ECLI:NL:HR:2000:AA4637

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
112597
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Davids
  • M. Koster
  • B. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake zware mishandeling en vernieling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 december 1998. De verdachte, geboren in Roemenië in 1956, was eerder door de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage veroordeeld voor zware mishandeling en vernieling. Het Gerechtshof had de verdachte veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 140 uren, in plaats van drie maanden gevangenisstraf, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. Het Hof verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk voor feit 5 en de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.

De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. J.M. Sjöcrona, advocaat te 's-Gravenhage. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, maar uitsluitend voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 2 en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van deze onderdelen, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van feit 2, dat betrekking heeft op de zware mishandeling van het slachtoffer, onvoldoende gemotiveerd was. De medische verklaring van de huisarts, T. Langro-Janssen, die de zware lichamelijke letsel van het slachtoffer bevestigde, was niet voldoende om de bewezenverklaring te onderbouwen. De Hoge Raad heeft daarom de bestreden uitspraak vernietigd voor wat betreft de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.

Uitspraak

1 februari 2000
Strafkamer
nr. 112.597
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen een arrest van het
Gerechtshof te 's-Gravenhage
van 23 december 1998 alsmede
tegen alle op de terechtzitting
van dit Hof gegeven beslissingen
in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden einduitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard terzake van feit 5 en voorts in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 19 januari 1998 - de verdachte ter zake van 1. primair en 2. primair "zware mishandeling, meermalen gepleegd",
3. en 4. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd" en 6. "mishandeling (gepleegd in voortgezette handeling met feit 2 primair)" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van éénhonderdveertig uren, in plaats van drie maanden gevangenisstraf, alsmede tot drie maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, eerste lid, Sv, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr J.M. Sjöcrona, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit en voor wat betreft de strafoplegging en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep te berechten en af te doen en voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel voor zover dit betrekking heeft op het onder 1 bewezenverklaarde feit, en het tweede, het derde en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het eerste middel voorzover dit betrekking heeft op het onder 2 bewezenverklaarde feit
4.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 2 genoemde feit ontoereikend is gemotiveerd.
4.2. De bewezenverklaring van feit 2 houdt in, in dit opzicht in het bijzonder steunend op de als bewijs- middel gebruikte medische verklaring van T. Langro-Janssen, huisarts, dat de verdachte door het slachtoffer [slachtoffer] meermalen te slaan haar zwaar lichamelijk letsel (perforatie van het trommelvlies links) heeft toegebracht. In aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen verder niets inhouden omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is 's Hofs oordeel in het bijzonder voorzover dit inhoudt dat het slachtoffer door de slagen zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, niet zonder meer begrijpelijk. Die bewezenverklaring is dus niet naar behoren met redenen omkleed.
4.3. Deze klacht is derhalve terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt het vorenoverwogene mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak voorzover zij betreft de ten aanzien van feit 2 gegeven beslissingen en de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Davids als voorzitter, en de raadsheren Koster en Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier Van de Griend, en uitgesproken op 1 februari 2000.