Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld
3.Beoordeling van de schriftuur die namens de benadeelde partij is ingediend
4.Beslissing
15 september 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld ter zake van een feit dat ook in deze procedure aan de orde was, namelijk rijden terwijl de overgifte van het rijbewijs was gevorderd, zoals geregeld in artikel 9.7 van de Wegenverkeerswet 1994. De vraag die centraal stond was of het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging, gezien de eerdere veroordeling van de verdachte voor hetzelfde feit. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend met betrekking tot de beslissingen over de strafoplegging en de vervolging van het feit met parketnummer 01-185846-16. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet zonder meer begrijpelijk was, en dat het cassatiemiddel terecht was voorgesteld. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen voor de beslissingen die betrekking hadden op de strafoplegging en de vervolging van het feit, en heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.