Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
24 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en ENGINE COMPETENCE SERVICES B.V. (ECS). De zaak betreft een geschil over een overeenkomst die op 6 augustus 2015 is gesloten tussen partijen, waarbij ECS werkzaamheden aan een biogasinstallatie van [eiser] zou verrichten. ECS heeft [eiser] op 6 augustus 2015 bevestigd dat de werkzaamheden zouden beginnen, maar er ontstonden vertragingen door het niet tijdig leveren van onderdelen. [eiser] heeft ECS in gebreke gesteld en vorderde schadevergoeding wegens het uitlopen van de werkzaamheden. De rechtbank heeft de reconventionele vordering van [eiser] toegewezen, maar het hof heeft deze vordering in zijn eindarrest afgewezen, omdat er geen fatale termijn was overeengekomen voor de oplevering van de werkzaamheden. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd, omdat het hof onvoldoende gemotiveerd heeft waarom aan bewijslevering niet werd toegekomen. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens is ECS veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.