ECLI:NL:HR:2012:BT2182

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03812 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • M.A. Loth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslaglegging op geldbedrag en de motivering van de rechtbank

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een beklag tegen de beslaglegging op een geldbedrag van € 40.000,-, dat op 5 juni 2010 onder klager in beslag was genomen. De beslaglegging vond plaats op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, geboren in 1980 en woonachtig te [woonplaats], stelde dat het in beslag genomen geld aan hem toebehoorde en dat hij dit geld rechtmatig had verkregen. Hij voerde aan dat hij op het punt stond naar Turkije te vliegen voor zakelijke onderhandelingen en dat het geld niet afkomstig was van enig strafbaar feit.

De rechtbank te Haarlem had eerder geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de rechter later het geldbedrag verbeurd zou verklaren, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze motivering niet toereikend was. De rechtbank had haar oordeel uitsluitend gebaseerd op de wisselende verklaringen van klager over de herkomst van het geld, zonder voldoende rekening te houden met de andere aangevoerde argumenten van klager. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak en concludeerde dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave van het geld aan klager.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechtbank bij beslissingen over beslaglegging en de beoordeling van de belangen van de betrokken partijen.

Uitspraak

10 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/03812 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 12 augustus 2010, nummer RK 10/829, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op analoge toepassing van art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. De middelen bevatten de klacht dat het Hof de beslissing tot ongegrondverklaring van het klaagschrift ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2. De Rechtbank heeft haar in de middelen bestreden beslissing als volgt gemotiveerd:
"Vast is komen te staan, dat bedoeld geldbedrag op 5 juni 2010 op rechtmatige wijze onder klager in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt.
Door en namens klager is, zakelijk weergegeven, onder meer aangevoerd, dat:
- het in beslag genomen briefgeld aan hem, althans aan zijn onderneming ([A] BV), toebehoort;
- hij van dat briefgeld geen afstand heeft gedaan;
- het briefgeld niet door enig strafbaar feit is verkregen of aan een rechthebbende is onttrokken;
- hij op 5 juni 2010 naar Turkije wilde vliegen om daar met potentiële leveranciers van ongeregelde goederen te onderhandelen;
- door dergelijke leveranciers in Turkije niet zelden prijs wordt gesteld op contante betaling;
- op deze handelswijze niets is aan te merken, laat staan iets strafrechtelijks;
- de inbeslagneming onder klager dan ook niet rechtmatig was, omdat daarvoor geen grond aanwezig was;
- de inbeslagneming in redelijkheid niet kan bijdragen aan het aan de dag brengen van de waarheid ter zake enig strafbaar feit, aangezien geen strafbaar feit heeft plaatsgevonden en klager daar evenmin van wordt verdacht;
- hij bovendien aanzienlijk door de inbeslagneming van het grootste gedeelte van zijn bedrijfskapitaal wordt bezwaard, nu hij niet in staat is goederen in te kopen en zijn bedrijf geen resultaat kan boeken;
- de vaste lasten van klager en zijn bedrijf doorlopen, waardoor hij op het punt staat verliezen te leiden;
- geen enkel strafvorderlijk belang zich tegen de gevraagde teruggave verzet, nu er tegen klager geen strafrechtelijke procedure loopt en er jegens hem geen verdenking is uitgesproken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat het belang van strafvordering zich tegen de teruggave van het geld verzet, onder meer nu zich te dezen niet voordoet het geval, dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, het in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer van oordeel, dat klager voorshands ongenoegzaam heeft aangetoond dat het bij hem aangetroffen geld afkomstig is uit onverdachte bron. Hij heeft daarover wisselend verklaard, zodat zich vooralsnog niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het onder klager in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren en het belang van strafvordering zich verzet tegen de opheffing van het daarop gelegde beslag en de teruggave daarvan aan klager."
2.3. De stukken waarover de Hoge Raad de beschikking heeft houden in dat op 5 juni 2010 te Schiphol op de voet van art. 94 Sv onder de klager beslag is gelegd op een geldbedrag van € 40.000,- bestaande uit 80 coupures van € 500,-.
2.4. Zoals de Hoge Raad heeft uiteengezet in zijn beschikking van 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.8-2.9, dient in geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag de rechter te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring zal bevelen.
2.5. Het oordeel van de Rechtbank dat zich te dezen niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, het geldbedrag verbeurd zal verklaren, is niet toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat de Rechtbank dat oordeel uitsluitend heeft gegrond op de omstandigheid dat de klager wisselend heeft verklaard over de herkomst van het geldbedrag.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2012.