ECLI:NL:PHR:2025:565

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
25/00419
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van beschikking wegens verzuim proces-verbaal in raadkamerprocedure

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de klager tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, die op 28 januari 2025 het klaagschrift van de klager ongegrond verklaarde. Het klaagschrift richtte zich tegen het gebruik van gegevens die tijdens een doorzoeking waren vastgelegd. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, M.E. van Wees, concludeert dat er een wezenlijk verzuim heeft plaatsgevonden in de raadkamerprocedure, namelijk het ontbreken van een proces-verbaal van de raadkamerzitting op 13 augustus 2024. Dit verzuim is zo ernstig dat het leidt tot de nietigheid van het onderzoek en de beschikking die daarop is gebaseerd. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.

De zaak begint met de behandeling van het klaagschrift door de rechtbank Amsterdam, die op 28 januari 2025 oordeelt dat het klaagschrift ongegrond is. De klager, geboren in 1944, heeft beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat Th.J. Kelder. De Procureur-Generaal wijst op de noodzaak van een proces-verbaal van de raadkamerzitting, dat volgens de wet moet worden opgemaakt. Het ontbreken van dit proces-verbaal is een ernstige schending van de procedurele regels, wat de geldigheid van de beschikking in gevaar brengt. De Procureur-Generaal concludeert dat de Hoge Raad de bestreden beschikking moet vernietigen en de zaak moet terugverwijzen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling.

De conclusie benadrukt dat de procedurele waarborgen essentieel zijn voor een eerlijke rechtsgang en dat het ontbreken van een proces-verbaal niet lichtvaardig kan worden opgevat. De Procureur-Generaal stelt dat de Hoge Raad in dit geval geen andere keuze heeft dan de beschikking te vernietigen en de zaak terug te verwijzen, zodat de klager alsnog een eerlijke behandeling van zijn klaagschrift kan krijgen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer25/00419 Bv

Zitting20 mei 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[klager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944,
hierna: de klager.

Inleiding

1.1
De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 28 januari 2025 het klaagschrift van de klager, dat zich richt tegen de kennisneming dan wel het gebruik van tijdens een doorzoeking vastgelegde gegevens en dat strekt tot de vernietiging daarvan, ongegrond verklaard.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en Th.J. Kelder, advocaat in Rotterdam , heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

De ontvankelijkheid van het cassatieberoep

2.
2.1
Voordat ik aan een bespreking van de middelen toekom, vraagt de ontvankelijkheid van het cassatieberoep de aandacht.
2.2
Tot aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding behoort een door de griffier van de rechtbank Amsterdam en de comparant ondertekende cassatieakte, inhoudende:
“Parketnummer 81-010360-22
RK-nummer 24-007338
Op 04 februari 2025 kwam ter griffie van deze rechtbank, locatie Amsterdam, mr. L.E.G. van der Hut advocaat te ‘s-Gravenhage die verklaarde namens
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1944 te [plaats]
wonende te [a-straat 1] domicilie kiezende: [b-straat 1]
beroep in cassatie in te stellen tegen de beschikking m.b.t. de ongegrond verklaring van het klaagschrift tegen de inbeslagneming ex art. 98 juncto 552a SV, door de meervoudige raadkamer in deze rechtbank, locatie Amsterdam, op 28 januari 2025 gegeven.”
2.3
Daarnaast is op 18 maart 2025 een door mr. Th.J. Kelder ondertekende cassatieschriftuur aan de Hoge Raad gezonden, voor zover hier relevant inhoudende:
“ [klager] ,
verzoeker tot cassatie van een door de rechtbank te Amsterdam op 28 januari 2025, onder nummer RK 24/007338 gewezen beschikking.
(…)
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.”
2.4
Ingevolge art. 449 lid 1 Sv wordt cassatie ingesteld door een verklaring af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt, op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing gegeven is. Op grond van art. 450 lid 1 sub a Sv kan het instellen van cassatie ook geschieden door tussenkomst van een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door degene die het rechtsmiddel aanwendt.
2.5
In de onderhavige zaak is kennelijk bedoeld cassatie in te stellen overeenkomstig de wijze als voorgeschreven in art. 450 lid 1 sub a Sv. In afwijking van het in die bepaling genoemde vereiste dat de advocaat verklaart door de verdachte “bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd” tot het instellen van cassatie, houdt de onder 2.2 weergegeven akte echter in dat de advocaat heeft verklaard “namens” de verdachte beroep in cassatie in te stellen.
2.6
Nu blijkens het onder 2.3 weergegevene een cassatieschriftuur is ingediend door een advocaat die heeft verklaard daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd en uit die omstandigheid moet worden afgeleid dat aan de door de advocaat op de griffie van de rechtbank afgelegde verklaring de wens van de verdachte ten grondslag heeft gelegen om (op rechtsgeldige wijze) beroep in cassatie te doen instellen, [1] hoeft deze onvolkomenheid niet te leiden tot nietontvankelijkverklaring in het cassatieberoep.

Het eerste middel

3.
3.1
Het middel klaagt dat in strijd met art. 25 lid 1 Sv geen proces-verbaal van het onderzoek door de raadkamer op 13 augustus 2024 is opgemaakt.
3.2
Op grond van art. 25 lid 1 Sv moet van het onderzoek door de raadkamer door de griffier een proces-verbaal worden opgemaakt met daarin de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen en van hetgeen verder bij dat onderzoek is voorgevallen. Dit artikel bevat tevens voorschriften over de inrichting, de vaststelling en de ondertekening van dat proces-verbaal en de voeging ervan bij de processtukken.
3.3
Uit de bestreden beschikking van 28 januari 2025 blijkt dat het klaagschrift van de klager op 13 augustus 2024 in raadkamer is behandeld. Het proces-verbaal van die raadkamerzitting ontbrak bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. De steller van het middel heeft overeenkomstig art. 4.3.6.3 van het Procesreglement binnen de in art. 447 lid 5 Sv genoemde termijn aan de rolraadsheer verzocht alsnog in het bezit te worden gesteld van een afschrift van dit stuk. Namens de Hoge Raad is bij de rechtbank verzocht het ontbrekende stuk aan de Hoge Raad te doen toekomen of een verklaring op te maken als het stuk niet is opgemaakt of in het ongerede is geraakt. Uit hetgeen daarop door de rechtbank aan de Hoge Raad is bericht, moet worden opgemaakt dat het in het middel bedoelde procesverbaal niet is opgemaakt.
3.4
Het is vaste rechtspraak dat dit verzuim betrekking heeft op een zo wezenlijke vorm van de raadkamerprocedure dat het nietigheid van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan gegeven beschikking meebrengt. [2] Ik maak uit de bestreden beschikking op dat deze mede is gewezen naar aanleiding van het onderzoek in raadkamer van 13 augustus 2024. Na de raadkamer van 13 augustus 2024 is bij beschikking van 27 augustus 2024 het onderzoek heropend. Op 17 december 2024 is het klaagschrift verder in raadkamer behandeld, waarna de rechtbank het klaagschrift bij beschikking van 28 januari 2025 ongegrond heeft verklaard. In deze laatste beschikking wordt het onderzoek in raadkamer van 13 augustus 2024 genoemd en wordt het onderzoek van 17 december 2024 aangemerkt als een voortzetting daarvan.
3.5
Naar ik meen, is geen sprake van een bijzonder geval waarin de Hoge Raad de feitenrechter kan verzoeken het ontbrekende stuk alsnog op te maken, zoals zich bijvoorbeeld voordeed in de zaken die leidden tot HR 1 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1343 en HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2838.
3.6
Het middel slaagt.

Het tweede middel

4. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel kan om die reden buiten bespreking blijven. Mocht de Hoge Raad daartoe aanleiding zien, dan ben ik bereid aanvullend te concluderen.

Afronding

5.
5.1
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5.2
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam, teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl., in relatie tot het instellen van een rechtsmiddel middels de figuur van de dubbele volmacht, HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3924, HR 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1212, HR 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1463 (zie de conclusie van AG Harteveld, ECLI:NL:PHR:2023:747), HR 30 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:92 en HR 30 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:89. Ik merk op dat de cassatieschriftuur in de onderhavige zaak – anders dan in voornoemde ECLI:NL:HR:2013:BZ3924, ECLI:NL:HR:2023:1212, ECLI:NL:HR:2024:92 en ECLI:NL:HR:2024:89 – niet is ingediend door dezelfde advocaat als door wie de verklaring op de griffie is afgelegd. Uit HR 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1463 en HR 19 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1644, waarin dat eveneens het geval was en waarin de Hoge Raad zonder meer overging tot de bespreking van de middelen, kan mijns inziens echter worden afgeleid dat die enkele omstandigheid aan de ontvankelijkheid van het cassatieberoep niet in de weg staat.
2.Vgl. HR 24 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:73 en HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1343.