ECLI:NL:HR:2012:BT2182
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie over beslaglegging op geldbedrag en de motivering van de rechtbank
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een beklag tegen de beslaglegging op een geldbedrag van € 40.000,-, dat op 5 juni 2010 onder klager in beslag was genomen. De beslaglegging vond plaats op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, geboren in 1980 en woonachtig te [woonplaats], stelde dat het in beslag genomen geld aan hem toebehoorde en dat hij dit geld rechtmatig had verkregen. Hij voerde aan dat hij op het punt stond naar Turkije te vliegen voor zakelijke onderhandelingen en dat het geld niet afkomstig was van enig strafbaar feit.
De rechtbank te Haarlem had eerder geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de rechter later het geldbedrag verbeurd zou verklaren, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze motivering niet toereikend was. De rechtbank had haar oordeel uitsluitend gebaseerd op de wisselende verklaringen van klager over de herkomst van het geld, zonder voldoende rekening te houden met de andere aangevoerde argumenten van klager. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak en concludeerde dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave van het geld aan klager.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechtbank bij beslissingen over beslaglegging en de beoordeling van de belangen van de betrokken partijen.