2.3.Te dezen zijn de volgende, ook in hoger beroep toepasselijke, wettelijke voorschriften van belang:
- art. 326 Sv:
"1. De griffier houdt het proces-verbaal der terechtzitting, waarin achtereenvolgens aanteekening geschiedt van de in acht genomen vormen en van al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting voorvalt.
2. Het behelst tevens den zakelijken inhoud van de verklaringen der getuigen, deskundigen en verdachten. Indien de officier van justitie vordert of de verdachte verzoekt dat eenige verklaring woordelijk zal worden opgenomen, wordt daaraan, voor zoover de verklaring redelijke grenzen niet overschrijdt, op last van den voorzitter zooveel mogelijk voldaan en daarvan voorlezing gedaan. Acht de officier van justitie of de verdachte de verklaring niet voldoende weergegeven, dan beslist de rechtbank.
3. De voorzitter kan gelasten dat in het proces-verbaal van eenige bepaalde omstandigheid, verklaring of opgave aanteekening zal worden gedaan.
4. Gelijke aantekening geschiedt, wanneer een der rechters het verlangt, of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of de benadeelde partij."
- art. 327 Sv:
"Het proces-verbaal wordt door den voorzitter of door een der rechters, die over de zaak heeft geoordeeld, en den griffier vastgesteld en zoo spoedig mogelijk na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en in elk geval binnen den in het eerste lid van artikel 365 vermelden termijn onderteekend. Voor zoover de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijne medewerking en wordt van zijne verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt."
2.4.1.Wat betreft de verklaringen die de deskundigen hebben afgelegd op de terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2014, behelst voormeld proces-verbaal uitsluitend de zakelijke inhoud van die verklaringen voor zover deze zijn gebruikt in de bestreden einduitspraak. Het proces-verbaal behelst niet de overige (zakelijke) inhoud van die verklaringen noch hetgeen overigens op de terechtzitting van 12 november 2014 achtereenvolgens aan de orde is geweest. In dit opzicht voldoet het proces-verbaal niet aan de eisen van het eerste en het tweede lid van art. 326 Sv. Daaraan doet niet af dat aan het proces-verbaal een geluidsopname is gehecht van hetgeen op die terechtzitting aan de orde is geweest.
2.4.2.Opmerking verdient dat het hier gaat om een geluidsopname die strekt ter vervanging van (een gedeelte van) het schriftelijke proces-verbaal van de terechtzitting. Daarin voorziet art. 326 Sv niet. Aan de vervanging van (een gedeelte van) het proces-verbaal door een geluidsopname staat voorts in de weg dat de vaststelling van de ter terechtzitting inachtgenomen vormen en van de juiste inhoud van hetgeen aldaar is verklaard en voorgevallen, is opgedragen aan de in art. 327 Sv genoemde personen, die ook bij het onderzoek ter terechtzitting aanwezig zijn geweest. Tevens wordt bij zo een vervanging, ingeval een rechtsmiddel is aangewend, deze vaststelling in feite doorgeschoven en opgedragen aan de later oordelende rechter.
2.4.3.Wat betreft de cassatieprocedure komt daar nog bij dat het in die fase van het geding gaat om een doorgaans volledig schriftelijk proces waarin in de regel één partij optreedt en dat ook daarom niet geëigend is voor het uitluisteren van geluidsopnames en in voorkomende gevallen het bieden van een mogelijkheid tot het maken van op- en aanmerkingen door partijen.
2.4.4.Uit het voorgaande volgt dat het middel terecht klaagt over de vervanging van (een gedeelte van) het proces-verbaal van de terechtzitting door een geluidsopname.