ECLI:NL:RBAMS:2024:3521

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
13-319730-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling, poging tot zware mishandeling en openlijk geweld tijdens rellen na WK-wedstrijd

Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 december 2022 tijdens rellen na de overwinning van het Marokkaanse voetbalelftal op Spanje zwaar vuurwerk heeft gegooid naar leden van de Mobiele Eenheid (ME). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van drie leden van de ME, poging tot zware mishandeling van twee andere leden van de ME en openlijke geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan de slachtoffers door vuurwerk in hun richting te gooien, wat resulteerde in blijvende gehoorschade voor enkele slachtoffers. De verdachte werd vrijgesproken van zware mishandeling van twee andere slachtoffers, omdat niet was bewezen dat zij zwaar lichamelijk letsel hadden opgelopen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade vorderden als gevolg van de mishandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.319730.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-319730-22
Datum uitspraak: 12 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboortegegevens] 2004,
wonende op [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. G. Akaröz, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] (hierna te benoemen bij hun achternaam) naar voren is gebracht door hun raadsvrouw, mr. E. Benhaim. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4] hebben tijdens het onderzoek op de terechtzitting hun vordering nader toegelicht.

2.Tenlastelegging

Op 6 december 2022 won het voetbalelftal van Marokko tijdens het WK voetbal de wedstrijd tegen Spanje. Om deze overwinning te vieren verzamelde ‘s avonds een grote groep supporters van het winnende elftal zich rondom het Mercatorplein in Amsterdam. Op enig moment is de feeststemming omgeslagen, waarna de Mobiele Eenheid (ME) ter plaatse kwam. [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] waren die avond werkzaam als leden van de ME. Vervolgens braken er rellen uit, waarbij de ME werd bekogeld met vuurwerk. Daarvoor is (onder meer) verdachte aangehouden door de politie.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 6 december 2022 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
zware mishandeling van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] ;
poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en andere personen;
openlijke geweldpleging.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit 1 (zware mishandeling) wettig en overtuigend kan worden bewezen ten aanzien van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 5] . Ten aanzien van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] is het gebleven bij een poging tot zware mishandeling. Daarom moet verdachte voor wat betreft deze aangevers worden vrijgesproken van feit 1, maar kan feit 2 (poging tot zware mishandeling) wel worden bewezen. Verder kan ook feit 3 (openlijke geweldpleging) worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor alle drie ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft verdachte geen opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de verklaring van verdachte tegenover de politie volgt immers dat hij het vuurwerk niet per se richting de ME heeft gegooid. Ook is er geen bewijs aanwezig dat het door hem afgestoken en gegooide vuurwerk zwaar vuurwerk zoals een Cobra 6 betreft.
Daarnaast geldt ten aanzien van feit 1 dat aangevers geen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen, omdat uit de aanwezige geneeskundige verklaringen niet blijkt dat zij blijvende gehoorschade hebben opgelopen. Bovendien kan het oorsuizen van aangevers ook zijn veroorzaakt door andere ongeregeldheden op de avond van 6 december 2022.
Ten aanzien van feit 3 geldt dat verdachte bij het afsteken en gooien van het vuurwerk zelfstandig heeft gehandeld. Daarom is niet bewezen dat hij in vereniging heeft gehandeld.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 5] (feit 1), poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en andere personen (feit 2) en openlijke geweldpleging (feit 3). Van de ten laste gelegde zware mishandeling van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zal verdachte worden vrijgesproken. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Feiten 1 en 2
Uit het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door de drie verbalisanten volgt dat verdachte op 6 december 2022 vuurwerk heeft gegooid in de richting van leden van de ME die op linie stonden in de Cabralstraat (kruising Mercatorplein). [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] maakten alle vijf deel uit van deze linie, aangezien zij in hun aangiftes en (in het geval van [benadeelde partij 3] ) proces-verbaal van bevindingen hebben beschreven dat zij op die locatie op linie stonden. Het vuurwerk dat verdachte heeft gegooid is op slechts enkele meters afstand van hun linie terechtgekomen en ontploft. De vraag die centraal staat is of het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als (een poging tot) zware mishandeling van aangevers in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Daarvoor is allereerst vereist dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangevers. Daarvan is in ieder geval sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit letsel zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans heeft te gelden dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft het vuurwerk in de richting van de leden van de ME gegooid, waarbij hij naar eigen zeggen heeft beoogd om het vuurwerk in de ruimte voor de ME te laten terechtkomen. Dat laat echter onverlet dat hij, zoals hij ook op de zitting heeft verklaard, voorafgaand aan het gooien heeft gezien en geweten dat de leden van de ME op slechts een korte afstand daarvan op linie stonden. Uit de camerabeelden volgt dat verdachte lachend wegloopt nadat het vuurwerk vlakbij de leden van de ME was ontploft en twee van hen daarvan moesten wegspringen. Naar het oordeel van de rechtbank bevestigt die reactie dat verdachtes handelen erop gericht was om het vuurwerk in de richting van de ME op linie te gooien en niet uitsluitend ergens in een open ruimte daarvoor zoals verdachte doet veronderstellen. Uit het feit dat hij, zoals hij op de zitting heeft verklaard, wist dat hij “een flinke staaf en geen rotje” gooide, volgt dat hij zich ervan bewust was dat hij een stuk zwaar vuurwerk gooide. Voor een dergelijk stuk vuurwerk geldt dat de kans op zwaar lichamelijk letsel, zoals blijvende gehoorschade, naar algemene ervaringsregels aanzienlijk te achten is. Verdachte moet zich er daarom van bewust zijn geweest dat het afsteken en gooien daarvan voor de leden van de ME in de directe omgeving van het vuurwerk zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kon hebben. Door desondanks het aangestoken vuurwerk in de richting van de ME te gooien heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarmee aan de leden van de ME zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het verweer van de verdediging dat verdachte daartoe geen opzet had wordt daarom verworpen.
Vervolgens rijst de vraag of aangevers aan het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel in de zin van voornoemde bepaling hebben overgehouden. [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] hebben sinds die avond last van gehoorklachten. Hoewel uit de stukken in het dossier volgt dat er die avond vaker vuurwerk naar leden van de ME is gegooid, blijkt daaruit niet dat er op die avond nogmaals zwaar vuurwerk is afgestoken op een vergelijkbaar kleine afstand van aangevers als het vuurwerk dat verdachte heeft gegooid. De enkele, niet nader onderbouwde, suggestie van de verdediging dat de gehoorklachten ook op een andere wijze dan door het door verdachte gegooide vuurwerk kan zijn ontstaan wordt daarom terzijde geschoven. De rechtbank acht bewezen dat de gehoorklachten die bij aangevers [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] zijn gediagnosticeerd, zijn veroorzaakt door de gedragingen van verdachte.
De gehoorklachten van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 5] zijn inmiddels gediagnosticeerd als tinnitus. Tinnitus is naar algemene ervaringsregels een gehoorschade waarvan, voor zover nu bekend, geen genezing mogelijk is. Een dergelijke onomkeerbare gehoorstoornis, die leidt tot een ernstige beperking op het welbevinden van de persoon in kwestie, is naar gewoon spraakgebruik aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van voornoemd artikel. Anders dan de verdediging heeft betoogd stelt de rechtbank dan ook vast dat verdachte met het gooien van vuurwerk aan [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 5] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dat bestaat uit blijvende gehoorschade.
Voor [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] ligt dat anders. [benadeelde partij 3] heeft aan die avond geen fysiek letsel over gehouden. Bij [benadeelde partij 4] is wel gehoorschade geconstateerd, maar hij heeft daarover ter zitting verklaard dat deze schade nog kan herstellen. Het staat dan ook niet vast dat zijn gehoorschade blijvend is. Evenmin is vast komen te staan dat [benadeelde partij 4] dagelijks ernstige hinder of beperkingen ondervindt aan de vastgestelde gehoorschade.
Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de drie verbalisanten dat verdachte nog een tweede en derde stuk vuurwerk heeft gegooid. In beide gevallen richtte hij dat vuurwerk op een groep omstanders, die vervolgens voor het vuurwerk moest vluchten. Dat verdachte ook toen zwaar vuurwerk heeft gegooid wordt afgeleid uit het feit dat hij dat vuurwerk, net als het vuurwerk dat hij richting de ME had gegooid, uit zijn rechterjaszak haalde en dat de effecten van het vuurwerk (een harde knal en felle lichtflits) hetzelfde waren. Hiervoor is reeds overwogen dat voor een dergelijk stuk vuurwerk geldt dat de kans op zwaar lichamelijk letsel, zoals blijvende gehoorschade, naar algemene ervaringsregels aanzienlijk te achten is. Door desondanks het aangestoken vuurwerk in de richting van deze groepen personen te gooien heeft verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarmee hen zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 1 ten laste gelegde zware mishandeling bewezen ten aanzien van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 5] . Van zware mishandeling van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zal verdachte worden vrijgesproken, omdat het zwaar lichamelijk letsel zich in hun geval niet heeft gerealiseerd. Wel heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van laatstgenoemden, zoals dat onder feit 2 is ten laste gelegd. Dat geldt ook voor de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van andere personen.
Feit 3
Van het openlijk in vereniging plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 Sr is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Daarbij moet beoordeeld worden of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit de stukken in het dossier volgt dat op de avond van 6 december 2022 op en rondom het Mercatorplein door meerdere personen geweld is gebruikt tegen leden van de ME, welk geweld onder meer bestond uit het gooien van vuurwerk. Dit komt overeen met de verklaring van verdachte op de zitting dat er op een gegeven moment rellen uitbraken. Hij heeft tevens verklaard dat hij aan die rellen meedeed, namelijk door het gooien van een stuk vuurwerk in de richting van de leden van de ME, en dat hij daarbij handelde onder groepsdruk. Om die redenen is de rechtbank, anders dan de verdediging heeft betoogd, van oordeel dat verdachte in vereniging heeft gehandeld. Daarnaast was zijn bijdrage aan de rellen zonder meer van voldoende gewicht om te concluderen dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Daarom wordt bewezen geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat verdachte of andere personen uit de groep waartoe hij behoorde die avond met stenen hebben gegooid en evenmin dat er vanuit die groep vuurwerk is gegooid in de richting van een voertuig van de ME. Van die onderdelen in de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande en de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 6 december 2022 te Amsterdam aan [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende gehoorschade, heeft toegebracht door vuurwerk te ontsteken en dat vuurwerk in de richting van voornoemde personen heeft gegooid;Feit 2op 6 december 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en andere personen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen- meerdere malen vuurwerk heeft ontstoken en- dat vuurwerk in de richting van voornoemde personen heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3op 6 december 2022 te Amsterdam openlijk, te weten in de Cabralstraat, Hudsonstraat, Bartholomeusstraat en rondom het Mercatorplein, in elk geval op de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten tegen verbalisanten van de Mobiele Eenheid door- met zwaar vuurwerk in de richting van die ME te gooien;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarbij moet de algemene voorwaarde worden opgelegd zoals die volgt uit de wet, te weten dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar het reclasseringsrapport verzocht om de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen. Verdachte heeft spijt van zijn handelen en de gebeurtenissen op 6 december 2022 hebben op hem (en zijn familie) een grote impact gehad. Een vrijheidsstraf zal verpletterende gevolgen hebben voor de toekomst van verdachte, omdat hij dan zijn baan op Schiphol kwijtraakt. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit en heeft zich daarnaast gehouden aan de gedragsaanwijzing die aan hem is opgelegd naar aanleiding van de feiten op 6 december 2022.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een (deels voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling, aan poging daartoe en aan openlijke geweldpleging. Hij heeft drie maal zwaar vuurwerk aangestoken en in de richting van personen gegooid. Het eerste stuk vuurwerk heeft hij in de richting van leden van de ME gegooid, terwijl zij daar in uniform op linie stonden. Het tweede en derde stuk vuurwerk heeft hij in de richting van andere groepen personen gegooid. Daarmee heeft hij actief bijgedragen aan de rellen die op 6 december 2022 zijn ontstaan tijdens, wat had moeten zijn, een feestelijke avond om een voetbaloverwinning te vieren.
De rechtbank vindt het handelen van verdachte zeer laakbaar. De inzet van de ME is er op gericht om de veiligheid op straat van een ieder te garanderen. Dat leden van de ME tijdens hun werk op een dergelijke wijze worden belaagd is dan ook volstrekt onacceptabel. Verdachte heeft inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als psychische integriteit van de aangevers. Een aantal van hen heeft als gevolg van het vuurwerk dat in hun directe nabijheid is ontploft (blijvende) gehoorschade overgehouden. Daarnaast blijkt uit hun aangiftes en verklaringen op de zitting dat zij – ondanks het feit dat zij als leden van de ME gewend zijn om op te treden in stressvolle situaties – oprecht bang waren dat zij er niet zonder ernstig letsel van af zouden komen en dat die angstgevoelens nog langere tijd hebben aangehouden. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan. Dat geldt ook voor het feit dat verdachte zwaar vuurwerk heeft gegooid in de richting van andere personen die op de betreffende avond in de omgeving van het Mercatorplein aanwezig waren. Er mag van geluk worden gesproken dat dit bij hen – voor zover bekend – niet heeft geleid tot enig letsel.
Hoewel de rechtbank oog heeft voor de ingrijpende gevolgen die een gevangenisstraf voor verdachte zal hebben, kan gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten in dit geval niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank onder meer gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten zoals die gelden voor volwassen daders. Daarmee sluit de rechtbank aan bij het advies van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) van 3 april 2024 om op verdachte het volwassenenstrafrecht toe te passen. In de LOVS-oriëntatiepunten wordt voor zware mishandeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden tot uitgangspunt genomen. Voor openlijke geweldpleging dat is begaan tegen personen en dat zwaar lichamelijk letsel ten gevolg heeft gehad, geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. In beide gevallen geldt dat de straf kan worden verhoogd wanneer het feit is begaan tegen een politieagent die aan het werk is.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 8 april 2024 blijkt dat verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld. Wel is hij na 6 december 2022 veroordeeld voor een verkeersovertreding, zodat artikel 63 Sr van toepassing is.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank ook rekening met de omstandigheid dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten nog maar net de volwassen leeftijd had bereikt. Enkele maanden eerder was hij 18 geworden. Alhoewel de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten ziet om jeugdstrafrecht toe te passen, blijkt uit het advies van de reclassering dat het probleemoplossend vermogen van verdachte nog niet volledig ontwikkeld is. Ook sluit de reclassering niet uit dat verdachte onder groepsdruk heeft gehandeld toen hij het vuurwerk gooide, zoals verdachte zelf heeft verklaard.. Een dergelijke ontvankelijkheid voor groepsdruk past naar het oordeel van de rechtbank bij de jongvolwassen leeftijd van verdachte. De rechtbank ziet daarin, in combinatie met het feit dat verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld, dan ook aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan zoals die door de officier van justitie is gevorderd. Een deel van de gevangenisstraf zal voorwaardelijk aan verdachte worden opgelegd. Gelet op het reclasseringsadvies bestaat geen aanleiding om daar bijzondere voorwaarden aan te verbinden.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 5]
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 5] vorderen ieder € 6.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met € 339,00 aan proceskosten, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan deze benadeelde partijen door de onder 5 bewezenverklaarde feiten 1 en 3 (zware mishandeling en openlijke geweldpleging) rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) hebben zij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, omdat zij ten gevolge van deze strafbare feiten lichamelijk letsel hebben opgelopen.
De hoogte van hun vorderingen is op de terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden, te weten de diagnose ‘tinnitus’ die ten aanzien van hen alle drie door een KNO-arts is gesteld, het feit dat daarvoor in de medische wereld op dit moment geen behandeling bekend is en de wijze waarop zij in hun aangiftes (en in het geval van [benadeelde partij 1] : ook op de terechtzitting) de gevolgen van het bewezen verklaarde voor hun persoonlijk hebben beschreven, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid per persoon op € 4.000,00. Daarbij is ook rekening gehouden met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
Deze benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De behandeling van dit deel van hun vorderingen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partijen kunnen dit deel van hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal ten behoeve van deze benadeelde partijen, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van (per vordering) maximaal 50 dagen.
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 532 Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, voor ieder van de voornoemde benadeelde partijen bepalen op € 271,00 (1 punt).
[benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 1.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met € 204,00 aan proceskosten, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan [benadeelde partij 4] door de onder 5 bewezenverklaarde feiten 2 en 3 (poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging) rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft hij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, omdat hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank echter geen aanleiding om deze vordering deels niet-ontvankelijk te verklaren. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, te weten de gehoorschade die bij hem is vastgesteld door de bedrijfsarts en de wijze waarop hij in zijn aangifte en op de terechtzitting de gevolgen van het bewezen verklaarde voor hem persoonlijk heeft beschreven, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500,00. Daarbij is ook rekening gehouden met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
De rechtbank zal ten behoeve van [benadeelde partij 4] , als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 25 dagen.
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 532 Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 204,00 (1 punt).
[benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met € 82,00 aan proceskosten, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan [benadeelde partij 3] door de onder 5 bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging (feiten 2 en 3) geen immateriële schade is toegebracht die bestaat uit lichamelijk letsel. Wel kan aan [benadeelde partij 3] schadevergoeding worden toegekend wanneer hij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast, zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW. Daarvan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Maar ook als het bestaan daarvan niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van hiervoor bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
[benadeelde partij 3] is, terwijl hij tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden op linie stond met collega’s van de ME, op gewelddadige wijze bejegend door een groep aanwezigen in de omgeving van het Mercatorplein. Doordat er zwaar vuurwerk naar de ME werd gegooid is er voor hen een zeer bedreigende situatie ontstaan. Uit het door [benadeelde partij 3] opgestelde proces-verbaal volgt dat hij dit ook als zodanig heeft ervaren en dat hij werd gedreven door angst, omdat hij zich terdege realiseerde welke schade dit aan hem (en zijn collega’s) kon toebrengen. Dit is ook daarna nog in zijn gedachten blijven spelen. Gelet op deze omstandigheden leveren de bewezen verklaarde feiten 2 en 3, anders dan de raadsvrouw van verdachte heeft betoogd, een situatie op waarin de relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. De rechtbank ziet, eveneens anders dan de raadsvrouw van verdachte, geen aanleiding om deze vordering deels niet-ontvankelijk te verklaren of te matigen en begroot de immateriële schade naar billijkheid op € 500,00. Daarbij is ook rekening gehouden met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
De rechtbank zal ten behoeve van [benadeelde partij 3] , als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 10 dagen.
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 532 Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 135,00 (1 punt).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: zware mishandeling, meermalen gepleegd
feit 2: poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
feit 3: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Vordering [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 4.000,00 (vierduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 271,00.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 4.000,00 (vierduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 50 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 4.000,00 (vierduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 271,00.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 4.000,00 (vierduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 50 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering [benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 135,00.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 500,00 (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering [benadeelde partij 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] toe tot een bedrag van € 1.500,00 (duizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 204,00.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [benadeelde partij 4] aan de Staat € 1.500,00 (duizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering [benadeelde partij 5]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] toe tot een bedrag van € 4.000,00 (vierduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 271,00.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [benadeelde partij 5] aan de Staat € 4.000,00 (vierduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 50 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Wiltjer, voorzitter,
mrs. P. Sloot en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juni 2024.