ECLI:NL:HR:2012:BU2053

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00650 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag en teruggave van inbeslaggenomen goederen in het kader van witwassen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te Arnhem, waarin het klaagschrift van de klager, die in verband met een verdenking van witwassen in beslag genomen goederen terugvorderde, ongegrond werd verklaard. De klager had op 19 juli 2010 een doorzoeking ondergaan door een arrestatieteam, waarbij een aanzienlijk bedrag van € 101.600,-, sieraden en een Mercedes personenauto in beslag werden genomen. De klager ontkende zich schuldig te hebben gemaakt aan witwassen en stelde dat het geld afkomstig was van legale bronnen, zoals de verkoop van zijn woonwagen en zijn bedrijf. De Rechtbank oordeelde dat de klager niet voldoende had onderbouwd hoe hij aan het in beslag genomen geld was gekomen en dat het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later tot verbeurdverklaring van het beslag zou besluiten.

De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie met betrekking tot de aan te leggen maatstaven bij beslag op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van de Rechtbank niet begrijpelijk is, omdat deze niet voldoende gemotiveerd is. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij beslissingen over beslag en teruggave van inbeslaggenomen goederen, vooral in het licht van de rechten van de klager.

Uitspraak

3 januari 2012
Strafkamer
nr. 11/00650 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Arnhem van 30 december 2010, nummer RK 10/665, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend namens:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. J.H.D. van Onna, advocaat te Nijmegen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. De middelen klagen dat de Rechtbank het beklag, strekkende tot opheffing van het beslag en tot teruggave aan de klager van inbeslaggenomen sieraden, een inbeslaggenomen personenauto en een inbeslaggenomen geldbedrag ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2. Het klaagschrift houdt onder meer het volgende in:
"Op 19 juli 2010 heeft een arrestatieteam bij cliënt een doorzoeking gedaan op basis van verdenking op grond van de Wet wapens en munitie, welke verdenking later tijdens de doorzoeking is gewijzigd in een verdenking ter zake van witwassen. Hierbij is een bedrag van € 101.600,- in beslag genomen, zijn sieraden van de vingers van cliënt gehaald en in beslag genomen en is ook de personenauto merk Mercedes in beslag genomen (zie producties 1, 2 en 3).
Cliënt heeft voornoemde voorwerpen niet door het plegen van een strafbaar feit onttrokken aan enig rechthebbende en cliënt heeft van deze voorwerpen ook geen afstand gedaan.
Cliënt ontkent ten stelligste dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Het gevonden geld is onder meer afkomstig van de verkoop van zijn woonwagen. Cliënt heeft deze woonwagen inclusief uitbouw en interieur verkocht voor een bedrag van ongeveer fl. 40.000,-.
(...)
[Betrokkene 1], zijnde de zoon van cliënt, was bij de afvoer van de woonwagen aanwezig en heeft gezien dat zijn vader het geld contant heeft ontvangen (productie 4). (...)
Ook heeft cliënt geld ontvangen door zijn handel in metalen met inbegrip van de nodige apparatuur en voertuigen (productie 6). Het bedrijf is overgenomen door [betrokkene 2] (productie 7). Met de verkoop van het bedrijf van cliënt is ook een bedrag van ongeveer fl. 40.000,- gemoeid geweest. Ook dit bedrag is - zoals dat in zijn beroepsgroep zeer gebruikelijk is - door cliënt contant ontvangen en het geld is nooit op een bankrekening gezet.
Verder heeft hij in het verleden een erfenis ontvangen van fl. 9.750,- (productie 8).
De auto van cliënt is ten slotte gekocht bij een officiële dealer middels een schriftelijke koopovereenkomst (productie 9 en 10).
Cliënt voelt zich door het voortduren van voormelde inbeslagneming bezwaard.
Naast de WAO uitkering die de echtgenote van cliënt ontvangt gebruikt hij, indien nodig, geld dat nu door justitie in beslag is genomen (productie 11). Hij heeft dit geld gespaard voor zijn oude dag voorziening."
2.3. Het van de behandeling in raadkamer opgemaakte proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
"De rechter merkt op:
U hebt een bezwaarschrift ingediend om de spullen terug te krijgen. Er is verdenking van witwassen.
De raadsvrouw merkt op:
Uit de stukken blijkt dat op 19 juli 2010 onderzoek door de CIE is geweest. Het zou om vuurwapens gaan en verdenking van een hennepkwekerij. Dit heeft veel impact gehad op klager. Behalve geld, is er verder niets gevonden. Geen automatische vuurwapens. Er is later weer een huiszoeking geweest. Het bezwaarschrift is al in augustus 2010 ingediend. Het is nu december 2010 en er zijn nog steeds geen aanwijzingen. Er wordt nu maar van witwassen uitgegaan.
Klager heeft uitgelegd hoe hij aan het geld komt. Dat het uit verkoop en een erfenis afkomstig is, is goed onderbouwd. Het is niet logisch dat er getwijfeld wordt dat klager het geld op een legale wijze heeft verkregen. Klager verdient € 300,00 per week met het ophalen van oud ijzer. Hij houdt daar € 7.000,00 per jaar aan winst aan over, en dat van 30 jaar bij elkaar opgeteld. Voor klager is het normaal om het geld niet op de bank te zetten, hij vertrouwt de bank niet.
Klager heeft geld uit een erfenis, de verkoop van een caravan, en de verkoop van zijn bedrijf gehad. Ik zie dat uit de stukken blijkt dat klager artikel 69 AWR zou hebben overtreden. Klager was van mening, omdat hij zo weinig verdient per jaar, het niet aan de belastingdienst opgegeven hoefde te worden. De inkomsten hoeven niet perse illegaal te zijn. Het Openbaar Ministerie onderbouwt dit verder niet, er moet gekeken worden waar het om gaat. Ik verzoek u het geld terug te geven aan klager. We zijn nu al maanden verder. De zoon is verdachte, maar nu wordt klager er bij betrokken. Mocht er toch sprake zijn van overtreding van artikel 69 AWR, dan verzoek ik u dat slechts een deel van het geld wordt vastgehouden. Dit had ook via de belastingdienst kunnen plaatsvinden, en niet strafrechtelijk. Waarschijnlijk krijgt klager de belastingdienst al op zijn dak. De sieraden en erfstukken zijn van emotionele waarde, dit hoeft niet in beslag te blijven. Er is geen bewijs voor illegale handel. Ik verzoek in ieder geval dat een deel van het geld, en alle sieraden worden teruggegeven aan klager.
Rechter merkt op:
Zijn de sieraden erfstukken?
De raadsvrouw merkt op:
Dat klopt.
Klager merkt op:
Ik heb de sieraden van mijn vader geërfd.
De rechter merkt op:
Is alles van de familie?
De raadsvrouw merkt op:
Nee, bij de eerste huiszoeking, de sieraden, zijn erfstukken. Van de tweede huiszoeking zijn de sieraden al teruggegeven aan klager.
Klager merkt op:
Uit de tweede huiszoeking heb ik alles terug gekregen. De laptop en de sieraden.
De rechter merkt op:
Het gaat om twee ringen, een horloge, een auto en het geld?
De raadsvrouw merkt op:
Ja."
2.4. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt dienaangaande het volgende in:
"Uit het klaagschrift van klager blijkt dat hij, aldus zijn stelling, een bedrag van f. 89.750,- op legale wijze heeft verkregen. Dit bedrag omgerekend naar euro's behelst € 40.726,-. Begin 2010 heeft klager bij een officiële dealer een Mercedes personenauto aangekocht voor een bedrag van € 17.000,-. Dit zou betekenen dat klager van het aldus hem legaal ontvangen geld een bedrag van € 23.726,- zou overhouden.
Uit het klaagschrift blijkt voorts dat het binnen de beroepsgroep van klager gebruikelijk is dat er contant betaald wordt en gelden niet op een bankrekening worden gezet. Uit door klager overgelegde verklaringen kan blijken dat hij in 1986/1987 geld heeft ontvangen in verband met de overdracht van zijn sloopterrein en ongeveer 13 jaar geleden geld van de verkoop van zijn woonwagen. Op basis van de inhoud van het klaagschrift kan het geld zich niet door bijvoorbeeld rentebijschrijving vermeerderd hebben nu klager het geld contant bij zich hield. Voorts zou het heel aannemelijk zijn indien het geld minder zou zijn geworden nu klager ook stelt dat hij juist het inbeslaggenomen geld gebruikt naast de door zijn echtgenote te ontvangen WAO-uitkering.
Enige verklaring hoe het komt dat klager op zijn hoogst een bedrag van € 23.726,- onder zich gehad kan hebben terwijl bij hem een bedrag van € 101.600,- in beslag is genomen wordt niet gegeven. De stelling van klager dat hij per jaar € 7000,- spaarde, welk geld verkregen zou zijn uit de handel in oud ijzer, wordt op geen enkele wijze onderbouwd.
Op grond van het voorgaande, maar ook op basis van het door de officier van justitie ingebrachte proces-verbaal van politie, is het heel wel mogelijk dat een rechter, later oordelend over de strafzaak jegens klager, de verbeurdverklaring van het beslag zal uitspreken."
2.5. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat onder de klager op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde sieraden, personenauto en geldbedrag en voorts dat deze voorwerpen in eigendom toebehoren aan de klager.
In een zodanig geval dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval indien het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.8 en 2.9).
2.6. Het kennelijke oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, tot verbeurdverklaring van de aan de klager toebehorende sieraden zal besluiten, is tegen de achtergrond van hetgeen door en namens de klager in het klaagschrift en in raadkamer naar voren is gebracht zonder nadere motivering, die ontbreekt, evenwel niet begrijpelijk. In zoverre zijn de middelen terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 januari 2012.