ik de relatie wil beëindigen, omdat het gewoon niet werkt tussen ons. Ik zag toen dat [verdachte] gelijk boos werd.
(...). Voordat ik kon reageren was [verdachte] al bij mij en zag en voelde ik dat hij mij met zijn linker vuist in mijn gezicht sloeg. Ik voelde dat hij mij bij mijn oor raakte en op de linkerkant van mijn hoofd. Ik voelde gelijk pijn. Ik probeerde gelijk weg te rennen/kruipen, maar dat lukte niet. [verdachte] heeft mij meerdere malen geslagen. Ook heeft hij mij met de platte hand geslagen op mijn rechterwang. Ik voelde dat [verdachte] mij met zijn ene hand hij de haren vasthield en dat hij met de andere hand mij sloeg. Tijdens het slaan trok [verdachte] mij over de vloer en is hij bovenop mij gaan zitten. Ik voelde dat hij met zijn rechterhand de keel dichtkneep en mij ook sloeg terwijl ik op de grond lag.
2. Een
geschrift bevattende een geneeskundige verklaringbetreffende [slachtoffer] , opgemaakt op 20 juli 2017 door [betrokkene 1] , huisarts (als bijlage op pagina 12), voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1993, is op 20 juli 2017 onderzocht. Er zijn diverse hematomen geconstateerd. Er is sprake van een vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel en inwendig bloedverlies
3. Een
geschrift inhoudende medische informatiebetreffende [slachtoffer] , opgemaakt door KNO-arts dr. [betrokkene 2] van 22 september 2017 (als bijlage op pagina 13, met als bijlage op pagina 14 toonaudiogrammen) – zakelijk weergegeven – inhoudende:
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1993, is op 22 september 2017 onderzocht.
AS: trommelvliesperforatie voorkwadranten, atrofisch aspect trommelvlies.
AD: intact trommelvlies, luchthoudend middenoor.
Toonaudiometrie: AS: gemengd gehoorverlies met overwegend conductief component en aflopend perceptief gehoorverlies. AD: normaal gehoor.
Spraakaudiometrie conform toonaudiometrie.
De conclusie luidt: trommelvliesperforatie AS met mogelijk ketenonderbreking en perceptief gehoorverlies ontstaan na trauma.
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te
weten het proces-verbaal van verhoor van [getuige] door de rechter-commissaris van 21 augustus 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U vraagt mij wat ik kan vertellen over wat er is gebeurd op 19 juli 2017. Mijn dochter belde mij ‘s avonds dat zij in elkaar geslagen was. Ik ben erheen gereden. Zij zag er niet uit. Zij zat onder de blauwe plekken. U vraagt mij of ik nog weet hoe laat zij heeft gebeld. Dat was tegen een uur of 19.00 uur. Maar u moet mij er niet op vastpinnen. Ik heb niet op mijn horloge gekeken. Ik ben in de auto gestapt en erheen gevlogen. U vraagt mij hoe zij klonk aan de telefoon, zij klonk paniekerig. Zij huilde. U vraagt mij wat zij precies vertelde aan de telefoon. Zij vertelde dat zij de verkering had uitgemaakt en dat dat was geëscaleerd.
5.
De verklaring van verdachteafgelegd ter terechtzitting van het hof van 31 januari 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik beken dat er een handgemeen is geweest. Ik heb [slachtoffer] twee keer geslagen met de platte hand.
2.4
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):
“Op 20 juli 2017 is bij het eerste medische onderzoek van aangeefster uitwendig letsel waargenomen, waaronder diverse hematomen op haar hoofd en andere plekken op haar lichaam, en puntbloedingen onder en achter het linkeroor. (…) Bij nader onderzoek aan het linkeroor van aangeefster op 22 juli 2017
[A-G: ik begrijp: 22 september 2017]heeft de KNO-arts een trommelvliesperforatie en een na trauma ontstaan gehoorverlies geconstateerd. Uit de medische informatie blijkt niet dat er bij aangeefster al eerder sprake van gehoorverlies is geweest. Naar het oordeel van het hof is dit overigens ook niet aannemelijk geworden en moet het blijvende gehoorverlies aan het linkeroor van aangeefster worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Het hof komt dan ook tot bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid dat de mishandeling van aangeefster zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad”.
2.5
Het bestreden arrest bevat verder de volgende passages over het bij het slachtoffer geconstateerde letsel:
“Oplegging van straf en/of maatregel
(…)
Verdachte heeft zijn toenmalige vriendin [slachtoffer] mishandeld in haar eigen woning. Hij heeft het slachtoffer niet alleen opzettelijk lichamelijk letsel toegebracht, waaronder diverse hematomen verspreid over haar hele lichaam, maar door het handelen van verdachte is daarnaast onherstelbare schade in haar linkeroor ontstaan, waardoor zij blijvend gehoorverlies heeft geleden. (…)
De vrijspraak van het strafverzwarende bestanddeel ‘levensgezel’ in hoger beroep doet op zichzelf niets af aan de ernst van de bewezenverklaarde mishandeling en de ingrijpende gevolgen van dit feit voor het slachtoffer, waaronder het blijvende gehoorverlies.
(…)
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
(…)
“Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij al op jonge leeftijd blijvende en ernstige gehoorschade heeft opgelopen”.

3.Het middel

3.1
In het middel wordt geklaagd dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, althans blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip ‘zwaar lichamelijk letsel’, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in de artikelen 82 en 300 lid 2 Sr. Door de stellers wordt in dit verband aangevoerd dat “een
traumatische perforatie van een trommelvliesen een
verminderd gehoor(aan één oor) onvoldoende is om als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt”.
3.2
Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop. Het begrip ‘zwaar lichamelijk letsel’ wordt in het Wetboek van Strafrecht niet uitputtend gedefinieerd of omschreven. Wel bevat art. 82 Sr een niet-limitatieve opsomming van gevallen die in elk geval als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt, te weten: “ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden, en afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw” plus “storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft”.
3.3
Ook buiten deze in art. 82 Sr genoemde gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden gekwalificeerd indien dat letsel voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van ‘zwaar lichamelijk letsel’ sprake is, in elk geval kunnen worden aangemerkt “de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.” [1] Wat betreft de aard van het letsel geldt dat ook verlies van het gebruik van een zintuig als zwaar lichamelijk kan worden beschouwd. [2] “De beantwoording van de vraag of letsel als ‘zwaar lichamelijk letsel’ moet worden aangemerkt, is in belangrijke mate voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Zijn oordeel daarover kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst. Als echter uit de bestreden beslissing niets blijkt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, zal dat aanleiding kunnen geven tot cassatie.” [3]
3.4
Door de stellers van het middel wordt, als gezegd, aangevoerd dat letsel dat bestaat uit een trommelvliesperforatie en verminderd gehoord (aan één oor) niet is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Daarbij wordt – met aanhaling van een conclusie van A-G Vellinga [4] – ook verwezen naar twee arresten van de Hoge Raad. Het eerste arrest waar in dit verband een beroep op wordt gedaan is HR 17 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1398,
NJ1999/151. In die zaak bleek uit een medische verklaring, opgesteld enkele dagen na het bewezenverklaarde feit, dat onder meer sprake was van verminderd gehoor aan het linkeroor en een traumatische perforatie van het trommelvlies. Het hof oordeelde dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Volgens de Hoge Raad was dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk, omdat de bewijsmiddelen niets inhielden over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. In het tweede arrest, HR 1 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4637, ging het om een perforatie van het trommelvlies. Het hof merkte dat letsel als zwaar lichamelijke letsel aan. Opnieuw oordeelde de Hoge Raad de beslissing van het hof niet zonder meer begrijpelijk. Naast deze beide zaken heeft de Raad zich meer recent, voor zover mij bekend, niet meer uitgelaten over de kwalificatie van letsel aan het gehoor. [5]
3.5
Dat neemt niet weg dat uit deze zaken wel kan worden afgeleid dat letsel dat bestaat uit een perforatie van het trommelvlies met verminderd gehoor als gevolg, niet
zonder meerals zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. In de onderhavige zaak volgt uit de voor het bewijs gebruikte medische verklaring van de KNO-arts, dat er sprake is van een trommelvliesperforatie aan het linkeroor als gevolg waarvan het slachtoffer “aflopend perceptief gehoorverlies” heeft opgelopen. Een nadere online zoekslag leert dat het hierbij gaat om een vorm van slechthorendheid die niet volledig te genezen is. Dit bij het slachtoffer geconstateerde gehoorverlies is, zoals reeds blijkt uit de bewezenverklaring en de hiervoor aangehaalde passages uit het bestreden arrest, door het hof (onder meer) als “blijvend” aangemerkt. De vraag waar het in de kern om gaat is of de duiding “blijvend” voldoende is om het letsel als zwaar lichamelijk letsel aan te merken.
3.6
Het lijkt mij dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. De enkele omstandigheid dat sprake is van gehoorverlies van blijvende aard kan naar mijn mening niet de gevolgtrekking dragen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Weliswaar zegt het blijvende karakter van het gehoorverlies in algemene zin iets over het niet-bestaande uitzicht op volledig herstel, maar voor de kwalificatie van dergelijk blijvend letsel als zwaar zijn nadere vaststellingen over het geconstateerde letsel noodzakelijk. Daarbij lijken mij, wat betreft de aard van het letsel, in het bijzonder de mate van het gehoorverlies en de daarmee gepaard gaande gevolgen voor het functioneren van het slachtoffer relevant, als ook – het door de Hoge Raad genoemde algemene gezichtspunt van – de noodzaak en aard van medisch ingrijpen. Deze omstandigheden kunnen, ook al is het gehoorverlies blijvend, sterk variëren. Niet ieder blijvend gehoorverlies zal van dusdanig wezenlijke omvang en ernst zijn dat kan worden gesproken van zwaar lichamelijk letsel.
3.7
In de onderhavige zaak heeft het hof geen nadere vaststellingen gedaan over de omvang van het gehoorverlies [6] en de bewijsmiddelen houden evenmin iets in over de gevolgen van het letsel op het functioneren van het slachtoffer en de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen. Dat brengt mij tot de conclusie dat het middel slaagt, omdat het oordeel van het hof, dat het bij het slachtoffer als gevolg van de mishandeling ontstane blijvende gehoorverlies als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken, ontoereikend is gemotiveerd.
3.8
Ten overvloede merk ik nog op dat het huidige dossier ook aanknopingspunten bevat voor dergelijke nadere vaststellingen over het letsel. Zo behelst de verklaring van de KNO-arts die het hof deels voor het bewijs heeft gebruikt (zie randnr. 2.3), in het niet voor het bewijs gebezigd deel ook informatie over de mogelijkheid tot medisch ingrijpen. Daarnaast bevat een bij de vordering van de benadeelde partij gevoegd ander stuk van diezelfde arts – waarop het hof, gelet op hetgeen is overwogen in verband met de vordering van de benadeelde partij, kennelijk wel acht heeft geslagen (zie hiervoor onder randnr. 2.5) – meer relevante informatie over de omvang van het geconstateerde gehoorverlies en de wijze van medisch (niet operatief) ingrijpen.

4.Slotsom

4.1
Het middel slaagt.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend ten aanzien van de zaak met parketnummer 08-191976-17 en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.HR 17 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:571,
2.HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051,
3.HR 17 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:571,
4.Conclusie van 18 mei 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO3454.
5.Dat ligt anders in de feitenrechtspraak. Daarin is ook meer recentelijk blijvende gehoorschade niet zonder meer als zwaar lichamelijk letsel aangemerkt. In aansluiting op de jurisprudentie van de Hoge Raad wordt voor de kwalificatie van dat letsel betekenis toegekend aan onder meer de ernst/omvang van de opgelopen gehoorschade, de aard van medisch (niet operatief) ingrijpen en de gevolgen van het letsel op het functioneren van het slachtoffer. Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2024:3521, ECLI:NL:RBOBR:2023:3863, ECLI:NL:GHSHE:2022:3739, ECLI:NL:GHDHA:2018:3370, ECLI:NL:RBNNE:2018:1096 en ECLI:NL:RBOBR:2017:2469.
6.Het hof heeft, in de aanhef van bewijsmiddel 3, weliswaar verwezen naar de bij de medische informatie van de KNO-arts gevoegde toonaudiogrammen, maar het heeft op grond daarvan geen verdere vaststellingen gedaan over de omvang van het door de KNO-arts geconstateerde gehoorverlies.