ECLI:NL:PHR:2025:188

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
23/03827
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake seksueel misbruik van nichtjes onder de 12 jaar

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor seksueel misbruik van zijn nichtjes, die op het moment van de feiten jonger dan twaalf jaar waren. De feiten hebben zich afgespeeld tussen 1986 en 1992. De verdachte is bij arrest van 27 september 2023 door het hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie gesteld dat het hof op juiste wijze heeft geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefsters voldoende steun vinden in elkaar en in de overige bewijsmiddelen, waaronder het kettingbewijs. De verdediging heeft echter aangevoerd dat niet is voldaan aan het bewijsminimum, zoals vastgelegd in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat-generaal concludeert dat het cassatieberoep moet worden verworpen, omdat het hof de bewezenverklaring voldoende heeft gemotiveerd en de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar zijn. De zaak is van groot belang, gezien de ernst van de beschuldigingen en de impact op de slachtoffers. De benadeelde partijen hebben ook vorderingen ingediend, maar het hof heeft geoordeeld dat deze niet ontvankelijk zijn voor zover ze het bedrag van € 680,67 te boven gaan, en dat de vorderingen enkel bij de burgerlijke rechter kunnen worden ingediend.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/03827
Zitting11 februari 2025
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte
I.
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 27 september 2023 door het gerechtshof Amsterdam wegens
- feit 1: “met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd en met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren vleselijke gemeenschap hebben, meermalen gepleegd”;
- feit 2: “met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren vleselijke gemeenschap hebben, meermalen gepleegd”,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. [1] Voort heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] [2] beide toegewezen tot het bedrag van € 680,67 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
2. Namens de verdachte hebben J.C. Reisinger en R.L. Vermeulen, beiden advocaat in Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft H.W. Leemans, advocaat te Zoetermeer, één middel van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft M. Ferwerda, advocaat te Amsterdam , één middel voorgesteld. Op het moment van schrijven van deze conclusie is de termijn die aan (de advocaat van) de verdachte is verleend om een verweerschrift in te dienen nog niet verstreken en is mij niet bekend of namens de verdachte een verweerschrift zal worden ingediend.
II.
De bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen
4. Ten laste van de verdachte [3] is onder feit 1 respectievelijk feit 2 bewezenverklaard dat:
“1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 december 1991 tot en met 31 december 1992 te [plaats] , met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1981, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht
en
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 6 september 1986 tot en met 30 november 1991 te [plaats] met [slachtoffer 1] . geboren op [geboortedatum] 1981, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, vleselijke gemeenschap heeft gehad, immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht;
2.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 6 september 1986 tot en met 6 oktober 1988 te [plaats] met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1976, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, vleselijke gemeenschap heeft gehad, immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht.”
5. Het hof heeft het bewezenverklaarde doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:

1. Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 24 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina’s 1-3.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten:
Informatief gesprek met: [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1981.
Wat is er globaal gebeurd: [slachtoffer 1] heeft tot haar 4e jaar bij haar opa en oma gewoond, in een woning aan de [a-straat] te [plaats] . De oom, genaamd [verdachte] , woonde daar ook. Dat is degene die haar dit heeft aangedaan. Vanaf haar 4e ging ze weer bij haar ouders wonen. [slachtoffer 1] en haar familie kwamen daarna nog wel veel bij elkaar thuis.
[slachtoffer 1] zegt te zijn verkracht door hem. Hij had seks met haar. Hij betastte haar, hij tongde haar, ze moest hem oraal bevredigen, hij penetreerde haar met zijn penis in haar vagina en mond. Dit heeft plaatsgevonden vanaf haar 3e tot haar 11e levensjaar. Het gebeurde ook heel vaak toen [slachtoffer 1] niet meer bij opa en oma woonde, bijna elk weekend als ze daar was.
Vanwege een rode en branderige vagina is [slachtoffer 1] meerdere keren bij de huisarts geweest die daarvoor een zalfje gaf.
Wanneer is het gebeurd: 1984-1992
Wie is/zijn de verdachte(n): [verdachte] , [geboortedatum] 1968
2. Een proces-verbaal aangifte terzake seksueel misbruik kinderen van 8 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina’s 4-8.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 juni 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[slachtoffer 1]:
Mijn opa en oma woonden in [plaats] , in de [a-straat] .
Ik ben seksueel misbruikt door mijn oom, het broertje van mijn moeder. Dit gebeurde in de woning van mijn opa en oma. De eerste keer dat ik mij kan herinneren was ik volgens mij 3 jaar oud. Ik weet dat ik in een kamer was met een rode deur. Ik kan mij herinneren dat ik op de grond moest liggen met mijn hoofd tegen de deur. Dan kon de deur niet meteen open. De slaapkamer met de rode deur was zijn slaapkamer.
Ik had makkelijke kleding aan, die hij makkelijk kon uitdoen. Hij zei dan dat ik stil moest zijn en dat ik het niemand mocht vertellen. Naarmate ik ouder werd moest ik zelf mijn kleding uit doen van hem.
Ik moest hem ook oraal bevredigen. Hij zei dan dat ik hem moest likken als een lolly pop.
Hij penetreerde mijn vagina met zijn penis en zijn vingers.
Ik ben ook in het ziekenhuis geweest vanwege een blaas in mijn mond. Dat was een bacteriële infectie.
Ik heb aan mijn moeder verteld wat er was gebeurd. Ik denk dat ik 10 jaar oud was. Ik heb [slachtoffer 2] verteld wat mij was overkomen. Dat mijn oom aan mij had gezeten. [slachtoffer 2] herkende dat verhaal en vertelde mij dat het haar ook was overkomen. Wij zijn toen naar onze oudste zus, [betrokkene 1] , gegaan en hebben verteld wat ons was overkomen. Mijn zussen vertelden mij dat ik mijn verhaal aan moeder moest vertellen. Ik heb toen aan mijn moeder verteld dat haar broertje allemaal dingen met mij deed en nog bezig was. Dat de verwondingen die ik had daardoor kwamen. Ik verwees naar de verwondingen bij mijn vagina. Ik zei dat het daardoor kwam. Mijn vagina was geïrriteerd en deed veel pijn. Mijn moeder ging mee naar de huisarts en ik kreeg een zalfje mee.
Ik was heel duidelijk naar mijn moeder toen ik het haar vertelde. Ze moest het laten bezinken. Mijn zussen hebben toen verteld dat het hen ook was overkomen. Mijn moeder is er later niet op teruggekomen. Alsof ze het niet wilde geloven.
Ik heb met een maatschappelijk werker erover gesproken. Ik was bij de huisarts en heb haar verteld wat er speelde. Ik was toen een jaar of 12 oud. Zij heeft mij toen doorverwezen naar maatschappelijk werk. Ik heb haar in detail verteld wat er gebeurd was maar er kwam geen vervolg. Na een gesprek met haar heeft zij toen de politie gebeld. Iemand nam de telefoon op en het ging heel raar. Toen hebben we het er bij gelaten, omdat het zo vreemd ging, hoe dat telefoongesprek is gegaan.
3. Een proces-verbaal verhoor getuige van 21 juni 2021, opgemaakt door [naam 1] , rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 juni 2021 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[slachtoffer 1]:
Ik heb bij mijn opa en oma gewoond en (
het hof begrijpt: in de periode erna) we waren er elk weekend. Het klopt dat mijn oom daar ook woonde.
Ik ben van mijn derde jaar tot mijn 11de misbruikt. Dit misbruik vond altijd plaats in het huis van mijn opa en oma. Mijn eerste herinnering aan het misbruik was van toen ik 3 jaar was. U vraagt mij hoe vaak het misbruik heeft plaatsgevonden. Soms was het elke dag. Dit was in de periode dat ik er woonde. In de periode daarna was het elk weekend of tijdens de feestjes als ik daar logeerde.
Ik was stiekem naar de huisarts gegaan toen ik 12 jaar was. Zij heeft mij doorverwezen naar een maatschappelijk werkster. Mijn huisarts had eerder al een vermoeden van het misbruik. Ik had ernstige verwondingen aan mijn vagina en ik had zoveel pijn dat ik het niet uithield. Ik was daar zo beurs en lag daar op de onderzoekstafel bij de huisarts. Mijn onderbroek moest uit. De huisarts vroeg aan mijn moeder of het zou kunnen dat er iemand was die mij daaronder pijn zou kunnen doen. Ze vroeg of er iemand in mijn omgeving was die dit zou kunnen doen. Mijn moeder zei: Nee. Mijn moeder moest de kamer uit en de huisarts stelde mij dezelfde vraag. Ik was 6 of 7 jaar. En omdat mijn moeder nee had gezegd wist ik dat ik ook nee moest zeggen. Zo ging dat bij ons. Omdat de huisarts deze vraag had gesteld besefte ik dat ze een vermoeden had waar mijn verwondingen vandaan kwamen. Ik heb op mijn 12de jaar zelf stiekem de huisarts gebeld met de bakelieten telefoon. Mijn moeder wist toen al wel over het misbruik, dat had ik haar rond mijn tiende verteld.
Op mijn 10de sprak ik voor het eerst met mijn moeder over het misbruik. Ik zei tegen [slachtoffer 2] : Hij zit aan mij. Zij ging naar [betrokkene 1] en we vonden dat we het aan onze moeder moesten vertellen. [slachtoffer 2] zei tegen mijn moeder dat ze iets moest zeggen. Ze zei wat mij was overkomen. Ik weet nog precies hoe mijn moeder reageerde. Ze zei eerst niets en toen zei ze dat ze mijn oom zou bellen om te verifiëren of dit verhaal klopte.
Ik dwong mijn moeder bij mijn oma na te vragen of mijn oma van het misbruik wist. Mijn moeder vertelde dat mijn oma ervan wist. Ik heb mijn oma daarna nooit meer gesproken.
4. Een proces-verbaal van aangifte van 8 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina’s 9-14.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 november 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[slachtoffer 2]:
Geboren: [geboortedatum] 1976.
Ik ben seksueel misbruikt door mijn oom. Toen het gebeurde woonden wij in [plaats] . Maar het misbruik gebeurde bij onze oma thuis.
Wie woonden daar nog meer?
Die man dus, die oom, de broer van mijn moeder. Hij heet [verdachte] (fon) of zoiets (
het hof begrijpt: de verdachte).
Mijn opa en oma hadden een woning aan de [a-straat] (
het hof begrijpt: in [plaats]).
Wat kunt u zich herinneren over het misbruik?
Ik kan me herinneren dat ik mijn kleren uit moest doen.
Waar vond het misbruik plaats?
In zijn slaapkamer.
Ging hij met zijn vingers in uw geslachtsdeel?
Uiteindelijk is hij er in gegaan.
Waarmee ging hij bij u naar binnen toe?
Met zijn geslachtsdeel en zijn vinger.
Hoe oud was u toen dit voor de eerste keer gebeurde?
Ik denk 7 of 8 jaar oud.
Uiteindelijk is het ook in mijn eigen huis gebeurd, dat ik ben verkracht in mijn eigen bed toen hij op bezoek kwam. Ik was toen al 10 of 11 jaar.
Toen wij op school zaten, gingen we nog steeds in de weekenden naar opa en oma. Ik denk dat ik 7 jaar was of jonger.
Weet je nog wanneer het misbruik gestopt is?
Ik denk dat ik 12 was zoiets. Ik bleef toen niet meer bij opa en oma slapen.
Wanneer heeft u met uw zussen hier over gesproken?
Ik denk dat ik ongeveer 15 of 16 was. Ik zei op een gegeven moment tegen mijn zus dat ik het tegen mijn moeder ging zeggen, omdat het haar broertje was.
Wat heb je tegen je zussen gezegd hierover?
Ik weet dat mijn oudere zus (
het hof begrijpt: [betrokkene 1]) vertelde dat het precies was wat zij had meegemaakt, en dat ze ook seksueel misbruikt was door hem. En mijn zusje heeft het volgens mij ook thuis aan mij verteld.
Je hebt het aan je moeder verteld...
Ja, en mijn zussen waren erbij, en mijn moeder ging gewoon verder waar ze mee bezig was.
U zei dat hij u misbruikt had in uw eigen huis?
Ik sliep in mijn eigen kamer en hij moest bij mij op de kamer slapen in [slachtoffer 1] ’s bed.
.
Wat deed hij bij u?
Hij ging in mijn bed en hij zei tegen mij dat ik stil moest zijn.
Op een gegeven moment ging hij er in met zijn geslachtsdeel.
Bent u naar een dokter geweest in die tijd?
De huisarts, [naam 2] , weet mijn verhaal en dat van mijn zusjes. Ik had overal pijn en veel klachten in die tijd.
5. Een proces-verbaal verhoor van getuigen van 22 juni 2021, opgemaakt door [naam 1] , rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 juni 2021 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[slachtoffer 2]:
Ik heb het aan mijn moeder verteld. Het was in de woonkamer. Ik was met mijn zusjes en ik sprak mijn moeder aan en zei wat mij was overkomen. Ze keek me aan en reageerde niet echt. Ze zei iets van: ‘Oké’. Ze keek alsof ik haar vroeg of ze me een miljoen kon geven.
6. Een proces-verbaal van verhooraangever van 17 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina's 15-23.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 november 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[betrokkene 1]:
A: Mijn zusjes en ik werden weggebracht naar de ouders van onze moeder. Die man, een broertje van mijn moeder (
het hof begrijpt: de verdachte), heeft ons verkracht.
Mijn zusje [slachtoffer 1] ging daar (O: bij opa en oma) op een gegeven moment wonen. [slachtoffer 1] was 0 jaar.
Ik zie mijzelf liggen op zijn bed. Ik was 7 of 8. Ik zie dat hij op mij ligt, dat hij me verkracht.
Mijn opa en oma wonen in [plaats] . Mijn zusjes moesten altijd daar logeren.
V: Dus opa en oma zijn op een gegeven moment verhuisd...
A: Ja, naar [plaats] , de [a-straat] .
Ik kwam daar regelmatig.
V: Wie zijn er toen mee verhuisd?
A: De oom die ons misbruikte. Ik weet nog dat [slachtoffer 1] tegen mij zei dat hij (O: de misbruikende oom) haar mee nam in de auto en haar in de auto misbruikte.
V: Hoe heet de oom die je verkracht heeft?
A: Hij heet [verdachte] .
V: Hoe oud wasje toen hij je misbruikte?
A: Hij nam mij mee naar beneden en heeft me verkracht. Hij zei tegen mij dat ik mijn broekje uit moest doen. Dat deed ik. Hij heeft met zijn penis in mijn vagina gezeten. Ik was toen 7, 8, 9 of 10.
V: Je vertelde eerder over een ladder. Hoe zat dat?
A: Ja, ik zie het nu als een barricade. Het stond in zijn slaapkamer onder de deur.
[slachtoffer 1] kon daar niet weg. Ze woonde daar tot aan haar basisschooltijd.
V: Hoe wisten jullie (
het hof begrijpt: getuige, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]) dat van elkaar?
A: Omdat we het gewoon gezegd hebben, "ik ben misbruikt" of zo. We hadden besloten het te zeggen tegen [betrokkene 2] (
het hof begrijpt: de moeder van de aangeefsters), maar zij geloofde ons niet.
De huisarts wilde [slachtoffer 1] de vraag stellen en toen kwam [betrokkene 2] binnen. De huisarts wilde weten wat er gebeurde met [slachtoffer 1] . Ze moest namelijk medicijnen voor haar vagina.
V: Toen "die man" bij jullie kwam slapen, wist [betrokkene 2] toen al van het misbruik af?
A: Nee, wij hadden het nog niet verteld, maar [slachtoffer 1] had toen wel al die zalfjes vanwege vaginale klachten.
7. Een proces-verbaal van verhoor aangever van 30 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina’s 24-29.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 november 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[betrokkene 1]:
[slachtoffer 1] woonde tussen 0 en 4 jaar bij opa en oma.
V: Hoe vaak kwam jij in die tijd bij jouw opa en oma in de woning op de [a-straat] ?
A: Iedere week, want wij gingen in het weekend mee.
V: Hoe oud was jij toen?
A: 8, als [slachtoffer 1] 2 was, was ik 8.
V: En jouw zusjes?
A: [slachtoffer 1] was 2, dus [slachtoffer 2] was 7.
V: Wat gebeurde er op het moment dat je in zijn slaapkamer kwam?
A: Ik zie mezelf in bed liggen en dat hij mijn broekje omlaag doet of dat ik die uit moest trekken.
8. Een proces-verbaal verhoor van getuigen van 22 juni 2021, opgemaakt door [naam 1] , rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 juni 2021 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[betrokkene 1]:
Vroeger kwamen wij vaak bij mijn opa en oma van moeders kant. We moesten daar logeren. Mijn jongste zusje moest bij opa en oma verblijven van maandag tot vrijdag. Wij (mijn andere zus en ik) logeerden daar dan in het weekend en de vakanties. Verdachte was daar dan ook en pakte ons dan.
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 25 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina’s 40-46.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 april 2018 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[betrokkene 2].
V: Wanneer werden uw kinderen geboren?
A: [betrokkene 1] is geboren in 1975, [slachtoffer 2] 1976 en [slachtoffer 1] 1981.
V: Uw dochters verklaren dat zij seksueel misbruikt zijn, wat kunt u daar over vertellen?
A: Wat ze hebben gezegd is door de jongste, [verdachte] gedaan (
het hof begrijpt: de verdachte).
V: Wat hebben zij u hier over verteld?
A: Ze hadden mij verteld, ooit, dat hij verkracht heeft, maar toen geloofde ik het niet.
V: Wanneer vertelden ze dat de eerste keer?
A: Heel lang geleden. Ik denk dat ze 9 of 10 waren.
V: Ik heb de medische gegevens van [slachtoffer 1] opgevraagd, zij is in 1988 en 1989 vijf keer bij de huisarts geweest voor vaginale klachten. Toen was zij in de leeftijd van 6 t/m 8 jaar oud. Wat kunt u daarover vertellen?
A: Ik ben met haar mee geweest.
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 23 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina’s 34-39.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 januari 2018 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[betrokkene 3]:
Als [verdachte] bij mijn oma was, wilden [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [betrokkene 1] niet meer komen. En dan hadden [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [betrokkene 1] een smoes die ze tegen hun moeder vertelden zodat ze niet hoefden te komen.
11. Een proces-yerbaal van verhoor getuige van 18 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina’s 101-112.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 augustus 2019 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[betrokkene 4]:
I: In die hoedanigheid, als maatschappelijk werkster, bent u in contact gekomen met [slachtoffer 1] ?
G: Ja.
I: Heeft u nog enig idee wanneer het is geweest dat u haar voor het eerst zag?
G: Het moet tussen 1993 en 1997 zijn geweest.
Zij kwam op mijn spreekuur.
I: Door wie was zij verwezen?
G: Door de huisarts.
Ze kwam op dat spreekuur. Ze zei: Ik moet af en toe met een oom mee in een auto. En dan zegt hij dat ik een lolly krijg, maar dat is natuurlijk helemaal geen lolly. Ik heb dit geïnterpreteerd als zijnde seksueel misbruik.
Ik heb haar toen gezegd: Vind je het goed als ik een afspraak met jou maak met de zedenpolitie? Ik denk dat je, als je aangifte wilt doen, naar de politie moet gaan. Dat vond ze goed. Toen heb ik een afspraak gemaakt.
I: U bent destijds zelf hier geweest?
G: Ja. Maar niet met haar, want ze kwam niet.
I: En toen bent u onverrichter zake weer vertrokken?
G: Ja
12. Een proces-verbaal van bevindingen van 5 november 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina 128.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
[slachtoffer 1] stuurde mij het gescande handgeschreven medische dossier dat zij had opgevraagd bij huisarts [naam 3] . Ik verzocht forensisch arts dr. R. Scholten het handgeschreven dossier om te zetten in een digitaal bestand. Het uitgewerkte document is als bijlage gevoegd bij dit proces-verbaal.
13. Een uitwerking van het handgeschreven medisch dossier van [slachtoffer 1] , doorgenummerde pagina’s 129-133.
Deze uitwerking houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Naam: [slachtoffer 1]
NB: Een ‘X’ staat voor een onleesbaar (deel van een) woord, cijfer of teken.
24-9-‘88 Branderig gevoel plassen. Sed g.b. Kloofje Rond introïtus vagina XX zalf c 10dgn
XX-XX-Xx idem introïtus vagina XX XX XX XX XX XX XX
XX-X-89 Blijft klachten houden X branderige mictie O/ lokaal XX Advies geen XX bij roodheid koelen
X-X-89 lokaal rec kloofjes schede Cave
XX X-8-‘89 Rec. branderig bij billen dwz bij urethra opening, sed: gb, XX introïtus vagina wat rood.
2X XX steeds cysten in mond, nu grote onder tong (0 2cm) -> oordeel mondhk
12-1-90 AMC, mond XX, Rec zwelling onder tong li, ‘Ranula’ -> XX Opname X tot X
5-3-‘90 Rec. klachten ‘billen’. O/ Branderig gevoel bij plassen O/ introïtus vagina kloofje Pm kinderarts
Hieronder worden enkele afkortingen uitgelegd die in zijn algemeenheid in de geneeskunde worden, gebruikt.
c = conclusie of controle
dgn = dagen
Li = links
gb = geen bijzonderheden
mondhk = mondheelkunde
O/ = onderzoek
PM = ProMemorie
Rec = recidiverend(e)
Sed = sediment
Hieronder worden enkele begrippen/termen uitgelegd die in zijn algemeenheid in de
geneeskunde worden gebruikt.
Introïtus = ingang/eerste deel
Cave = "let op voor.."
Mictie = plassen
Ranula = slijmcyste in de mond onder de tong
Schede = inwendige deel van het vrouwelijk geslachtsorgaan
Urethra = urinebuis
14. Een proces-verbaal van bevindingen van 23 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina’s 89-90.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten:
Desgevraagd verklaarde huisarts [naam 4] ons het volgende.
"In het medische dossier van [slachtoffer 2] zie ik iets over buikklachten, in 1983 - [slachtoffer 2] was toen 6 of 7. Eveneens betreffende buikklachten zie ik een verwijzing naar het AMC te Amsterdam uit 1992, toen was zij dus 16."
15. Een proces-verbaal van bevindingen van 30 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina 113.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
[betrokkene 1] stuurde mij, verbalisant, haar medisch dossier. Op 17 juli 1998 staat vermeld: "... nu komt incestverleden weer boven, mn rot voor zusje."
Op 19 maart 2002: "... In steek gelaten gevoel tav moeder. Haar broertje heeft hun vroeger gepakt. Dit weet verder niemand alleen zussen."”
6. De bewijsoverwegingen van het hof houden het volgende in:

Oordeel van het hof
[slachtoffer 1] heeft in 2017 bij de politie en later in 2021 tegenover de rechter-commissaris – kort samengevat – het volgende verklaard.
Tot haar vierde jaar (van 1981 tot en met 1985) heeft zij bij haar opa en oma in de [a-straat] in [plaats] gewoond en daar is zij door de verdachte seksueel misbruikt. Na haar vierde logeerde zij bijna elk weekend bij haar opa en oma en is het misbruik door de verdachte doorgegaan tot haar 11e levensjaar (1985-1992). De verdachte, de jongere broer van haar moeder, woonde toen ook in die woning. In de slaapkamer van de verdachte had de verdachte seks met haar. Hij betastte en tongde haar. Hij penetreerde haar vagina met zijn penis en zijn vingers. Ook penetreerde hij met zijn penis haar mond. Hij zei dat zij hem moest likken als een lolly pop. [slachtoffer 1] moest met haar hoofd tegen de deur liggen, zodat de deur niet meteen open kon. De verdachte deed steeds haar kleding uit. Naarmate [slachtoffer 1] ouder werd, moest zij haar kleding zelf uitdoen. De verdachte zei dat zij stil moest zijn en dat zij het niemand mocht vertellen. Dit alles vond plaats tussen haar derde en elfde levensjaar. Vanwege een pijnlijke en geïrriteerde vagina is [slachtoffer 1] meerdere keren met haar moeder bij de huisarts geweest, die een zalfje gaf voor haar klachten. Daarnaast is zij vanwege een blaas in haar mond naar het ziekenhuis geweest. Dit bleek om een bacteriële infectie te gaan. Toen [slachtoffer 1] tien jaar oud was, vertelde zij haar zus [slachtoffer 2] dat de verdachte haar seksueel misbruikte. [slachtoffer 2] vertelde [slachtoffer 1] dat het haar ook was overkomen. Zij hebben dit toen aan hun zus [betrokkene 1] verteld. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] aan haar moeder verteld dat de verdachte dingen met haar deed en dat zij daardoor de verwondingen bij haar vagina had. Haar zussen [slachtoffer 2] en [betrokkene 1] waren daarbij aanwezig en vertelden dat het hen ook was overkomen. Zij herinnert zich dat haar moeder het moest laten bezinken en het moeilijk kon geloven. Toen zij een jaar of twaalf was, is zij verwezen naar een maatschappelijk werkster. [slachtoffer 1] heeft de maatschappelijk werkster ook verteld wat haar was overkomen. Deze maatschappelijk werkster heeft toen de politie gebeld, maar dit heeft geen vervolg gekregen.
[slachtoffer 2] heeft in 2017 bij de politie en later in 2021 tegenover de rechter-commissaris – kort samengevat – het volgende verklaard.
Zij is seksueel misbruikt door de verdachte in het huis van haar opa en oma aan de [a-straat] , wanneer zij daar in de weekenden verbleef. Het misbruik vond plaats in de slaapkamer van de verdachte. Zij moest haar kleren uitdoen en hij ging met zijn geslachtsdeel en vinger in haar geslachtsdeel. De verdachte zei dat zij stil moest zijn tijdens het misbruik. Zij was zeven of acht jaar oud toen het voor het eerst gebeurde (1983/1984). Dit vond ook een keer plaats in haar eigen huis. In die tijd had [slachtoffer 2] overal pijn en veel klachten, waarvoor zij bij de huisarts is geweest. Het misbruik stopte toen zij twaalf jaar oud was (1988) en zij niet meer bij haar opa en oma sliep. Op haar vijftiende of zestiende (1991/1992) heeft zij met haar zussen over het misbruik gesproken. Haar zussen vertelden dat zij ook door de verdachte seksueel waren misbruikt. [slachtoffer 2] heeft het destijds ook aan haar moeder verteld. Zij herinnert zich dat haar zussen daar bij waren en dat haar moeder ‘gewoon verder ging met waar ze mee bezig was’.
[betrokkene 1] , de oudere zus van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft in 2020 bij de politie en later in 2021 tegenover de rechter-commissaris – kort samengevat – het volgende verklaard.
Zij is door de verdachte op jonge leeftijd seksueel misbruikt. Zij en haar zusjes werden regelmatig naar de ouders van hun moeder gebracht, waar de verdachte woonde. [slachtoffer 1] woonde daar tot aan haar basisschooltijd.. [betrokkene 1] en [slachtoffer 2] kwamen daar in het weekend. De verdachte heeft [betrokkene 1] vanaf haar zevende of achtste verkracht. Of [betrokkene 1] of de verdachte deed haar broekje omlaag. Hij deed zijn penis in haar vagina. De verdachte barricadeerde zijn slaapkamerdeur met een ladder. [betrokkene 1] was destijds tussen de zeven en tien jaar oud. De drie zussen hebben elkaar verteld dat zij misbruikt werden door de verdachte. [slachtoffer 1] heeft tegen [betrokkene 1] gezegd dat de verdachte haar meenam in de auto en haar in de auto misbruikte. [slachtoffer 1] en haar moeder zijn destijds naar de huisarts geweest, die [slachtoffer 1] vervolgens zalfjes voorschreef vanwege vaginale klachten. [betrokkene 1] en haar zussen hebben het ook aan hun moeder verteld. [betrokkene 1] herinnert zich dat [slachtoffer 2] en zij er bij waren toen [slachtoffer 1] het aan hun moeder vertelde, en dat die het niet kon geloven.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , maar ook de verklaring van [betrokkene 1] , elkaar over en weer ondersteunen. Het hof ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen omtrent het seksueel misbruik te twijfelen. De omstandigheid dat de verklaringen zien op feiten die meer dan 30 jaar geleden hebben plaatsgevonden, maakt dat niet anders.
De verklaringen zijn op essentiële onderdelen gedetailleerd en consistent en komen authentiek op het hof over. Het hof heeft in de verklaringen voorts geen onverklaarbare tegenstrijdigheden aangetroffen op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat hetgeen de aangeefsters hebben verklaard niet op waarheid berust.
In het bijzonder wijst het hof op hetgeen de zussen hebben verklaard over een gesprek dat zij hebben gehad met hun moeder in de tijd dat die met [slachtoffer 1] naar de huisarts ging vanwege vaginale klachten. Bij dat gesprek heeft in elk geval [slachtoffer 1] verteld over het misbruik, waarop moeder met ongeloof reageerde. Moeder is ook zelf hiernaar gevraagd en herinnert zich daarover weinig, maar wel dat haar dochters haar over het misbruik hebben verteld en dat zij het toen niet geloofde. Zij herinnert zich ook de bezoeken met [slachtoffer 1] aan de huisarts.
Het hof oordeelt dat de verklaringen van de zussen betrouwbaar en bruikbaar zijn voor het bewijs en dat deze verklaringen elkaar versterken. Niet aannemelijk is geworden dat de aangeefsters hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd voorafgaand aan de aangiftes.
Aldus vinden de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over en weer steun in elkaars verklaringen en in de verklaring van hun oudere zus [betrokkene 1] .
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de aangeefsters daarnaast steun vinden in de volgende bewijsmiddelen.
Getuige [betrokkene 3] , een nicht van de aangeefsters, heeft verklaard dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [betrokkene 1] niet meer bij hun oma wilden komen als [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) daar ook was. Zij vertelden hun moeder dan een smoes zodat ze niet hoefden te komen.
Getuige [betrokkene 4] , een maatschappelijk werkster, heeft verklaard dat zij tussen 1993 en 1997 voor het eerst contact had met [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] was naar haar doorverwezen door de huisarts en vertelde haar op het spreekuur dat zij af en toe met een oom mee moest in een auto, dat hij dan zei dat zij een lolly kreeg, maar ‘dat was natuurlijk helemaal geen lolly’. Omdat de getuige dit interpreteerde als seksueel misbruik, heeft zij voor [slachtoffer 1] toen een afspraak gemaakt om aangifte te doen bij de zedenpolitie, die uiteindelijk niet is doorgegaan.
Uit het handgeschreven medisch dossier van [slachtoffer 1] volgt dat zij tussen 1988 en 1990 meerdere malen bij de huisarts is geweest in verband met een branderig gevoel bij het plassen, cysten of zwellingen in haar mond en een of meerdere kloofjes bij de ingang/het eerste deel van haar vagina. Voor dit laatste is destijds een zalf voorgeschreven. Bij het laatste bezoek in verband met deze klachten heeft de arts genoteerd: "PM kinderarts". Nadere informatie over deze aantekeningen ontbreekt omdat de betreffende huisarts inmiddels is overleden.
In het medisch dossier van [slachtoffer 2] wordt gesproken over buikklachten in 1983, toen [slachtoffer 2] zes of zeven jaar oud was, en in 1992, toen zij zestien jaar oud was.
In het medisch dossier van [betrokkene 1] noteerde de huisarts in 1998 ‘nu komt incestverleden weer boven, mn rot voor zusje’ en in 2002 ‘in steek gelaten gevoel tav moeder. Haar broertje heeft hun vroeger gepakt. Dit weet verder niemand alleen zussen.’
Nu voldoende steunbewijs voorhanden is, acht het hof op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt. Daarin ligt tevens besloten dat het hof in hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht geen reden heeft gezien om te twijfelen aan het daderschap van de verdachte.”
III.
Het middel en de bespreking daarvan
Het middel
7. Met het middel wordt opgekomen tegen de bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde. Mede gelet op de toelichting op het middel luidt de klacht in de kern bezien dat de bewezenverklaring van deze feiten niet toereikend is gemotiveerd omdat niet is voldaan aan de bewijsminimumregel als bedoeld in art. 342 lid 2 Sv (deelklacht a). In het verlengde hiervan wordt geklaagd dat het hof is afgeweken van een door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt zonder in het bijzonder de redenen op te geven die tot afwijking van dat standpunt hebben geleid (deelklacht b).
Het juridisch kader
8. Ingevolge art. 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat art. 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd. [4]
9. Bepalend is of de (door de aangever) gereleveerde feiten en omstandigheden
voldoendesteun vinden in het overige door het hof gebezigde bewijsmateriaal. Daarbij mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen die verklaring en dat overige bewijsmateriaal. [5] Ten aanzien van het hier bedoelde steunbewijs is niet vereist dat het betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen. [6] Steunbewijs kan ook bestaan in de vorm van een schakelbewijsconstructie, waarin verklaringen van verschillende aangevers van verschillende delicten worden gebruikt om elkaar te ondersteunen, omdat de handelswijze van de verdachte op essentiële punten overeenkomt. [7]
De bespreking van deelklacht a: de bewijsminimumregel
10. Als gezegd wordt met de eerste deelklacht aangevoerd dat de bewezenverklaring van de onderhavige feiten niet toereikend is gemotiveerd omdat niet zou zijn voldaan aan de bewijsminimumregel als bedoeld in art. 342 lid 2 Sv.
11. Daarin volg ik de steller van het middel niet. Het hof heeft de bewezenverklaring van het onder feit 1 respectievelijk feit 2 tenlastegelegde onder meer doen steunen op de verklaringen van de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [8] Blijkens het bestreden arrest heeft het hof uit die verklaringen het volgende afgeleid. De aangeefsters zijn seksueel misbruikt door de verdachte in de woning van hun opa en oma, waar de verdachte ook verbleef. De aangeefsters logeerden daar in het weekend, en [slachtoffer 1] heeft tot haar vierde jaar bij haar opa en oma gewoond. Het misbruik vond meestal plaats in de slaapkamer van de verdachte en bestond ten aanzien van beide aangeefster uit (onder meer) het penetreren van de vagina met de penis en de vingers. De verdachte zei dan tegen de aangeefsters dat ze stil moesten zijn. Het misbruik is bij [slachtoffer 1] gestopt toen zij 11 was en bij [slachtoffer 2] toen zij 12 was. [slachtoffer 1] heeft aan haar moeder verteld dat de verdachte dingen met haar deed en dat zij daardoor verwondingen bij haar vagina had. Haar zussen [slachtoffer 2] en [betrokkene 1] , die daarbij aanwezig waren, vertelden dat het hun ook was overkomen. Haar moeder kon dit moeilijk geloven. [slachtoffer 1] is in de tijd van het misbruik meerdere malen met haar moeder naar de huisarts geweest omdat zij vaginale klachten had. Zij kreeg toen een zalf voorgeschreven. [slachtoffer 2] vertelde in het bijzijn van haar zussen aan haar moeder dat zij en haar zussen seksueel misbruikt waren, maar hun moeder ging gewoon verder met waar ze mee bezig was. [slachtoffer 2] had in die tijd overal pijn en veel klachten en is daarvoor bij de huisarts geweest.
12. Naast de verklaringen van de aangeefsters, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft het hof drie verklaringen van hun oudere zus, [betrokkene 1] , tot het bewijs gebezigd. [9] [betrokkene 1] heeft eveneens aangifte gedaan tegen de verdachte, maar de desbetreffende zaak is blijkens het vonnis van de rechtbank geseponeerd vanwege verjaring van het feit. De verklaringen van [betrokkene 1] houden onder meer in dat zij, toen zij tussen de 7 en 10 jaar oud was, door de verdachte is verkracht, waarbij de verdachte zijn penis in haar vagina bracht. Dit vond plaats in de slaapkamer van de verdachte in de woning van haar opa en oma, wanneer [betrokkene 1] in het weekend bij haar opa en oma logeerde. [betrokkene 1] heeft het misbruik evenals haar zussen aan hun moeder verteld, maar die kon het niet geloven.
13. De aangeefsters en hun zus [betrokkene 1] hebben alle drie verklaard dat zij gezamenlijk eertijds aan hun moeder hebben verteld dat zij seksueel waren/werden misbruikt door de verdachte, maar dat hun moeder (aldus [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] ) dit niet of moeilijk kon geloven en (aldus [slachtoffer 2] ) gewoon verder ging waar ze mee bezig was. Uit deze verklaringen volgt niet dat zij het misbruik door de verdachte bij de ander zelf hebben waargenomen. Wel volgt uit elk van deze verklaringen dat zij het gezamenlijk aan hun moeder hebben verteld en wat de reactie van hun moeder daarop was. Zij verklaren alle drie daarover hetzelfde. De door ieder van hen afzonderlijk beschreven reactie van de moeder acht ik een specifieke omstandigheid dat in een niet te ver verwijderd verband staat van de tenlastegelegde feiten en als zodanig past binnen de context van het steunbewijs. In zoverre kunnen deze verklaringen naar mijn inzicht als steunbewijs voor elkaars verklaringen worden aangemerkt. [10] Ik meen dat de overweging van het hof dat “de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over en weer steun [vinden] in elkaars verklaringen en in de verklaring van hun oudere zus [betrokkene 1] ” in die zin kan worden begrepen. Daarbij komt dat zich uit de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van het hof laat afleiden dat het hof wat betreft de verklaringen van de drie zussen ook gebruik heeft gemaakt van het zogenoemde schakelbewijs, in dit geval toegespitst op de gelijksoortige modus operandi, de handelingen van de verdachte die de aangeefsters moesten ondergaan en de omstandigheden waaronder deze handelingen plaatsvonden. Zo (i) vonden de feiten plaats in dezelfde periode, (ii) in de woning van hun opa en oma waar zij logeerden respectievelijk waar [slachtoffer 1] gedurende de eerste jaren van het misbruik woonde, en (iii) doorgaans in de slaapkamer van de verdachte in die woning. Voorts (iv) was (onder meer) sprake van penetratie van de vagina met de penis en (in geval van beide aangeefsters) van de vingers van de verdachte en (v) moesten beide aangeefsters van de verdachte stil zijn. Dat het hof daarmee tot uitdrukking heeft gebracht dat het in het kader van de bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde feiten tevens betekenis heeft toegekend aan de verklaringen van [slachtoffer 2] en [betrokkene 1] over het seksueel misbruik bij henzelf, en in het kader van de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit aan de verklaringen die [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] hebben afgelegd ten aanzien van het seksueel misbruik bij henzelf, acht ik dan ook niet onbegrijpelijk.
14. Bovendien heeft het hof geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefsters “daarnaast” steun vinden in, onder meer, de verklaring van getuige [betrokkene 3] , een nicht van de aangeefsters. [11] Zij heeft verklaard dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [betrokkene 1] niet meer bij hun oma wilden komen als ‘ [verdachte] ’ (het hof begrijpt: de verdachte) daar ook was en dat zij hun moeder dan een smoes vertelden zodat ze niet hoefden te komen. Verder heeft het hof het medisch dossier van [slachtoffer 1] als steunbewijs aangemerkt, en daaruit afgeleid dat zij tussen 1988 en 1990 meerdere malen bij de huisarts is geweest in verband met een branderig gevoel bij het plassen, met cysten of zwellingen in haar mond en met één of meerdere kloofjes bij de ingang/het eerste deel van haar vagina, waarvoor een zalf is voorgeschreven. [12] Het oordeel van het hof dat deze verklaring van de nicht van de aangeefsters en deze medische gegevens ondersteuning bieden voor de verklaringen van de aangeefsters, is – gelet op de inhoud van die verklaring en gegevens, in samenhang bezien met de uit de verklaringen van de aangeefsters naar voren komende feiten en omstandigheden – niet onbegrijpelijk. Daarbij merk ik op dat, anders dan de verdediging heeft gesteld, de verklaring van getuige [betrokkene 3] een waarneming van haarzelf betreft. Ook het betoog van de verdediging dat de in het medisch dossier naar voren komende symptomen/diagnosen niet zonder meer wijzen op daderschap van de verdachte, doet niet af aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat aan deze gegevens voldoende steun kan worden ontleend in relatie tot de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] .
15. Het hof heeft aldus bij de beoordeling van de vraag of aan het bewijsminimumvoorschrift van art. 342 lid 2 Sv is voldaan, betekenis kunnen toekennen aan de verwantschap tussen de uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende modus operandi, de handelingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden bij beide feiten, en zo ook aan de reactie van de moeder waarover de aangeefsters hebben verklaard, de voornoemde verklaring van getuige [betrokkene 3] en het medisch dossier van [slachtoffer 1] .
16. In het licht van de totale bewijsvoering van het hof kan naar mijn mening niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de aangeefsters onvoldoende steun vinden in het overige gebezigde bewijsmateriaal. Derhalve heeft het hof de bewezenverklaring naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed en mist de eerste deelklacht doel.
De bespreking van deelklacht b: afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt
17. Het voorgaande brengt mee dat het hof ook in voldoende mate heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verklaringen van de aangeefsters geen steun vinden in het dossier. De afwijking van dat standpunt ligt immers besloten in het, door mij als niet onbegrijpelijk aangemerkte, oordeel van het hof ter zake en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. De motiveringsplicht uit art. 359 lid 2 Sv gaat bovendien niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. [13] Ook deze deelklacht treft geen doel.
18. Het middel faalt.
IV.
De middelen namens de benadeelde partijen [14] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
19. Namens de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zijn schrifturen ingediend, elk houdende één middel van cassatie. Het middel luidt in beide schrifturen gelijk en klaagt dat het hof “ten onrechte heeft overwogen dat er geen aanleiding zou bestaan om aan verdachte de bijzondere voorwaarde op te leggen dat hij aan de slachtoffers van jarenlang ernstig seksueel misbruik een schadevergoeding dient te voldoen.”
20. Ingevolge art. 437 lid 3 Sv is de benadeelde partij bevoegd om, binnen de hiervoor geldende termijn, harerzijds door een advocaat een schriftuur te doen indienen houdende haar middelen “over een rechtspunt hetwelk uitsluitend haar vordering betreft”. [15] Middelen die geen “stellige en duidelijke klacht” over zo een rechtspunt bevatten, en die dus niet kunnen gelden als een cassatiemiddel in de zin van art. 437 lid 3 Sv, worden door de Hoge Raad onbesproken gelaten. [16] Dit geldt onder meer voor middelen die de strafoplegging betreffen, ook wanneer geklaagd wordt over het al dan niet opleggen van een schadevergoedingsmaatregel. [17]
21. Het in de onderhavige zaak door de benadeelde partijen ingediende middel betreft zo te zien niet de vordering van de benadeelde partij, maar de strafoplegging. Het middel klaagt namelijk expliciet over het oordeel van het hof dat het geen aanleiding ziet de door de advocaat-generaal gevorderde bijzondere voorwaarde (het betalen van een schadevergoeding) op te leggen. Ik heb mij afgevraagd of het middel in samenhang gelezen met de toelichting op het middel, niet toch ergens een aanknopingspunt biedt om te kunnen worden aangemerkt als een middel over een rechtspunt dat de vordering betreft. Naar mijn inzicht is dat niet het geval. Daartoe neem ik allereerst de achtergrond in ogenschouw, waartegen het middel moet worden geplaatst.
22. Blijkens het bestreden arrest zijn door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vorderingen tot schadevergoeding ingediend voor in totaal een bedrag van € 43.641, 34 (bestaande uit € 3.641, 34 [18] materiële schade en € 40.000 immateriële schade) respectievelijk € 40.595 (€ 595 materiële schade en € 40.000 immateriële schade). De onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten dateren van vóór de inwerkingtreding van de Wet Terwee op 1 april 1993 (c.q. 1 april 1995), welke wet, blijkens artikel IX, niet van toepassing is op strafbare feiten begaan vóór de inwerkingtreding daarvan. Daarom heeft het hof de vordering beoordeeld op basis van de destijds geldende wettelijke bepalingen. Uit art. 332 (oud) Sv en art. 56 (oud) Wet RO volgt dat de ‘beledigde partij’ haar vordering ter terechtzitting kon doen voor een bedrag van ten hoogste f 1.500,00, omgerekend € 680,67. Het hof heeft gelet op de tenlastegelegde en bewezenverklaarde pleegperioden de vorderingen van de benadeelde partijen daarom toegewezen tot een bedrag van € 680,67 en geoordeeld dat de benadeelde partijen voor zover hun vorderingen dit bedrag te boven gaan daarin niet kunnen worden ontvangen. Ik citeer uit het arrest:
“Voor het overige is het hof, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.”
23. Ten aanzien van de strafoplegging heeft de advocaat-generaal, na een verzoek daartoe namens de benadeelde partijen en gelet op de hiervoor geschetste beperkte mogelijkheid tot het toewijzen van de vorderingen van de benadeelde partijen, gevorderd dat aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd met daaraan als bijzondere voorwaarde verbonden dat de verdachte het niet toe te wijzen deel van de vorderingen van de benadeelde partijen aan de slachtoffers vergoedt. Het hof heeft in het kader van de strafoplegging dienaangaande overwogen “geen aanleiding [te zien] om, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte een schadevergoeding dient te betalen aan de slachtoffers”.
24. Ik keer terug naar het middel. In de namens de benadeelde partijen ingediende schrifturen wordt gesteld dat de overweging van het hof dat de benadeelde partijen de mogelijkheid zouden hebben om de schadevergoeding in een civiele procedure te vorderen onjuist is, omdat het vóór de inwerkingtreding van de Wet Terwee niet mogelijk was na (gedeeltelijke) toekenning van een schadevergoeding in de strafrechtelijke procedure, in een civiele procedure de niet vergoede schade te vorderen. [19] In de namens [slachtoffer 1] ingediende schriftuur wordt daaraan toegevoegd dat haar vordering civielrechtelijk reeds is verjaard. In dat opzicht kan worden gezegd dat in de schrifturen de bedoelde overweging van het hof van een kritische kanttekening wordt voorzien. Deze kanttekening ziet echter op het oordeel van het hof dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen voor zover deze het bedrag van € 680,67 te boven gaan, maar staat mijns inziens los van de klacht in het middel. Die klacht gaat uitdrukkelijk alleen over de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat het geen aanleiding ziet om het betalen van een schadevergoeding op te nemen als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de advocaat-generaal ter terechtzitting is gevorderd. Dat het middel tegen dát afwijzende oordeel van het hof opkomt blijkt ook uit de omstandigheid waarmee de klacht in de schriftuur wordt beargumenteerd, te weten: (i) dit oordeel van het hof valt niet te rijmen met de overige strafmaatoverwegingen, [20] (ii) dit oordeel leidt tot ernstige rechtsongelijkheid jegens deze slachtoffers van een ernstig zedenmisdrijf, nu in andere zaken wel een betalingsverplichting is opgelegd als bijzondere voorwaarde [21] en (iii) dit oordeel is in strijd met art. 16 lid 2 van de Richtlijn 2012/29/EU en art. 12 lid 2 Richtlijn 2004/80/EG. Voorts wordt in de toelichting op het middel hiermee concluderend afgesloten, dat, gelet op de aard en ernst van de normschending en de ernst van de gevolgen voor de slachtoffers, de door het hof vastgestelde schadevergoeding niet als billijke en passende schadevergoeding is aan te merken. In deze passage wordt eens te meer duidelijk dat de stellers van de middelen de oordelen van het hof over de vorderingen van de benadeelde partijen en over de strafoplegging als één geheel lijken te beschouwen. Strafvorderlijk dienen deze oordelen echter van elkaar te worden onderscheiden. [22]
25. Al met al kom ik tot de slotsom dat de namens de benadeelde partijen ingediende schrifturen niet kunnen worden aangemerkt als houdende middelen “over een rechtspunt hetwelk uitsluitend haar vordering betreft”. De schrifturen dienen daarom onbesproken te worden gelaten. Indien de Hoge Raad hierover anders oordeelt, ben ik desgewenst uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
V.
Slotsom
26. Het namens de verdachte voorgestelde middel faalt. Op de schrifturen, houdende middelen namens de benadeelde partij, kan geen acht worden geslagen.
27. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
28. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde.
2.De bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd in de perioden 6 september 1986 tot en met 6 oktober 1988 respectievelijk 1 december 1991 tot en met 31 december 1992 (zie randnummer 4). Men sprak destijds nog van ‘beledigde’ partij. Met de invoering van de Wet Terwee op 1 april 1993 (c.q. 1 april 1995) is de toenmalige wetsterm “beleedigde partij” vervangen door “de benadeelde partij”. In deze conclusie zal ik in navolging van het hof en de schrifturen spreken van ‘benadeelde partij’ en ‘benadeelde partijen’.
3.Gelet op de wetswijzigingen en het overgangsrecht zijn de tenlastegelegde feiten 1 en 2 niet inmiddels verjaard.
4.Vgl. onder meer HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452,
5.Vgl. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094,
6.Vgl. HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717,
7.Vgl. onder meer HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1817,
8.Bewijsmiddelen 1, 2, 3, 4 en 5.
9.Bewijsmiddelen 6, 7 en 8.
10.In die zin ook de benadering van J.M. Reijntjes in zijn noot onder HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1890,
11.Bewijsmiddel 10.
12.Bewijsmiddelen 12 en 13.
13.Vgl. onder meer HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
14.Zie mijn voetnoot 2.
15.Het vigerende art. 437 Sv is per 1 juni 1999 van kracht en is de opvolger van art. 435 (oud) Sv. Ten tijde van de gepleegde feiten ( 6 september 1986 t/m 6 oktober 1988 en 1 december 1991 t/m 31 december 1992) was de “beleedigde partij” bevoegd “eene schriftuur houdende hare middelen over een rechtspunt hetwelk uitsluitend hare vordering betreft” in te dienen. Met de invoering van de Wet Terwee op 1 april 1993 (c.q. 1 april 1995) is weliswaar “de beleedigde partij” vervangen door “de benadeelde partij”, maar is het materiële vereiste gedurende de jaren ongewijzigd gebleven: “een rechtspunt hetwelk uitsluitend hare vordering betreft”.
16.Vgl. onder meer HR 10 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5785 (klacht dat het hof ten onrechte heeft nagelaten bij de beslissing tot bewaring van de edelsteen te bepalen dat de benadeelde partij de rechthebbende is).
17.Vgl. HR 15 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1422.
18.In hoger beroep is de vordering verlaagd met een bedrag van € 1.743,23, bestaande uit kosten die de zorgverzekeraar heeft vergoed.
19.Deze constatering is naar mijn mening juist. Ik verwijs daarvoor (kort gezegd) naar de memorie van toelichting bij de Wet Terwee,
20.Mijns inziens is de motivering niet innerlijk tegenstrijdig, waarbij ik nog opmerk dat het oordeel daarover aan de feitenrechter is.
21.Vgl. HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1474,
22.Zie naast het in de vorige voetnoot genoemde arrest: HR 25 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:AD1448 (niet gepubliceerd),