Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Ambtshalve beoordeling van de beschikking
3.De procesgang
- een cryptotelefoon, type BQ Aquaris X2
- een geldbedrag (€ 4700,00), bestaande uit 94 biljetten van € 50,00
- een geldbedrag (€ 950,00), bestaande uit 21 biljetten
- een geldbedrag (€ 145.000,00), bestaande uit 2900 biljetten van € 50,00
- een cryptotelefoon, type BQ
- de banksaldi op rekeningen bij ABN Amro (vreemde valutarekening [rekeningnummer 2], de privérekening [rekeningnummer 1] en de vermogensspaarrekening [rekeningnummer 3]) [2] - een sloep, type Primeur 700 Tender
- een horloge, type Rolex Oyster.
4.De beschikking
Naar het oordeel van het hof doet zich in deze zaak niet het geval voor waarin het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter in hoger beroep, later oordelende, anders zal oordelen dan de rechtbank en de onder klager inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd zal verklaren. Derhalve verzet het belang van de strafvordering zich tegen de opheffing van het beslag en de teruggave van die voorwerpen aan klager. Ook doet zich naar het oordeel van het hof niet het geval voor waarin het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter in hoger beroep, later oordelend, aan klager als verdachte een geldboete zal opleggen. Gelet op het voorgaande zal het hof het beklag ongegrond verklaren.
5.Het eerste middel
niet hoogst onwaarschijnlijk isdat een straf of maatregel zal worden opgelegd. Van een situatie waarin
hoogst onwaarschijnlijkis dat zo’n straf of maatregel zal volgen, lijkt enkel sprake wanneer volstrekt onduidelijk is waarop het vermoeden van schuld aan een strafbaar feit is gebaseerd. [6]
niethoogst onwaarschijnlijk is dat een straf of maatregel zal worden opgelegd nader wordt gemotiveerd. [7] Tot zo’n nadere motivering kan de raadkamer bijvoorbeeld gehouden zijn vanwege hetgeen namens de klager in het klaagschrift en in de raadkamer is aangevoerd en hetgeen de officier van justitie in de raadkamer naar voren heeft gebracht. [8]
6.Het tweede middel
witwassen.De klager lijkt zich op het standpunt te stellen dat de omvang van het conservatoir beslag in een redelijke verhouding moet staan ten opzichte van de door de rechtbank opgelegde geldboete, maar deze boete is opgelegd vanwege het voorhanden hebben van pepperspray en een jammer. Het conservatoir beslag strekt niet tot bewaring van het recht tot verhaal voor die betalingsverplichting. Daarbij lijkt de steller van het middel ervan uit te gaan dat vanwege het vrijsprekende vonnis een betalingsverplichting ten aanzien van witwassen in hoger beroep niet meer kan worden verwacht. Die stelling getuigt van een onjuiste rechtsopvatting (zie ook onder 5.12).