ECLI:NL:GHAMS:2024:1290

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
23-000204-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en bewezenverklaring van medeplegen van mishandeling met geldboete en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van mishandeling van de benadeelde partij op 4 oktober 2021 te Heemskerk. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van mishandeling. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verweer werd verworpen. Het hof oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De bewezenverklaring was gebaseerd op de verklaringen van de aangever en getuigen, die bevestigden dat de verdachte en zijn medeverdachte de aangever hadden mishandeld. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €750 en de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd toegewezen tot een bedrag van €500, met proceskosten van €500. Het hof overwoog dat de mishandeling een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de aangever had veroorzaakt, wat ook langdurige gevolgen voor hem kon hebben.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000204-22
datum uitspraak: 26 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 januari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-271700-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de benadeelde partij [benadeelde] naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2021 te Heemskerk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde]:
- een klap in/op/tegen de rechter slaap, althans het hoofd, te geven en/of
- één of meerdere keren op/tegen het lichaam te slaan en/schoppen en/of duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Redelijke termijn
De raadsman heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging. Daartoe is aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in aanzienlijke mate is overschreden. Het vonnis in eerste aanleg is namelijk gewezen op 21 januari 2021 en het hoger beroep wordt 2 jaar en 3 maanden na de vrijspraak in eerste aanleg behandeld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. De redelijke termijn is aangevangen op 8 oktober 2021, de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis van de politierechter dateert van 21 januari 2022. Het openbaar ministerie heeft op 28 januari 2022 hoger beroep ingesteld. De zaak is in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op 26 april 2024. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is er sprake van een overschrijding van deze termijn met 3 maanden.
Het hof stelt voorop dat overschrijding van de redelijke termijn volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Een overschrijding, zo daarvan sprake is, kan – indien daartoe aanleiding is – worden gecompenseerd door strafvermindering, maar het kan ook blijven bij een constatering van de overschrijding. Het hof ziet geen aanleiding om van dit standpunt af te wijken.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging verworpen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof, anders dan de politierechter, komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van mishandeling in vereniging. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat beide verdachten aanwezig waren in de caravan en dat daar een woordenwisseling is ontstaan met de aangever over nog te betalen huur. De aangever verklaart dat hij bij het verlaten van de caravan achter op zijn hoofd is geslagen en door beide verdachten tegen het hoofd en lichaam is geschopt. De verdachte heeft verklaard dat de aangever van schrik is gevallen in de caravan, waarna hij de aangever uit de caravan heeft gezet. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het letsel van de aangever past bij het scenario zoals is geschetst door de aangever en niet bij de verklaring van de verdachten.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat er geen getuigen zijn die kunnen bevestigen dat de aangever is geschopt en geslagen, ondanks het feit dat de caravans dicht op elkaar staan waardoor een mishandeling te horen moet zijn geweest. Daarnaast heeft de aangever tegenstrijdig verklaard. Zo verklaart hij in eerste instantie dat hij zich op een gegeven moment overeind kon trekken en is weggelopen uit de caravan, maar later geeft hij aan dat hij alleen weg kon komen omdat de verdachten moe werden. De politie is in de caravan geweest en heeft geen ravage geconstateerd, waar dit wel te verwachten zou zijn als er binnen was gevochten. Het letsel bij de aangever kan door het vallen in de caravan zijn veroorzaakt.
Op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Op 4 oktober 2021 tussen 22:15 en 22:30 uur is de aangever naar de caravan gegaan, waar de verdachte en de medeverdachte aanwezig waren, om een gesprek aan te gaan over het niet volledig betalen van de huur. Er is daar een woordenwisseling ontstaan tussen de aangever en de verdachte en er is over en weer geschreeuwd. Om 22:27 uur heeft de aangever telefonisch melding gemaakt van een mishandeling en om 22:31 uur is verbalisant [verbalisant] ter plekke gearriveerd. De verbalisant ziet dat de aangever zwellingen op zijn gezicht en bloed rondom zijn mond heeft. Op 5 oktober 2021 is in het ziekenhuis geconstateerd dat de aangever kneuzingen heeft op zijn hoofd, aangezicht, nek, rug en ribben, een zwelling op zijn achterhoofd, meerdere bloeduitstortingen op zijn hoofdhuid en aangezicht heeft en een wond aan de binnenkant van zijn wang heeft. Uit een buurtonderzoek blijkt dat een buurtbewoner ten tijde van het incident geschreeuw en gebonk hoorde vanuit de bewuste stacaravan.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachten hebben verklaard dat de aangever één keer in de caravan is gevallen. Onduidelijk is gebleven waar de aangever tegenaan zou zijn gevallen. De aangever stelt dat hij van achteren een klap tegen zijn hoofd kreeg op het moment dat hij de caravan wilde verlaten. Hierdoor kwam hij ten val, waarna hij door beide verdachten meerdere keren is geschopt en geslagen.
Gelet op de verwondingen die bij de aangever zijn geconstateerd, stelt het hof vast dat dit letsel niet is te verklaren door een enkele val. Zo zijn er bij de aangever verwondingen op zowel het achterhoofd als in het gezicht geconstateerd en heeft hij meerdere kneuzingen aan zijn nek, rug en ribben. Het letsel past wel volledig binnen het scenario dat de aangever heeft geschetst, die immers zegt meerdere klappen en schoppen te hebben gehad. Daar komt bij dat verbalisant [verbalisant] kort na de melding ter plaatse is en de verwondingen van de aangever heeft gezien. Tot slot wordt de aangifte ook ondersteund door de verklaring van een buurvrouw, die naast geschreeuw ook gebonk heeft gehoord. Alles bij elkaar genomen acht het hof de alternatieve lezing van de verdachten niet aannemelijk geworden.
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte in vereniging de aangever heeft mishandeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 oktober 2021 te Heemskerk tezamen en in vereniging met een ander, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde]:
- een klap op de rechter slaap te geven en
- meerdere keren tegen het lichaam te slaan en schoppen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn zoon schuldig gemaakt aan het mishandelen van aangever. Het slachtoffer is tegen het hoofd geslagen waardoor hij ten val kwam en vervolgens meerdere keren geschopt en geslagen terwijl hij op de grond lag. Het slachtoffer heeft hierdoor meerdere kneuzingen op zijn hoofd en lichaam, een zwelling op zijn achterhoofd, meerdere bloeduitstortingen op zijn hoofd en een wond aan de binnenkant van zijn wang opgelopen. Hiermee heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Naast lichamelijk letsel kan een zodanige mishandeling langdurig gevoelens van angst veroorzaken bij het slachtoffer.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie is de verdachte eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. Nu die veroordelingen van langer geleden dateren, zal het hof ze niet in strafverzwarende zin meewegen.
Het hof heeft gelet op de straf die blijkens de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) pleegt te worden opgelegd voor een eenvoudige mishandeling, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, door een
first offender. Als uitgangspunt geldt dan een geldboete van € 750,00.
Het hof weegt in het nadeel van de verdachte mee dat hij ter terechtzitting geen inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen richting het slachtoffer. Nu de verdachte samen met zijn zoon meerdere keren heeft geschopt en geslagen, en het slachtoffer hierdoor lichamelijk letsel heeft ondervonden, acht het hof alles afwegende een geldboete ter hoogte van € 750,00, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Het hof heeft hiervoor een relatief geringe overschrijding van de redelijke termijn geconstateerd. Onder die omstandigheid en gelet op de op te leggen straf, zal het hof ermee volstaan de overschrijding te constateren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.750,00, bestaande uit € 250,00 materiële en € 4.500,00 immateriële schade. Ook heeft de benadeelde partij € 6.473,50 aan proceskosten opgevoerd. De vordering is door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Daarbij heeft de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep een rekening van zijn advocaat getoond, waaruit volgt dat hij zijn advocaat € 500,00 heeft betaald.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de gevorderde materiële schade af te wijzen omdat die onvoldoende is onderbouwd, en de gevorderde immateriële schade hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 750,00. De proceskosten kunnen tot € 500,00 worden toegewezen nu de benadeelde partij heeft aangegeven dat hij € 500,00 heeft betaald aan zijn advocaat.
De raadsman heeft het hof verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Er wordt in de vordering gewag gemaakt van een gescheurde en bebloede broek en jas maar deze kledingstukken worden niet genoemd in het dossier. De benadeelde partij zou arbeidsongeschikt zijn geweest na het incident, maar hij liep de dagen na het incident gewoon rond op de camping. Bovendien zijn de gevorderde bedragen te hoog en niet eenvoudig vast te stellen. Ten aanzien van de proceskosten is het honorarium van de advocaat excessief hoog.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, bestaande uit een gescheurde en bebloede broek en jas. De vordering zal daarom ten aanzien van de materiële schade worden afgewezen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de vordering voldoende inzichtelijk is gemaakt door de benadeelde partij. Het hof zal de omvang van de immateriële schade dan ook op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 500,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
De vordering tot schadevergoeding zal dus worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 500,00.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Proceskosten
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij € 500,00 heeft betaald ten behoeve van rechtsbijstand. Dit bedrag kan als gevorderde proceskosten worden aangemerkt en wordt als zodanig toegewezen. Dit deel van de vordering wordt voor het overige afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Het hof bepaalt voorts dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot materiële en immateriële schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) aan honorarium van de advocaat.
Bepaalt dat verdachte met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het hele bedrag aan door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten als hiervoor begroot.
Wijst af het door de benadeelde partij aan proceskosten meer of anders gevorderde.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor immateriële schade op 4 oktober 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. D.A.C. Koster en mr. G.J.M. Kruizinga, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 april 2024.