ECLI:NL:HR:2012:BX4278

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02104 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ongegrondverklaring van een beklag inzake inbeslaggenomen goederen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 september 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage. De zaak betreft een beklag van een klager die de teruggave van inbeslaggenomen goederen, waaronder een gouden ketting, een fototoestel, een laptop, sieraden en geldbedragen, verzocht. De Rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, met de overweging dat niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter de inbeslaggenomen goederen verbeurd zou verklaren. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.A.J. Verploegh, stelde dat de rechtbank onterecht had geoordeeld en dat de goederen eigendom van hem waren.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter de goederen verbeurd zou verklaren. De Hoge Raad benadrukte dat in een dergelijk geval de rechter moet beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Indien dat niet het geval is, dient de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan de beslagene te worden gelast, tenzij een ander als rechthebbende moet worden beschouwd. De Hoge Raad concludeerde dat de Rechtbank blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en vernietigde de bestreden beschikking.

De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. De uitspraak van de Hoge Raad onderstreept het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij beslissingen over inbeslaggenomen goederen en de rechten van de klager in het strafproces.

Uitspraak

4 september 2012
Strafkamer
nr. S 11/02104 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 19 april 2011, nummer RK 11/21, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel richt zich tegen de ongegrondverklaring van het beklag door de Rechtbank.
2.2. De Rechtbank heeft het klaagschrift, strekkende tot teruggave van een gouden ketting, een fototoestel Canon, een laptop Asus, sieraden in een DVD-hoesje en geldbedragen van € 2550,- en € 1500,- ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt dienaangaande het volgende in:
"In raadkamer is niet komen vast te staan dat bedoelde goederen klager in eigendom toebehoren. Klager wordt verdacht van heling van diverse goederen. Hij heeft zich tijdens het onderzoek op zijn zwijgrecht beroepen en geen duidelijkheid willen verschaffen omtrent zijn wetenschap over de herkomst van de goederen. Bij aanvang van de zoeking heeft hij aan de rechter-commissaris verklaard dat hij alleen in het bezit was van een gouden ketting en dat er verder geen goederen van hem in de woning waren. Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken zijn er aanwijzingen dat de goederen genoemd in het klaagschrift in verband staan met enig strafbaar feit, nu er onder meer vuurwapens en inbrekerswerktuigen en bivakmutsen zijn aangetroffen, en aanzienlijke geldbedragen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de goederen verbeurd zal verklaren of teruggave aan een ander dan klager zal gelasten. Het belang van de strafvordering verzet zich derhalve tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard."
2.3. Het van de behandeling in raadkamer opgemaakte proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
"De raadsman verklaart verkort en zakelijk weergegeven:
Er is meerdere malen contact geweest met het openbaar ministerie. De belanghebbende heeft direct verklaard dat het bedrag van € 2500,- en de sieraden in het dvd-hoesje van haar zijn. Zij verzet zich niet tegen teruggave aan klager. Op het fototoestel staan alleen foto's van klager en zijn vrouw. Op de dagvaarding die inmiddels is ingetrokken stonden deze goederen niet vermeld.
De officier van justitie verklaart, verkort en zakelijk weergegeven:
Ik verzet me tegen teruggave van de goederen, het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave. De dagvaarding is ingetrokken, omdat de raadsman heeft verzocht om een latere behandeling in verband met onderzoekswensen. Het is duidelijk dat klager en zijn vrouw in de woning verbleven. De goederen zijn in de woning in beslag genomen. Klager heeft geen verklaring omtrent de herkomst van de goederen af willen leggen.
De rechter vraagt de officier van justitie of het alleen een beslag op grond van artikel 94 Sv betreft.
De officier van justitie bevestigt dat dit inderdaad het geval is.
De raadsman verklaart verkort en zakelijk weergegeven:
Uit niets blijkt dat deze goederen van misdaad afkomstig zijn. Alles wijst erop dat de goederen eigendom van klager zijn. Als de stukken die de rechtbank nu ter beschikking staan niet voldoende duidelijkheid bieden, verzoek ik om aanhouding van de zaak, zodat de zaaksofficier van justitie meer duidelijkheid kan geven. Ik verzoek primair tot gegrondverklaring van het beklag en subsidiair tot aanhouding van de zaak."
2.4. In een geval als het onderhavige dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval indien het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.8 en 2.9).
2.5. Voor zover de Rechtbank heeft geoordeeld dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen goederen verbeurd zal verklaren, is haar oordeel, mede gelet op hetgeen door de raadsman van de klager in raadkamer is aangevoerd, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk.
2.6. Voor zover de Rechtbank heeft geoordeeld dat het door het hier toepasselijke art. 94 Sv gediende belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, "teruggave aan een ander dan klager zal gelasten", heeft zij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
2.7. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2012.