ECLI:NL:RBOBR:2017:2469

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
01/195174-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een honkbalknuppel leidend tot blijvende gehoorschade

Op 4 mei 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 september 2016 in Aarle-Rixtel, waar de verdachte met een honkbalknuppel het slachtoffer op het hoofd sloeg, wat leidde tot blijvende gehoorschade en andere verwondingen. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die een beroep deed op noodweer, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, en dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 5.425,60 aan schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch,
Team strafrecht
Parketnummer: 01/195174-16
Datum uitspraak: 04 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1978] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 september 2016.
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 september 2016 te Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvende) gehoorschade en/of (blijvende) gebitsschade, heeft toegebracht door met een honkbalknuppel met kracht te slaan op/tegen het hoofd/gezicht van voornoemd slachtoffer;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 september 2016 te Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een honkbalknuppel met kracht heeft geslagen op/tegen het hoofd/gezicht van voornoemd slachtoffer, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 september 2016 te Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek [slachtoffer] heeft mishandeld door met een honkbalknuppel met kracht te slaan op/tegen het hoofd/gezicht van voornoemd slachtoffer, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvende) gehoorschade en/of (blijvende) gebitsschade ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit [zware mishandeling] wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft, conform de overgelegde pleitnota, vrijspraak van het primair [zware mishandeling] en subsidiair [poging tot zware mishandeling] ten laste gelegde feit bepleit. Hiertoe heeft de raadsvrouwe onder meer aangevoerd dat het letsel van het slachtoffer niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Ook van [voorwaardelijk] opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is naar het oordeel van de raadsvrouwe geen sprake, waardoor niet tot een bewezenverklaring gekomen kan worden. Ten aanzien van het bewijs van het meer subsidiair ten laste gelegde [mishandeling] heeft de raadsvrouwe zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de inhoud van de hierna weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit [zware mishandeling], zoals omschreven onder de bewezenverklaring, wettig en overtuigend bewezen.
De bewijsmiddelen. [1]

Verklaring [slachtoffer], proces-verbaal aangifte d.d. 21 september 2016 [pagina 21 t/m 23]
Op 21 september 2016, omstreeks 20.00 zag ik bij mijn woning op de Helmondseweg 11 in Aarle-Rixtel [verdachte] aankomen lopen met een eikenhoutenkleurige honkbalknuppel van ongeveer 1 meter lang. Ik kreeg een klap met de honkbalknuppel tegen de linkerkant van mijn gezicht, ik voelde meteen pijn en was gelijk duizelig. Hierna ben ik een paar keer buiten bewustzijn geweest en heb ik niet alles meer meegemaakt. Ik ben vervolgens in de ambulance behandeld en voor onderzoek nog naar het Elkerliek ziekenhuis in Helmond gegaan. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

Verklaring [getuige] ,proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 september 2016 [pagina 34 t/m 35]
Op woensdag 21 september 2016 zag ik, op het adres Helmondseweg 11 te Aarle Rixtel, dat die Marokkaan [verdachte] eraan kwam lopen met een flinke houten honkbal knuppel, van ongeveer een meter lang. Ik zag dat hij meteen [slachtoffer] sloeg met de knuppel en raakte hem daarbij op zijn linker arm. Hij wilde weer aanhalen en hield de knuppel met twee handen vast waarbij de knuppel boven zijn schouder uitstak. [slachtoffer] liep wankelend weg. Toen sloeg die Marokkaan nog een keer hard met de knuppel en raakte [slachtoffer] op de linkerkant van zijn hoofd. Ik zag dat [slachtoffer] viel en bleef liggen.

Verklaring verdachte, proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 22 september 2016 [pagina 44 t/m 49]
Wij zijn naar Aarle-Rixtel gegaan. Ik zag dat [slachtoffer] mij zag en op mij afgelopen kwam. Ik maakte met de honkbalknuppel die ik had meegenomen een schijnbeweging maar toch bleef [slachtoffer] op mij aflopen. Ik heb vervolgens een keer met de honkbalknuppel [slachtoffer] tegen zijn hoofd aangeslagen. Ik weet dat ik hem ter hoogte van zijn oor raakte. Ik zag dat [slachtoffer] meteen viel. Ik heb toen tegen [slachtoffer] geroepen dat ik hem helemaal kapot zou kunnen slaan. Ik heb tegen het hoofd van [slachtoffer] geslagen en niet tegen zijn been of lichaam omdat dat geen zin heeft bij zo’n gast. Het klopt dat ik er bewust voor heb gekozen om [slachtoffer] tegen zijn hoofd aan te slaan om hem uit te schakelen.

Relaas [verbalisant] ,proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2016 [pagina 43]
Ik hoorde dat [slachtoffer] op 23 september 2016 telefonisch over zijn verwondingen aan mij vertelde dat hij:
- ruis/suizingen in zijn oor heeft
- evenwichtsstoornissen heeft
- vermoedelijk een gescheurd trommelvlies
- bloedend oor nog steeds en daarom gaat [slachtoffer] vanmiddag naar de huisarts ter controle
Ik hoorde dat [slachtoffer] verder vertelde dat hij veel moest rusten en dat dit niet altijd lukte vanwege de oorsuizingen.

Schrijven Keel- Neus en Oorarts mevrouw [naam arts]d.d. 21 november 2016 [vordering benadeelde partij, bijlage 10: medisch dossier]
[slachtoffer] werd gezien op onze polikliniek.

Anamnese

3 weken geleden honkbalknuppel op het oor gekregen. Sindsdien slechter horen links, tevens een tinnitus links. Na klap ook bloedverlies uit het oor gehad.

Lichamelijk onderzoek

Beide oren: luchthoudend middenoor
Fistelsymptoom negatief.

Aanvullend onderzoek

Toonaudiogram 13/53dB perceptief gehoorverlies.

Conclusie

Perceptief gehoorverlies links bij status na klap op het linker oor.
Tevens daarbij last van oorsuizen links.
Patiënt heeft na de mishandeling op 21.09.2016 last van slechter horen links met daarbij ook een suis in het oor. In december zal ik patiënt terug zien voor opnieuw een hoortest, om te zien of het horen aan de linker kant verbeterd is. Waarschijnlijk dat door de klap op het linker oor er schade is ontstaan aan het binnenoor, nu kan ik nog geen uitspraak doen of dit irreversibel is of niet (dat zal blijken uit de hoortest in december).
Afhankelijk van deze uitslag zal patiënt wel of niet een hoortoestel aan de linker kant moeten gaan krijgen. Daarmee kan het horen verbeteren en hopelijk ook een afname van de suis in zijn oor.

Schrijven [arts]d.d. 16 december 2016 [vordering benadeelde partij, bijlage 10: medisch dossier]
[slachtoffer] werd gezien op onze polikliniek.

Beloop

Komt voor uitslag audio
Gehoorverlies is echt direct na de klap op het hoofd ontstaan.
Geen verbetering bemerkt.
Toonaudiogram: 10/48dB perceptief van aard, spraak conform

Conclusie

Perceptief gehoorverlies links na hoofdtrauma (honkbalknuppel op linker oor).
Gezien trauma, geen reden te denken aan brughoekpathologie.

Beleid

Recept hoortoestel links meegegeven.
Uitleg gegeven omtrent tinnitus.
Indien toename tinnitus eventueel verwijzing naar ACE besproken.
Controle alhier zo nodig

Relaas [verbalisant] ,proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2017 [zonder paginanummering]
Op 16 januari 2017 vroeg ik naar de verwondingen van benadeelde. Ik hoorde dat deze zei dat hij permanente gehoorschade heeft opgelopen en dat hij een gehoorapparaat zal moeten dragen om deze gehoorschade zoveel mogelijk te ondersteunen.
Bewijsoverwegingen.
Zwaar lichamelijk letsel
De raadsvrouwe heeft ten verweer aangevoerd dat het letsel van het slachtoffer niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, nu niet vastgesteld kan worden dat de gehoorschade die het slachtoffer heeft opgelopen als gevolg van de klap met de honkbalknuppel, blijvend van aard is. Daarnaast heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is van (blijvende) gebitsschade.
De rechtbank verwerpt het kwalificatieverweer en overweegt hiertoe als volgt. Volgens vaste jurisprudentie wordt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht aangemerkt: elk lichamelijk nadeel dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. In dit verband overweegt de rechtbank dat het slachtoffer als gevolg van de klap met de honkbalknuppel tegen zijn hoofd, zoals blijkt uit het medisch dossier van het slachtoffer [dat als bijlage aan de vordering van de benadeelde partij is gehecht], oorsuizen (tinnitus) heeft opgelopen aan zijn linkeroor en dat er sprake is van perceptief gehoorverlies. Zoals hiervoor is vermeld is teneinde vast te kunnen stellen of de gehoorschade bij het slachtoffer irreversibel is, in december 2016 opnieuw een hoortest gedaan. Hieruit bleek dat er geen sprake was verbetering. De gehoorschade is sinds de dag waarop het letsel is veroorzaakt niet verbeterd en om die reden heeft de Keel- Neus- en Oorarts een hoortoestel voorgeschreven aan het slachtoffer om de gehoorschade zoveel mogelijk te ondersteunen. De rechtbank is van oordeel dat voornoemd letsel naar normaal spraakgebruik gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel en dat sprake is van blijvend letsel.
Evenals de raadsvrouwe acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat het slachtoffer als gevolg van de klap met de honkbalknuppel (blijvende) gebitsschade heeft opgelopen. De rechtbank zal verdachte daarvan -partieel- vrijspreken.
Opzet
De rechtbank verwerpt het verweer dat van [voorwaardelijk] opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel geen sprake is geweest en overweegt hiertoe als volgt. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt onder meer dat verdachte het slachtoffer met een wapen, te weten: een houten honkbalknuppel van circa 1 meter lang, met kracht tegen het hoofd heeft geslagen. Verdachte heeft er bewust voor gekozen het slachtoffer tegen het hoofd te slaan met het doel hem uit te schakelen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen [minst genomen] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarmee is het [voorwaardelijk] opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gegeven.
Overige
De overige door de verdediging gevoerde verweren ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit merkt de rechtbank aan als bewijsverweren. Deze verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
[Primair:]
op 21 september 2016 te Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende gehoorschade, heeft toegebracht door met een honkbalknuppel met kracht te slaan tegen het hoofd van voornoemd slachtoffer.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Noodweer
De raadsvrouwe van verdachte heeft ter zitting ten verweer aangevoerd dat verdachte een beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer toekomt, waardoor zijn gedraging niet strafbaar is. Hiertoe heeft de raadsvrouwe onder meer aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van andermans lijf nu [persoon 1] en [persoon 2] werden aangevallen door het slachtoffer. Verdachte wilde hen tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding beschermen en is om die reden met een honkbalknuppel in zijn hand uit de auto gekomen en richting de woning van het slachtoffer gelopen, alwaar de escalerende situatie tussen de [gezusters] en het slachtoffer plaatsvond. Bij het zien van verdachte is het slachtoffer direct op verdachte afgekomen en heeft hij zijn woede op hem gericht. De ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding heeft zich zo bezien verlegd van de [gezusters] naar verdachte. Volgens de verdediging is er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte waartegen hij zich mocht verdedigen gelet op de navolgende omstandigheden. Het slachtoffer kwam boos op verdachte af lopen en wilde de honkbalknuppel van verdachte afpakken. Ondanks een aantal waarschuwingen van verdachte bleef het slachtoffer scheldend en met gebalde vuisten dreigend op verdachte aflopen. Verdachte was genoodzaakt zich te verdedigen tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Na een aantal schijnbewegingen te hebben gemaakt met de honkbalknuppel, waarbij verdachte het slachtoffer nog enkele malen heeft gewaarschuwd, heeft verdachte het slachtoffer uiteindelijk tegen zijn hoofd geslagen. Als verdachte het slachtoffer niet met een honkbalknuppel tegen zijn hoofd zou hebben geslagen, zou verdachte zelf klappen hebben gehad van het slachtoffer. Verdachte dient gelet op het hem toekomende beroep op noodweer te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsvrouwe.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt. Artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat niet strafbaar is diegene die een strafbaar feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank is van oordeel dat een eventuele ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van [persoon 1] en [persoon 2] al voorbij was op het moment dat het slachtoffer zich tot verdachte wendde. Bij de beoordeling van de vraag of verdachte vanaf dit moment verkeerde in een noodweersituatie houdt de rechtbank rekening met het navolgende. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de aanval van het slachtoffer bestond uit de navolgende concrete omstandigheden: het slachtoffer kwam scheldend en met gebalde vuisten op verdachte af gelopen. Het slachtoffer keek hierbij erg boos en verdachte heeft verklaard dat hij het vuur in de ogen van het slachtoffer zag op het moment dat hij op hem af liep. Dit alles tezamen beangstigde verdachte, omdat het slachtoffer groter en sterker is dan hijzelf en verdachte bovendien te kampen heeft met een lichamelijke beperking aan zijn arm als gevolg van een eerder verkeersongeval. De rechtbank vindt voor deze verklaring van verdachte geen steun in de overige verklaringen in dit dossier. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit de verklaring van verdachte en de verschillende getuigenverklaringen die zich in het politiedossier bevinden niet kan worden afgeleid dat het slachtoffer al rennend of met versnelde pas op verdachte is afgelopen. Evenmin kan hieruit worden afgeleid dat het slachtoffer verdachte op enig moment daadwerkelijk heeft aangevallen, dat hij gedreigd heeft met een aanval of een aanvallende of dreigende houding heeft aangenomen richting verdachte. Niet alleen het slachtoffer en getuige [getuige] , maar ook getuige [persoon 1] - zijnde de schoonzus van verdachte voor wie hij in de bres sprong - heeft verklaard dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft aangevallen. Uit al de genoemde verklaringen is niet af te leiden dat hier een aanval (of de dreiging van een aanval) door het slachtoffer aan vooraf is gegaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte waartegen hij zich mocht verdedigen. Er was geen sprake van een noodweersituatie. Het verweer wordt daarom verworpen.
Strafbaarheid van de feiten
De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde het in de uitspraak vermelde strafbare feit oplevert. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Noodweer-exces
In het verlengde van het beroep op noodweer, zoals hierboven besproken, heeft de raadsvrouwe ter zitting bepleit dat verdachte een beroep toekomt op de schulduitsluitingsgrond noodweer-exces wanneer een beroep op noodweer niet gehonoreerd wordt wegens de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging.
Gelet op het bepaalde in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is voor een geslaagd beroep op noodweer-exces vereist dat er sprake is een noodweersituatie. Nu de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen, zoals hierboven reeds uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ook geen beroep toekomt op de schulduitsluitingsgrond noodweer-exces. Het verweer is hiermee verworpen.
Strafbaarheid van de feiten
De rechtbank is van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van het primair ten laste gelegde feit en dat aan hem wordt opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Voor het geval de rechtbank tot een veroordeling komt ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouwe verzocht aan verdachte op te leggen een taakstraf al dan niet in combinatie met een geheel voorwaardelijke (gevangenis)straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verder houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Daarbij merkt de rechtbank op dat bij het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) als oriëntatiepunt is opgenomen: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. Dit oriëntatiepunt dient als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door met kracht met een houten honkbalknuppel tegen het hoofd van het slachtoffer te slaan. In dit kader weegt de rechtbank het navolgende mee. Het gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om geweld tegen een ander te gebruiken. Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit aangetast. Het geweld moet op het slachtoffer een grote indruk hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Bovendien heeft het slachtoffer als gevolg van het misdrijf de zeer hinderlijke aandoening tinnitus (oorsuizen) opgelopen en is er sprake van perceptief gehoorverlies. Door de blijvende gehoorschade is het slachtoffer aangewezen op een hoorapparaat. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Daarnaast veroorzaakt een delict als het onderhavige veel maatschappelijke onrust en leidt het tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Strafmatigende omstandigheden
Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank rekening houden met de omstandigheid dat verdachte zijn medewerking heeft verleend aan het onderzoek. Ook zal de rechtbank rekening houden met het advies van de reclassering d.d. 16 januari 2017, waaruit volgt dat het risico op herhaling van delictgedrag niet groot is. Verder houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte een baan heeft en de zorg draagt voor zijn vier kinderen.
De strafsoort, strafmaat en strafmodaliteit
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een taakstraf voor de maximale duur van 240 uur subsidiair te vervangen door 120 dagen hechtenis. Naast deze taakstraf zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van 120 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest, waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank beoogt hiermee enerzijds de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds om door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegen te gaan.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij slechts gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking komt. De gevorderde immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 7.000,00 dient toegewezen te worden. De navolgende posten van de gevorderde materiële schade dienen eveneens toegewezen te worden: het eigen risico van de zorgverzekering, de reiskosten, het T-shirt en de spijkerbroek. De overige posten van de gevorderde materiële schade, te weten: het verlies van inkomen, de deskundigenkosten, de buitengerechtelijke proceskosten en de kosten voor het hoortoestel, dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard nu deze onderdelen van de vordering te complex van aard zijn en de beoordeling hiervan een onevenredige belasting van het strafproces zou vergen.
De vordering dient dan ook toegewezen te worden tot een bedrag van € 7.736,00 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten, waarbij aan de verdachte de verplichting opgelegd dient te worden tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Voorts dienen de proceskosten toegewezen te worden conform het liquidatietarief in kantonzaken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering vanwege de bepleite vrijspraak dan wel het verdachte toekomende beroep op noodweer(-exces). Subsidiair dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, nu de vordering te groot en te complex van aard is voor het strafproces. Meer subsidiair dienen de gevorderde posten, te weten: de inkomensschade, de kledingschade, de deskundigenkosten, de kosten van een hoortoestel en de immateriële schade, afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard te worden. Het door de benadeelde bij de vordering ter zake van het T-shirt getoonde kledinglabel heeft betrekking op een ander kledingstuk.
Beoordeling.De benadeelde partij heeft een vordering ingediend ten behoeve van de vergoeding van de materiële schade en immateriële schade die hij heeft geleden. De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt € 7.000,00. De rechtbank ziet aanleiding de immateriële schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid schattenderwijs te begroten op € 5.000,00 gelet op de schadevergoeding die in - grosso modo - vergelijkbare gevallen doorgaans wordt toegewezen voor soortgelijke feiten.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding merkt de rechtbank het navolgende op. De kosten die zijn gemaakte ten behoeve van het eigen risico van de zorgverzekering [te weten: € 385,00] komen voor toewijzing in aanmerking. Ten aanzien van de reiskosten merkt de rechtbank op dat in de vordering is uitgegaan van een bedrag van € 42,05, gebaseerd op een kilometervergoeding van € 0,29 per kilometer. De rechtbank ziet aanleiding de reiskosten te begroten op € 40,60 nu er uitgegaan dient te worden van een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer.
De rechtbank acht derhalve toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering: immateriële schadevergoeding ad. € 5.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en materiële schadevergoeding ad. € 425,60 [bestaande uit de posten: eigen risico zorgverzekering ad. € 385,00 en reiskilometers ad. € 40,60] vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het indienen van de vordering, te weten: 13 januari 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
In het overige deel van de vordering [te weten: de spijkerbroek ad. € 249,00, het t-shirt ad. € 59,95, de buitengerechtelijke advocaatkosten ad. € 3.445,92, de deskundigenkosten ad. € 181,50, de inkomensschade ad. € 12.944,28 en het hoortoestel ad. € 31.800,00] zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde is toegebracht. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat de proceskostenvergoeding dient te worden vastgesteld op basis van het liquidatietarief in kantonzaken, waarbij twee punten toegekend worden, te weten: een punt voor het indienen van de vordering en een punt voor de aanwezigheid ter terechtzitting. Gelet op de hoogte van het toegekende bedrag [te weten: € 5.425,60] staat een punt gelijk aan een bedrag van € 250,00. Derhalve zal de rechtbank de tot op heden gemaakte proceskosten begroten op € 500,00. Daarnaast zal de rechtbank toewijzen de gemaakte reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zitting ad. € 17,00 en de verletkosten ad. € 148,76. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 665,76.
Verder zal verdachte veroordeeld worden in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag van € 5.425,60 tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het bedrag aan immateriële schadevergoeding ad. € 5000,00 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2016 tot de dag der algehele voldoening en het bedrag aan materiële schadevergoeding ad. € 425,60 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2017.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen: 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f en 302 van het Wetboek van strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. primair:

zware mishandeling
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. primair:

Gevangenisstrafvoor de duur van
120 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht,
waarvan 119 dagen voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Taakstrafvoor de duur van
240 uursubsidiair 120 dagen hechtenis
T.a.v. primair:

Maatregel van schadevergoeding van € 5.425,60subsidiair 62 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 5.425,60 (vijfduizend vierhonderd vijfentwintig euro en zestig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 62 dagen hechtenis.
Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 5.000,00 immateriële schadevergoeding en € 425,60 materiële schadevergoeding (bestaande uit posten: eigen risico zorgverzekering ad. € 385,00 en reiskosten ad. € 40,60).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het bedrag aan immateriële schadevergoeding ad. € 5000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2016 tot de dag der algehele voldoening en het totale bedrag aan materiële schadevergoeding ad. € 425,60 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2017.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 5.425,60 (vijfduizend vierhonderd vijfentwintig euro en zestig eurocent). Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 5.000,00 immateriële schadevergoeding en € 425,60 materiële schadevergoeding (bestaande uit posten: eigen risico zorgverzekering ad. € 385,00 en reiskosten ad. € 40,60).
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Het bedrag aan immateriële schadevergoeding ad. € 5000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2016 tot de dag der algehele voldoening en het totale bedrag aan materiële schadevergoeding ad. € 425,60 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2017.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 665,76 (zeshonderd vijfenzestig euro en zesenzeventig eurocent).
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. T. Dompeling, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. de Haas, griffier,
en is uitgesproken op 4 mei 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het eindproces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, district Helmond, districtsrecherche Helmond, registratienummer PL2100-2016213157, gesloten op 27 september 2016, aantal doorgenummerde pagina’s: 49.