ECLI:NL:HR:2012:BW6668

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05155 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ongegrondverklaring van een klaagschrift inzake inbeslaggenomen goederen en de motivering daarvan

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam, waarin een klaagschrift is ingediend door de klaagster, die verzocht om teruggave van inbeslaggenomen goederen. De Rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter de inbeslaggenomen goederen later zou verbeurd verklaren. De klaagster, geboren in 1983 en ten tijde van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats, had haar verzoek ingediend via haar advocaat, mr. K. Canatan. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking en verwijzing naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie met betrekking tot het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift ex art. 552a Sv. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van de Rechtbank over het inbeslaggenomen geldbedrag, dat middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig zou zijn, niet onbegrijpelijk is en toereikend gemotiveerd. Echter, voor de overige inbeslaggenomen goederen, waarvan de teruggave was verzocht, was het oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat deze goederen later verbeurd verklaard zouden worden, zonder nadere motivering niet begrijpelijk.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat het klaagschrift opnieuw kan worden behandeld. De beschikking van de Rechtbank van 15 maart 2011, waarin de klaagster ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, wordt ingetrokken. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 29 mei 2012, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren in raadkamer.

Uitspraak

29 mei 2012
Strafkamer
nr. S 10/05155 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 20 juli 2010, nummer RK 10/2036, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Als gevolg van een administratieve vergissing is de raadsman niet op de hoogte gesteld van de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 447, derde lid, Sv. Als gevolg daarvan is de klaagster bij beschikking van 15 maart 2011 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. De Hoge Raad zal deze beschikking intrekken.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt over de motivering van de ongegrondverklaring van het klaagschrift door de Rechtbank.
3.2. De klaagster heeft op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift ingediend, strekkende tot teruggave van de onder haar inbeslaggenomen goederen, te weten de goederen zoals opgesomd op de beslaglijst en een ring, met uitzondering van het wapen, de munitie en de verdovende middelen. De Rechtbank heeft dit klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:
"Uit de stukken en de behandeling in raadkamer blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen goederen zal verbeurd verklaren. De officier van justitie heeft in raadkamer verklaard dat klaagster wordt verdacht van witwassen en wapen- en cocaïne bezit en hier ook voor wordt vervolgd. Gelet op de aangetroffen verdovende middelen, bestaat het vermoeden dat het geldbedrag middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is. Dit vermoeden wordt daarnaast gestaafd door de verklaring van klaagster dat zij werd onderhouden door haar verloofde. Klaagster heeft hiermee geen valide verklaring gegeven voor de herkomst van het geld. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich tegen opheffing van het beslag verzet. Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard."
3.3. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat onder de klaagster op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op de goederen waarvan in het klaagschrift de teruggave wordt verzocht.
3.4. Het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv draagt een summier karakter. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen.
(Vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.2 en 2.9).
3.5. Gelet op het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer, is het oordeel van de Rechtbank dat het inbeslaggenomen geldbedrag middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is en het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, dit geldbedrag zal verbeurd verklaren, niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd. Voor zover het middel daarover klaagt is het tevergeefs voorgesteld.
3.6. Wat betreft de overige inbeslaggenomen goederen waarvan de klaagster de teruggave heeft verzocht, is - mede gelet op hetgeen door de raadsman en de Officier van Justitie in raadkamer is aangevoerd - het oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, die goederen zal verbeurd verklaren, zonder nadere motivering niet begrijpelijk. Het middel klaagt daarover in zoverre terecht.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
trekt in zijn voormelde beschikking van 15 maart 2011;
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2012.