Conclusie
1.Unibail-Rodamco Nederland Winkels B.V. (hierna: ‘URW’)
URW Nederland Winkels 2 B.V.(hierna: ‘URW2’)
(URW en URW2 gezamenlijk hierna: ‘URW c.s.’)
Mall of the Netherlands” in Leidschendam. In de aannemingsovereenkomst waren partijen als opleveringsdatum voor het desbetreffende bouwdeel 5 december 2017 overeengekomen terwijl de deeloplevering, die op basis van een latere overeenkomst stond gepland op 30 maart 2018, uiteindelijk heeft plaatsgevonden op 27 november 2018.
1.Feiten
Leidsenhage”, waarvoor zij een herontwikkelingsplan heeft bedacht. Het winkelcentrum is onder de naam “
Mall of the Netherlands” herontwikkeld tot het grootste winkelcentrum van Nederland (hierna ook: ‘het project’).
Core & Shell”).
Fresh!” (hierna: ‘Fresh’).
A-G] gereed zijn voor aanvaarding door Opdrachtgever uiterlijk op de hieronder vermelde mijlpaaldata:
mutatis mutandisvan toepassing, waarbij tussen Partijen nog nader en in goed overleg moet worden vastgesteld wat de demarcatie wordt aangaande de deeloplevering Central Plaza.
A-G] vast dat die ingebruikname kwalificeert als ‘vervroegde ingebruikname’ zoals bedoeld in artikel 18.1, en verklaren partijen hetgeen in artikel 18.1 is bepaald, op bedoelde ingebruikname
mutatis mutandisvan toepassing.
overwegende dat” onder meer opgenomen dat:
geendeel uitmaakt;
2.Procesverloop
Eerste aanleg
d. kosten die URW heeft gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte op grond van art. 6:96 lid 2 onder b en c BW;
en dat deze schade meetelt bij de vaststelling van de door URW totaal geleden schade als bedoeld in artikel 10.5 AO, althans te verklaren voor recht dat de hiervoor bedoelde schade meetelt bij de vaststelling van de door URW totaal geleden schade als bedoeld in artikel 10.5 AO;
klaarblijkelijke” onvolkomenheden als bedoeld in artikel 4.2 AV, contractueel voor rekening en risico komen van URW2;
Tekortkoming van URW
(...) In bovengenoemde brieven geeft u (onder meer) aan dat(…)
de start van de uitvoering van uw afbouwwerkzaamheden is vertraagd. U laat in het midden of de voor het bouwdeel “Fresh” overeengekomen opleverdatum van 30 maart 2018 wel of niet haalbaar is. In dit verband stel ik voorop dat de nevenaannemers onderling zijn belast met het (...) op elkaar afstemmen (en afgestemd houden) van alle planningen (...) partijen zijn, waaronder Gielissen, tot een algemeen tijdschema voor het bouwdeel ’’Fresh” gekomen.
Bestekswijzigingen: te kort afgeknipte palen en startvoorwaarden Gielissen
geen impact hebben op de overall contract-bouwplanning. Partijen hebben dus overeenstemming bereikt over de gevolgen van de te kort afgeknipte funderingspalen, in de zin dat BNB voor de vervanging van de funderingspalen wel extra geld maar geen extra tijd zou krijgen. Met haar stelling dat voor een verzoek om termijnverlenging geen termijn geldt, miskent BNB dat zij niet op gemaakte afspraken kan terugkomen, tenzij zich een rechtsgrond voordoet die meebrengt dat de gemaakte afspraken kunnen worden aangetast. Dat laatste is echter niet gesteld of gebleken.
bgg, tussen Fb-01 / Fb-04 en Fb-A / Fb-Gen
1e verd, tussen Fb-01 / Fb-04 en Fb-A / Fb-Lwas dit op 14 november 2017. Voor het gedeelte
bgg en 1e verd tussen Fb 04 / Fb 08 en Fb-A / Fb-Lwas dat op 6 december 2017, voor het gedeelte
passageop 19 december 2017 en voor de gedeelten
sanitair, trappenhuis en managementkantooren
installatie ruimte 2e verdop 12 februari 2018. Met URW c.s. is het hof van oordeel dat afbouwwerkzaamheden naar hun aard slechts uitgevoerd kunnen worden indien het desbetreffende gedeelte van het bouwwerk wind- en waterdicht is. Dat de startdatum voor de afbouw (ongeacht of dit afbouw door nevenaannemers of door derden/retailers betreft) meebrengt dat het desbetreffende gedeelte op dat moment wind- en waterdicht dient te zijn, volgt ook uit de opbouw van het ATS. Vanaf regel 340 (Afbouw) zijn eerst de diverse startmomenten afbouw en startmomenten installaties opgenomen en vervolgens is onder regel 363 vermeld: “
100% Wind- en waterdicht = casco BN gereed”. De datum waarop het geheel 100% wind- en waterdicht moest zijn, is gesteld op 12 februari 2018, zijnde het laatste startmoment afbouw. Dit impliceert dat de daarvoor genoemde gedeelten steeds wind- en waterdicht moesten zijn op de daaraan gekoppelde startmomenten afbouw en dat bij het laatste startmoment 100% wind- en waterdichtheid moest worden bereikt. Kortom, de gedeelten
bgg, tussen Fb-01 / Fb-04 en Fb-A / Fb-G" en
1e verd, tussen Fb-01 / Fb-04 en Fb-A / Fb-L” moesten op 14 november 2017 wind- en waterdicht zijn, het gedeelte
bgg en 1e verd tussen Fb 04 / Fb 08 en Fb-A /Fb-Lop 6 december 2017, het gedeelte
passageop 19 december 2017 en de gedeelten
sanitair, trappenhuis en managementkantoor en installatie ruimte 2e verdop 12 februari 2018.”
b) aanleg van leidingen (VTW-Z-SAN-102a);
n) aanpassen sprinkler Liguster 116-118 (VTW-Z-BK-248);
3.43. Deze bestekswijziging betreft het managementkantoor. Het managementkantoor is echter uitgesloten van de deeloplevering Fresh. BNB kan daarom geen aanspraak op termijnverlenging ontlenen aan bestekswijzigingen die betrekking hebben op het managementkantoor.
Grief 2 in incidenteel hoger beroep, waarmee URW c.s. zijn opgekomen tegen de afwijzing van de hiervoor onder 3.2 weergegeven vorderingen, slaagt. Deze vorderingen zullen worden toegewezen, met uitzondering van de vordering met betrekking tot de kosten die URW aan Gielissen heeft voldaan in verband met de klimaatinstallatie die URW heeft moeten laten aanleggen om bouwdeel Fresh vervroegd in gebruik te kunnen nemen. URW heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat BNB tegenover URW was gehouden om ervoor zorg te dragen dat de verschillende gedeelten van bouwdeel Fresh op achtereenvolgens 14 november 2017, 6 december 2017, 19 december 2017 en 12 februari 2018 klimaatgeschikt waren. In het ATS zijn deze data weliswaar “milestones” genoemd, maar slechts voor het wind- en waterdicht ter beschikking stellen. Onvoldoende is gebleken dat dit mede inhield dat de betreffende onderdelen ook klimaatgeschikt dienden te zijn op deze data.”
BIM model
Als gevolg van het door Opdrachtgever aangeleverde 3D-model heeft Ballast Nedam extra kosten gemaakt (...). Hiermede maakt Ballast Nedam kenbaar dat zij recht heeft op vergoeding van de kosten (...) als gevolg van het niet nakomen van de verplichting van de Opdrachtgever. Wanneer Ballast Nedam deze maatregelen niet had getroffen, waren de kosten voor de Opdrachtgever hoger uitgevallen als gevolg van schade in de vorm van tijd en geld.”
Unibail-Rodamco is hierdoor tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen (...). Hoe dan ook dient Unibail-Rodamco Ballast Nedam hiervoor te compenseren.”
3.Bespreking van het cassatiemiddel
Inleiding
dienen ter ondersteuning van de klachten onder B. die (deels) voortbouwen op deze feitenweergave en begrippen”. [13] De cassatieklachten zijn opgenomen onder B. dat in de procesinleiding ongeveer dertig pagina’s beslaat. De klachten vallen uiteen in vijf onderdelen. De eerste drie onderdelen bevatten uitsluitend motiveringsklachten. De twee laatste onderdelen bevatten naast motiveringsklachten enkele rechtsklachten. Alle onderdelen zijn uitgewerkt in verschillende subonderdelen.
herbeoordeling. Niet aan iedere in feitelijke instanties ingenomen stelling van een partij komt beslissende betekenis toe en het hof is dan ook niet gehouden op alle stellingen van een partij steeds uitdrukkelijk, laat staan uitvoerig, in te gaan. Aan het hof als feitenrechter komt bovendien de nodige vrijheid toe bij de uitleg van de gedingstukken. Mijn indruk is, gelet op dit alles, dat het middel de lat voor een toereikende motivering van het hof
tehoog heeft gelegd. [15]
subonderdelen 1.2-1.4zijn in het bijzonder gericht tegen rov. 3.29. van het bestreden arrest, waarin het hof kort gezegd heeft geoordeeld dat het BNB niet volgt in haar stelling dat URW ermee heeft ingestemd of heeft gedoogd dat Gielissen langer deed over de afbouw (zie ook randnummer 2.11 hiervoor).
lean-sessie. Deze stelling stuit erop af dat het hof in rov. 3.29. van het bestreden arrest in aanmerking heeft genomen dat “
URW naar aanleiding van de opgelopen vertragingen verschillende sessies en overleggen heeft georganiseerd(…)”, waartegen BNB “
onvoldoende heeft ingebracht”. De stelling onder (b) houdt in dat URW/het Projectbureau de nevenaannemers heeft verzocht hun planning op de afbouwplanning van Gielissen aan te passen. Ook deze stelling heeft het hof in rov. 3.29. van het bestreden arrest in aanmerking genomen en verworpen. Het hof heeft immers erop gewezen dat URW c.s. hebben aangevoerd “
dat URW ten behoeve van het overleg met de nevenaannemers over de voortgang weliswaar de planning van Gielissen van 23 februari 2018 als uitgangspunt is gaan gebruiken, maar alleen omdat de laatste planning van BNB op dat moment te gedateerd was”, waartegen BNB “
onvoldoende heeft ingebracht”. De stellingen onder (c) en (d) hebben betrekking op vermeend tekortschieten van het Projectbureau van URW c.s. Hierop heeft het hof weliswaar niet expliciet in rov. 3.29. van het bestreden arrest gereageerd maar hierop is het ingegaan in rov. 3.30. van het bestreden arrest door deze stellingen te verwerpen.
subonderdelen 1.5-1.8zijn in het bijzonder gericht tegen het oordeel in rov. 3.26. jo. 3.30.-3.31. van het bestreden arrest dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het Projectbureau is tekortgeschoten in zijn planningsverplichtingen en dat dit een grond voor termijnverlenging in de zin van artikel 9.3 AO oplevert (zie randnummer 2.11 hiervoor).
subonderdelen 1.9-1.11zijn gericht tegen rov. 3.33. en 3.42. van het bestreden arrest. In rov. 3.33. van het bestreden arrest heeft het hof kort gezegd geoordeeld dat geen recht bestaat op termijnverlenging vanwege te kort afgeknipte palen en in rov. 3.42. van het bestreden arrest dat de in rov. 3.39. onder c), d), g), h), j), k) en I) genoemde bestekswijzigingen ook geen grond geven voor termijnverlenging als bedoeld in artikel 9.3 AO en, onder verwijzing naar rov. 3.30. en 3.33. van het bestreden arrest, dat de stellingen van BNB dat zij de tijdsimpact van bestekswijzigingen niet inzichtelijk kon maken omdat het ATS niet was geactualiseerd en dat geen termijn geldt voor een verzoek om termijnverlenging, niet opgaat (zie ook randnummers 2.12-2.13 hiervoor).
waarom de vertragingsproblematiek zou zijn opgelost omdat URW standlijnen heeft aangebracht in het verouderde ATS. Daarin was die veel langere afbouwtermijn van Gielissen immers niet verwerkt en de Bestekswijzigingen evenmin. URW werkte dus met een ATS dat als planningsdocument op geen enkele wijze meer daartoe geschikt was.” [34] Het hof heeft het aanbrengen van de standlijnen kennelijk en niet onbegrijpelijk, weliswaar anders dan BNB maar in lijn met het betoog van URW c.s. zoals ook blijkt uit de slotzin van rov. 3.30. van het bestreden arrest, niet als ‘compleet nutteloos’ beoordeeld (zie ook randnummer 3.23 hiervoor). Dat oordeel is verweven met waarderingen van feitelijke aard en laat zich in cassatie ook niet op juistheid toetsen.
kortom”) geconcludeerd dat BNB aan de subsidiair aangevoerde vertragingsoorzaken (waaronder dus de bestekswijzigingen waarop het onderdeel het oog heeft en die zijn weergegeven in rov. 3.39. sub b), e), f), i) en n) tot en met t) van het bestreden arrest) geen aanspraak op verlenging (als bedoeld in artikel 9.3 AO) kan ontlenen. Vervolgens heeft het hof in rov. 3.45. van het bestreden arrest geoordeeld dat “
onvoldoende aannemelijk is geworden dat er vertragingsoorzaken zijn toe te rekenen aan URW die tot vertraging op het kritieke pad naar (deel)oplevering hebben geleid”. Nu naar het oordeel van het hof dus geen sprake is van bestekswijzigingen die tot vertraging op het kritieke pad naar (deel)oplevering hebben geleid (terwijl vertraging op het kritieke pad naar (deel)oplevering op grond van de in cassatie onbestreden uitleg van het hof van artikel 9.3 AO wel is vereist voor een termijnverlenging op grond van artikel 9.3 AO) kan volgens het hof, nog steeds in rov. 3.45. van het bestreden arrest, “
in het midden blijven op welke wijze een samenloop van aan BNB en URW toe te rekenen vertragingsoorzaken moet worden beoordeeld.” Dit oordeel in rov. 3.45. wordt in cassatie niet bestreden. [38] Bij deze stand van zaken, waarin vaststaat dat onvoldoende aannemelijk is dat de bestekswijzigingen hebben geleid tot vertraging op het kritieke pad naar (deel)oplevering, kan dus ook in het midden blijven in hoeverre de bestekswijzigingen aan BNB of aan nevenaannemers zijn opgedragen (het bestreden oordeel in rov. 3.41.) en in hoeverre het managementkantoor onder de deeloplevering Fresh valt (het bestreden oordeel in rov. 3.43.). Het onderdeel faalt daarmee reeds bij gebrek aan belang. [39]
persoonmaar op het
belangwaarbij meer concreet de vraag aan de orde wordt gesteld: strekt de specifiek door BNB geschonden contractuele norm op grond waarvan BNB volgens het hof toerekenbaar is tekortgeschoten jegens URW wel tot bescherming tegen de schade die URW hierdoor heeft geleden? Zowel in de wetsgeschiedenis als in de doctrine is erkend dat ook bij schending van een contractuele norm aansprakelijkheid in de zin van art. 6:74 BW kan worden begrensd aan de hand van het doel en de strekking van die geschonden contractuele norm. [45] Het subonderdeel gaat dus uit van een juiste rechtsopvatting door tot uitgangspunt te nemen dat ook een contractuele norm in de hiervoor bedoelde zin ‘relativiteit’ heeft. Het subonderdeel neemt volgens mij ook terecht tot uitgangspunt dat wat partijen met de desbetreffende contractuele bepaling hebben bedoeld door uitleg – dus aan de hand van de
Haviltex-maatstaf – moet worden bepaald. [46]
partijen een contractueel kader[zijn]
overeengekomen inhoudende dat BNB tijdig moet opleveren en alleen onder bepaalde, beperkt geformuleerde omstandigheden recht heeft op termijnverlenging” en heeft het hof in rov. 3.11. van het bestreden arrest uiteengezet dat het bij de uitleg van de overeenkomsten tussen partijen aankomt “
op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de(…)
bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.” In rov. 3.48. van het bestreden arrest ligt tegen die achtergrond besloten dat de geschonden contractuele norm (de niet-tijdige oplevering van het bouwdeel Fresh) strekt tot bescherming tegen de schade die URW c.s. hierdoor hebben geleden, zoals gemiste huurinkomsten. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof was ook niet gehouden het bestreden oordeel uitdrukkelijk in de sleutel van het contractuele relativiteitsvereiste te plaatsen, [47] te meer niet nu BNB in feitelijke instanties geen contractueel relativiteitsverweer heeft gevoerd. Ik merk verder nog op dat het uitgangspunt ingevolge art. 6:74 BW is dat
iederetekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht tot schadevergoeding. Verbintenissen waarvan de niet-nakoming geen aanspraak geven op schadevergoeding, zijn zo bezien de uitzondering. Voor een geslaagd beroep op die uitzondering moet daarop in feitelijke instanties wel een beroep zijn gedaan, hetgeen niet het geval is.
haar verplichting om Fresh op 30 maart 2018 aan URW op te leveren.” De datum van 30 maart 2018 stond ook niet in (artikel 8.4 van) de AO, maar is later overeengekomen in het ATS (zie randnummers 1.9 en 2.3 hiervoor). Reeds daarom doen de vaststellingen van het hof in rov. 3.10. sub B en rov. 3.18. van het bestreden arrest over artikel 8.4 AO niet af aan de begrijpelijkheid van de motivering van rov. 3.48. van het bestreden arrest. Zelfs als rov. 3.48. van het bestreden arrest wel aldus moet worden gelezen dat het hof daar specifiek het oog heeft gehad op schending van artikel 8.4 AO, doen de vaststellingen van het hof over die bepaling in rov. 3.10. sub B en rov. 3.18. van het bestreden arrest niet af aan de begrijpelijkheid van de motivering in rov. 3.48. van het bestreden arrest. In rov. 3.10. sub B heeft het hof kort gezegd geoordeeld dat artikel 8.4 AO op verzoek van BNB in de overeenkomst is opgenomen en in rov. 3.18. dat artikel 8.4 AO ten behoeve en voordele van BNB in de overeenkomst is opgenomen terwijl URW c.s. daaraan nu een verzwaring van haar contractuele verplichtingen koppelen in de vorm van een aanzienlijk financieel nadeel voor BNB, hetgeen een onaannemelijk rechtsgevolg is. [49] Het hof heeft deze oordelen in een ander verband, in het kader van het debat over de contractuele kortingsregel, gegeven. Dat de bepaling op verzoek van BNB in de AO is opgenomen en dat BNB belang had bij een tijdige deeloplevering van het bouwdeel Fresh om daarmee alvast een risico-overgang van BNB naar URW te bewerkstelligen, laat immers onverlet dat, zoals voor BNB ook duidelijk moet zijn geweest, URW uiteraard ook belang had bij een tijdige oplevering. Het gehele contractuele kader dat partijen waren overeengekomen hield immers, zoals het hof in rov. 3.9. in cassatie onbestreden heeft vastgesteld, in “
dat BNB tijdig moet opleveren”. [50] Het moet voor BNB dan ook kenbaar zijn geweest dat URW bij een latere dan overeengekomen oplevering van het bouwdeel Fresh schade zou kunnen lijden, zoals gemiste huurinkomsten. Hierop stuit het onder (i) gestelde af.
enkel is geschied ten bate van BNB”. Uit het vorige randnummer blijkt reeds dat dat een te beperkte interpretatie van de desbetreffende bepaling is, nog daargelaten dat uit rov. 3.48. van het bestreden arrest niet valt af te leiden dat het hof uitsluitend die bepaling op het oog heeft gehad en het subonderdeel in zoverre dus ook niet tot cassatie kan leiden.
partijen een contractueel kader[zijn]
overeengekomen inhoudende dat BNB tijdig moet opleveren en alleen onder bepaalde, beperkt geformuleerde omstandigheden recht heeft op termijnverlenging”. Het betoog onder (iii) strekt ertoe de AO anders uit te leggen dan het hof in cassatie onbestreden heeft gedaan en dient daarom te falen.
subonderdelen 4.4 en 4.5betreffen beide de stelplicht en bewijslast met betrekking tot het verzuim van de schuldenaar als bedoeld in art. 6:81 e.v. BW.
(ernstige) tekortkoming”. Het subonderdeel stelt verder dat het hof heeft miskend dat de stelplicht en bewijslast dat sprake is van een ernstige tekortkoming op URW rust. Het subonderdeel stelt ten slotte dat het bestreden oordeel in ieder geval onvoldoende is gemotiveerd omdat het hof niet is nagegaan of sprake is van een dergelijke ernstige tekortkoming, zodat zonder nadere, ontbrekende, motivering niet valt in te zien waarom de vordering van BNB is verjaard.
(ernstige) tekortkoming”. Het hof heeft immers in rov. 3.59. van het bestreden arrest onderkend dat BNB dat argument tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft aangevoerd. Het hof heeft echter vervolgens in rov. 3.59.-3.60. uitgelegd waarom dat argument niet opgaat. Het hof heeft daartoe in rov. 3.59., tweede zin, geconstateerd dat BNB “
er echter voor[heeft]
gekozen URW aan te spreken op nakoming van haar contractuele verplichtingen tot (bij)betaling op de aanneemsom” om vervolgens in rov. 3.60. te concluderen dat de vordering van BNB met nakoming niets te maken heeft, maar dat het een schadevergoedingsvordering betreft die is verjaard.