4.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 5] (feit 1), poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en andere personen (feit 2) en openlijke geweldpleging (feit 3). Van de ten laste gelegde zware mishandeling van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zal verdachte worden vrijgesproken. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door de drie verbalisanten volgt dat verdachte op 6 december 2022 vuurwerk heeft gegooid in de richting van leden van de ME die op linie stonden in de Cabralstraat (kruising Mercatorplein). [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] maakten alle vijf deel uit van deze linie, aangezien zij in hun aangiftes en (in het geval van [benadeelde partij 3] ) proces-verbaal van bevindingen hebben beschreven dat zij op die locatie op linie stonden. Het vuurwerk dat verdachte heeft gegooid is op slechts enkele meters afstand van hun linie terechtgekomen en ontploft. De vraag die centraal staat is of het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als (een poging tot) zware mishandeling van aangevers in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Daarvoor is allereerst vereist dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangevers. Daarvan is in ieder geval sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit letsel zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans heeft te gelden dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft het vuurwerk in de richting van de leden van de ME gegooid, waarbij hij naar eigen zeggen heeft beoogd om het vuurwerk in de ruimte voor de ME te laten terechtkomen. Dat laat echter onverlet dat hij, zoals hij ook op de zitting heeft verklaard, voorafgaand aan het gooien heeft gezien en geweten dat de leden van de ME op slechts een korte afstand daarvan op linie stonden. Uit de camerabeelden volgt dat verdachte lachend wegloopt nadat het vuurwerk vlakbij de leden van de ME was ontploft en twee van hen daarvan moesten wegspringen. Naar het oordeel van de rechtbank bevestigt die reactie dat verdachtes handelen erop gericht was om het vuurwerk in de richting van de ME op linie te gooien en niet uitsluitend ergens in een open ruimte daarvoor zoals verdachte doet veronderstellen. Uit het feit dat hij, zoals hij op de zitting heeft verklaard, wist dat hij “een flinke staaf en geen rotje” gooide, volgt dat hij zich ervan bewust was dat hij een stuk zwaar vuurwerk gooide. Voor een dergelijk stuk vuurwerk geldt dat de kans op zwaar lichamelijk letsel, zoals blijvende gehoorschade, naar algemene ervaringsregels aanzienlijk te achten is. Verdachte moet zich er daarom van bewust zijn geweest dat het afsteken en gooien daarvan voor de leden van de ME in de directe omgeving van het vuurwerk zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kon hebben. Door desondanks het aangestoken vuurwerk in de richting van de ME te gooien heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarmee aan de leden van de ME zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het verweer van de verdediging dat verdachte daartoe geen opzet had wordt daarom verworpen.
Vervolgens rijst de vraag of aangevers aan het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel in de zin van voornoemde bepaling hebben overgehouden. [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] hebben sinds die avond last van gehoorklachten. Hoewel uit de stukken in het dossier volgt dat er die avond vaker vuurwerk naar leden van de ME is gegooid, blijkt daaruit niet dat er op die avond nogmaals zwaar vuurwerk is afgestoken op een vergelijkbaar kleine afstand van aangevers als het vuurwerk dat verdachte heeft gegooid. De enkele, niet nader onderbouwde, suggestie van de verdediging dat de gehoorklachten ook op een andere wijze dan door het door verdachte gegooide vuurwerk kan zijn ontstaan wordt daarom terzijde geschoven. De rechtbank acht bewezen dat de gehoorklachten die bij aangevers [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] zijn gediagnosticeerd, zijn veroorzaakt door de gedragingen van verdachte.
De gehoorklachten van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 5] zijn inmiddels gediagnosticeerd als tinnitus. Tinnitus is naar algemene ervaringsregels een gehoorschade waarvan, voor zover nu bekend, geen genezing mogelijk is. Een dergelijke onomkeerbare gehoorstoornis, die leidt tot een ernstige beperking op het welbevinden van de persoon in kwestie, is naar gewoon spraakgebruik aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van voornoemd artikel. Anders dan de verdediging heeft betoogd stelt de rechtbank dan ook vast dat verdachte met het gooien van vuurwerk aan [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 5] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dat bestaat uit blijvende gehoorschade.
Voor [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] ligt dat anders. [benadeelde partij 3] heeft aan die avond geen fysiek letsel over gehouden. Bij [benadeelde partij 4] is wel gehoorschade geconstateerd, maar hij heeft daarover ter zitting verklaard dat deze schade nog kan herstellen. Het staat dan ook niet vast dat zijn gehoorschade blijvend is. Evenmin is vast komen te staan dat [benadeelde partij 4] dagelijks ernstige hinder of beperkingen ondervindt aan de vastgestelde gehoorschade.
Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de drie verbalisanten dat verdachte nog een tweede en derde stuk vuurwerk heeft gegooid. In beide gevallen richtte hij dat vuurwerk op een groep omstanders, die vervolgens voor het vuurwerk moest vluchten. Dat verdachte ook toen zwaar vuurwerk heeft gegooid wordt afgeleid uit het feit dat hij dat vuurwerk, net als het vuurwerk dat hij richting de ME had gegooid, uit zijn rechterjaszak haalde en dat de effecten van het vuurwerk (een harde knal en felle lichtflits) hetzelfde waren. Hiervoor is reeds overwogen dat voor een dergelijk stuk vuurwerk geldt dat de kans op zwaar lichamelijk letsel, zoals blijvende gehoorschade, naar algemene ervaringsregels aanzienlijk te achten is. Door desondanks het aangestoken vuurwerk in de richting van deze groepen personen te gooien heeft verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarmee hen zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 1 ten laste gelegde zware mishandeling bewezen ten aanzien van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 5] . Van zware mishandeling van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zal verdachte worden vrijgesproken, omdat het zwaar lichamelijk letsel zich in hun geval niet heeft gerealiseerd. Wel heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van laatstgenoemden, zoals dat onder feit 2 is ten laste gelegd. Dat geldt ook voor de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van andere personen.
Van het openlijk in vereniging plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 Sr is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Daarbij moet beoordeeld worden of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit de stukken in het dossier volgt dat op de avond van 6 december 2022 op en rondom het Mercatorplein door meerdere personen geweld is gebruikt tegen leden van de ME, welk geweld onder meer bestond uit het gooien van vuurwerk. Dit komt overeen met de verklaring van verdachte op de zitting dat er op een gegeven moment rellen uitbraken. Hij heeft tevens verklaard dat hij aan die rellen meedeed, namelijk door het gooien van een stuk vuurwerk in de richting van de leden van de ME, en dat hij daarbij handelde onder groepsdruk. Om die redenen is de rechtbank, anders dan de verdediging heeft betoogd, van oordeel dat verdachte in vereniging heeft gehandeld. Daarnaast was zijn bijdrage aan de rellen zonder meer van voldoende gewicht om te concluderen dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Daarom wordt bewezen geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat verdachte of andere personen uit de groep waartoe hij behoorde die avond met stenen hebben gegooid en evenmin dat er vanuit die groep vuurwerk is gegooid in de richting van een voertuig van de ME. Van die onderdelen in de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.