ECLI:NL:PHR:2025:1388

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
24/01700
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling met falende klachten over bewijsvoering

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1971, door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld voor medeplegen van mishandeling. De verdachte kreeg een geldboete van € 750, subsidiair 15 dagen hechtenis. De zaak heeft samenhang met een andere zaak (24/01708). De advocaat van de verdachte, S. Jankie, heeft een cassatieschriftuur ingediend waarin wordt geklaagd over verschillende aspecten van de bewijsvoering. De verdachte wordt beschuldigd van mishandeling van de aangever op 4 oktober 2021, waarbij hij samen met een medeverdachte de aangever heeft geslagen en geschopt. De bewezenverklaring is gebaseerd op verschillende proces-verbalen, waaronder aangiften en verklaringen van getuigen. De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van mishandeling in vereniging, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. Het hof heeft de verklaring van de aangever als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de tegenstrijdige verklaringen van de verdachten. De verdediging heeft in cassatie geklaagd over de motivering van het hof en de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot verwerping van het beroep, omdat de klachten over de bewijsvoering niet opgaan. Het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de mishandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/01700
Zitting16 december 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 26 april 2024 door het gerechtshof Amsterdam [1] wegens “medeplegen van mishandeling” veroordeeld tot een geldboete van € 750, subsidiair 15 dagen hechtenis.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 24/01708. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Namens de verdachte heeft S. Jankie, advocaat in Hoofddorp, een cassatieschriftuur en een aanvulling daarop ingediend, waarin wordt geklaagd over diverse aspecten van de bewijsvoering.

2.De klachten in cassatie

2.1
Voordat ik aan de bespreking van de klachten in cassatie toekom, geef ik eerst de bewezenverklaring en de bewijsvoering weer.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 4 oktober 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] :
- een klap op de rechter slaap te geven en
- meerdere keren tegen het lichaam te slaan en schoppen.”
2.3
De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:

1. Een proces-verbaal van aangifte van 5 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina’s 4-5.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van
[slachtoffer] :
Op 4 oktober 2021 ben ik op het campingveld aan de [a-straat 1] te [plaats] mishandeld. Ik had een Tikkie verzonden naar mijn huurder [verdachte] . [verdachte] wilde dit geld niet overmaken. Ik ben deze avond tussen 22:15 en 22:30 naar de stacaravan gelopen om te vragen waarom hij niet wilde betalen. [verdachte] was samen met zijn zoon [medeverdachte] .
Ik liep naar de uitgang van de stacaravan en ik kreeg een klap op mijn rechterslaap. Ik viel door de klap. Zowel [verdachte] als [medeverdachte] sloegen en schopten op mij in. Ik voelde stekende pijnen in mijn lichaam. Ik wist mijzelf op een gegeven moment overeind te trekken en ik ben weggelopen. Ik heb daarna de politie gebeld.
2. Een proces-verbaal van verhoor van 8 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina’s 10-13.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van
[slachtoffer] :
Ik had [verdachte] een tikkie gestuurd van 300 euro om zijn verblijf te betalen.
3. Een proces-verbaal van bevindingen van 5 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina’s 29-30.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van de
verbalisant [verbalisant 1] :
Op 4 oktober 2021 kreeg ik om 22.27 het verzoek om richting [plaats] te gaan. Om 22.31 uur kwam ik ter plaatse. Daar werd ik aangesproken door de melder [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] zichtbare verwondingen had in het gezicht. Ik zag zwellingen op zijn gezicht en bloed rondom zijn mond. Hij vertelde mij dat hij was geslagen door [verdachte] en zijn zoon [medeverdachte] . Hij wees de caravans aan waar zij verblijven.
Betrokkenen:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] .
[medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [plaats]
4. Een geschrift, zijnde een medische verklaring van [deskundige] , SEH-arts KNMG, van 5 oktober 2021, doorgenummerde pagina’s 17-19.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de mededeling van
[deskundige] :
Betreft: [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] -1971.
HH
zwelling behaarde hoofdhuid occipitaal
forse zwelling en hematoom os zygoma rechts
opp wondje naast de mondhoek rechts en buccaal eveneens puntvormige laceratie rechts,
beginnend hematoom mediale zijde onderste orbita bodem links
Conclusie
Anamnestisch status na mishandeling door bekende huurders, met name hoofd/aangezicht/nek/rug en thorax met multipele hematomen behaarde hoofdhuid en aangezicht, tevens laceratie buccaal rechts
5. Een proces-verbaal buurtonderzoek van 10 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina 33.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van de
verbalisantenof van één van hen:
In het kader van een buurtonderzoek met betrekking tot een zware mishandeling op de locatie [a-straat 1] te [plaats] hebben wij het volgende adres bezocht: [a-straat 1] [plaats] .
Uit dit buurtonderzoek kwamen de volgende nieuwe feiten of omstandigheden naar voren: Verbalisanten hebben alle (sta)caravans bezocht. De personen die aanwezig waren gaven aan dat ze ten tijde van het incident wat geschreeuw en gebonk hoorde in de stacaravan van de verdachte.”
2.4
Voorts heeft het hof de volgende bewijsoverwegingen in zijn arrest opgenomen:
“De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van mishandeling in vereniging. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat beide verdachten aanwezig waren in de caravan en dat daar een woordenwisseling is ontstaan met de aangever over nog te betalen huur. De aangever verklaart dat hij bij het verlaten van de caravan achter op zijn hoofd is geslagen en door beide verdachten tegen het hoofd en lichaam is geschopt. De verdachte heeft verklaard dat de aangever van schrik is gevallen in de caravan, waarna hij de aangever uit de caravan heeft gezet. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het letsel van de aangever past bij het scenario zoals is geschetst door de aangever en niet bij de verklaring van de verdachten.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat er geen getuigen zijn die kunnen bevestigen dat de aangever is geschopt en geslagen, ondanks het feit dat de caravans dicht op elkaar staan waardoor een mishandeling te horen moet zijn geweest. Daarnaast heeft de aangever tegenstrijdig verklaard. Zo verklaart hij in eerste instantie dat hij zich op een gegeven moment overeind kon trekken en is weggelopen uit de caravan, maar later geeft hij aan dat hij alleen weg kon komen omdat de verdachten moe werden. De politie is in de caravan geweest en heeft geen ravage geconstateerd, waar dit wel te verwachten zou zijn als er binnen was gevochten. Het letsel bij de aangever kan door het vallen in de caravan zijn veroorzaakt.
Op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Op 4 oktober 2021 tussen 22:15 en 22:30 uur is de aangever naar de caravan gegaan, waar de verdachte en de medeverdachte aanwezig waren, om een gesprek aan te gaan over het niet volledig betalen van de huur. Er is daar een woordenwisseling ontstaan tussen de aangever en de verdachte en er is over en weer geschreeuwd. Om 22:27 uur heeft de aangever telefonisch melding gemaakt van een mishandeling en om 22:31 uur is [verbalisant 1] ter plekke gearriveerd. De verbalisant ziet dat de aangever zwellingen op zijn gezicht en bloed rondom zijn mond heeft. Op 5 oktober 2021 is in het ziekenhuis geconstateerd dat de aangever kneuzingen heeft op zijn hoofd, aangezicht, nek, rug en ribben, een zwelling op zijn achterhoofd, meerdere bloeduitstortingen op zijn hoofdhuid en aangezicht heeft en een wond aan de binnenkant van zijn wang heeft. Uit een buurtonderzoek blijkt dat een buurtbewoner ten tijde van het incident geschreeuw en gebonk hoorde vanuit de bewuste stacaravan.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachten hebben verklaard dat de aangever één keer in de caravan is gevallen. Onduidelijk is gebleven waar de aangever tegenaan zou zijn gevallen. De aangever stelt dat hij van achteren een klap tegen zijn hoofd kreeg op het moment dat hij de caravan wilde verlaten. Hierdoor kwam hij ten val, waarna hij door beide verdachten meerdere keren is geschopt en geslagen.
Gelet op de verwondingen die bij de aangever zijn geconstateerd, stelt het hof vast dat dit letsel niet is te verklaren door een enkele val. Zo zijn er bij de aangever verwondingen op zowel het achterhoofd als in het gezicht geconstateerd en heeft hij meerdere kneuzingen aan zijn nek, rug en ribben. Het letsel past wel volledig binnen het scenario dat de aangever heeft geschetst, die immers zegt meerdere klappen en schoppen te hebben gehad. Daar komt bij dat [verbalisant 1] kort na de melding ter plaatse is en de verwondingen van de aangever heeft gezien. Tot slot wordt de aangifte ook ondersteund door de verklaring van een buurvrouw, die naast geschreeuw ook gebonk heeft gehoord. Alles bij elkaar genomen acht het hof de alternatieve lezing van de verdachten niet aannemelijk geworden.
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte in vereniging de aangever heeft mishandeld.”
2.5
Zeer welwillend gelezen, meen ik dat in cassatie wordt opgekomen tegen verschillende aspecten van de bewijsvoering van het hof. Er wordt geklaagd dat:
i) het oordeel van het hof om de verklaring van de aangever tot het bewijs te bezigen ondanks hetgeen daarover door de raadsman is aangevoerd onbegrijpelijk is en dat het hof was gehouden tot een nadere motivering hieromtrent, mede op grond van art. 359 lid 2 Sv;
ii) het hof niet is ingegaan op het verweer dat er onvoldoende buurtonderzoek is gedaan en het hof art. 6 EVRM en art. 14 BUPO zou hebben geschonden;;
iii) het hof niet is ingegaan op het verweer dat [getuige] niet als getuige is gehoord;
iv) het hof niet is ingegaan op het verweer met betrekking tot de mogelijkheid dat het letsel door een val is ontstaan en
v) er maar één getuige is die een onbetrouwbare verklaring heeft afgelegd die onvoldoende wordt ondersteund door ander bewijs en het hof voorbij is gegaan aan het verweer dat hierover is gevoerd.
2.6
Wat betreft het tot het bewijs bezigen van de verklaring van de aangever het volgende. Het hof heeft gemotiveerd waarom het de verklaring van de aangever en niet die van de verdachte tot uitgangspunt neemt. Het hof heeft hierbij gewezen op het vastgestelde letsel en het door een getuige waargenomen gebonk en geschreeuw. In het licht van de grote mate van vrijheid die de feitenrechter geniet ten aanzien van de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen heeft het hof dit oordeel voldoende gemotiveerd. [2] Wat betreft de klacht dat niet is gerespondeerd op het door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt omtrent de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever merk ik het volgende op. Nog daargelaten of de enkele verwijzing naar “blad 1 onder Subsidiair en na Blz. 33 pv., en blad 2” voldoende specifiek [3] is en of hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd kan worden aangemerkt als een standpunt dat wordt geschaard door argumenten en is voorzien van een ondubbelzinnige conclusie [4] , meen ik dat de klacht hoe dan ook faalt, nu het hof toereikend heeft gemotiveerd waarom het – anders dan de verdediging heeft betoogd – de verklaring van de aangever tot uitgangspunt heeft genomen. [5]
2.7
De klacht dat het hof had moeten responderen op de stelling dat onvoldoende buurtonderzoek is gedaan door het OM faalt eveneens. De verdediging heeft niet geconcretiseerd welk onderzoek achterwege is gebleven en ook geen gebruik gemaakt van de haar toekomende bevoegdheid om te verzoeken tot het verrichten van aanvullend onderzoek. Waarom het hof art. 6 EVRM en art. 14 BUPO zou hebben geschonden, nu een ondertekend proces-verbaal van verhoor van eventuele getuigen uit de buurt ontbreekt, is mij in het geheel niet duidelijk. Ter terechtzitting in hoger beroep is op dit punt geen verweer gevoerd en in de cassatie is dit niet op enigerlei wijze onderbouwd.
2.8
De klacht dat het hof niet is ingegaan op het verweer dat [getuige] niet als getuige is gehoord, mist feitelijke grondslag. Het hof heeft hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd niet als een responsieplichtig verweer hoeven te beschouwen, nu de verdediging slechts heeft geconstateerd dat betrokkene niet als getuige is gehoord, terwijl dat had gekund. [6] Daarbij wijs ik erop dat namens de verdachte in hoger beroep geen verzoek is gedaan deze getuige te horen.
2.9
Tevens faalt de klacht dat er maar één getuige is die een onbetrouwbare verklaring heeft afgelegd en dat steunbewijs ontbreekt. Uit de bewijsmotivering volgt dat de verklaring van de aangever wordt ondersteund door het waargenomen letsel en het gebonk en geschreeuw. Van schending van art. 342 lid 2 Sv is derhalve geen sprake. Bovendien faalt de klacht dat het hof voorbij is gegaan aan het verweer dat hierover is gevoerd bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft, zoals gezegd, gemotiveerd waarom het heeft geoordeeld dat de verklaring van de aangever wordt ondersteund door het geconstateerde letsel en het waargenomen geschreeuw. Dit betekent tot slot ook dat de klacht dat het hof niet is ingegaan op het verweer met betrekking tot de mogelijkheid dat het letsel door een val is ontstaan feitelijke grondslag mist.
2.1
Het overige dat in de (aanvullende) cassatieschriftuur dan wel de toelichting daarop wordt aangevoerd, te weten dat het hof op basis van hetgeen is gesteld bij gelegenheid van het pleidooi niet tot een bewezenverklaring kon komen; het hof heeft gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie, het hof het recht op een eerlijk proces heeft geschonden, het hof niet of onvoldoende is ingegaan op de verweren die zijn aangevoerd in de pleitnota, het hof niet is ingegaan op het verweer dat er veel twijfel is en dus niet tot een bewezenverklaring kon worden gekomen en het arrest aan ernstige motiveringsgebreken “lijkt” te lijden, zal ik buiten beschouwing laten, nu in het geheel niet is onderbouwd waarom dit zo is en met betrekking tot deze punten ook geen duidelijke cassatieklacht wordt geformuleerd. [7] Dit geldt ook voor de constatering dat een persoon genaamd […] niet als getuige is gehoord, stellers verhandeling over art. 6 Handvest Grondrechten EU en zijn verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2022. [8]

3.Slotsom

3.1
De middelen falen. Nu wordt geklaagd over de bewezenverklaring van een feit waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken, ligt afdoening op de voet van art. 81 lid 1 RO niet voor de hand. [9]
3.2
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer 23-000204-22. Dit arrest is op rechtspraak.nl gepubliceerd onder ECLI:NL:GHAMS:2024:1290.
2.Vgl. HR 5 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1413, r.o. 2.3-2.4.
3.Vgl. HR 3 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:832, r.o. 3.3.
4.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
5.Ik wijs er in dit verband op dat de Hoge Raad geen al te hoge eisen stelt aan de verwerping van een betrouwbaarheidsverweer ten aanzien van getuigenverklaringen. Enkel het geheel niet responderen op een dergelijk verweer (HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1485, r.o. 2.3) of het volstaan met de standaardoverweging dat het hof geen reden heeft, te twijfelen aan de gebezigde bewijsmiddelen zonder in te gaan op de betrouwbaarheid van de gewraakte verklaring (HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:848,
6.Blijkens de ter terechtzitting overgelegde pleitnotities is het volgende aangevoerd: “Naar aanleiding van de grieven van de officier van justitie wil ik u wat betreft de verklaring van [getuige] wijzen op de verklaring per email, die naar mijn mening voor zich spreekt. Deze verklaring is voorafgaand aan de zitting verzonden naar de rechtbank en ook de officier heeft hier kennis van kunnen nemen. Zij is ook meegekomen naar de zitting bij de rechtbank. Zij is niet als getuige gehoord en de O.v.J. heeft daar ook niet om verzocht. Dat had toen al kunnen plaatsvinden nu ze was meegenomen naar de zitting.”
7.Vgl. HR 27 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:824, r.o. 2.1.
8.HvJ EU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
9.HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40,