ECLI:NL:HR:2014:848

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
12/02054
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de betrouwbaarheid van verklaringen van een medeverdachte in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1990, was in hoger beroep veroordeeld voor een inbraak in een woning in Barneveld op 3 december 2009. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. R.A.C. Frijns, middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof in strijd met artikel 359, tweede lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering had verzuimd om de redenen op te geven waarom het was afgeweken van de door de verdediging naar voren gebrachte standpunten over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachte. De medeverdachte had verklaard dat hij samen met de verdachte de inbraak had gepleegd, maar de verdediging voerde aan dat deze verklaring niet voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal en dat er reden tot twijfel bestond over de betrouwbaarheid van deze verklaring.

De Hoge Raad concludeerde dat het Gerechtshof onvoldoende had gemotiveerd waarom het de verklaringen van de medeverdachte voor het bewijs had gebruikt, en dat dit verzuim tot nietigheid van de uitspraak leidde. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht en afgedaan.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak voor de rechter om expliciet te motiveren waarom bepaalde verklaringen als betrouwbaar worden aangemerkt, vooral wanneer de verdediging daartegen argumenten aanvoert.

Uitspraak

8 april 2014
Strafkamer
nr. 12/02054
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 3 april 2012, nummer 21/002092-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A.C. Frijns, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten inzake de betrouwbaarheid van de belastende verklaringen van [betrokkene 2].
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 3 december 2009 te Barneveld tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een geldbedrag van 6.000 euro en een mobiele telefoon en een aantal sleutels en een aantal videobandjes, toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijf hebben verschaft door middel van braak (het forceren/vernielen van een ruit en een slot)."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding (als bijlage op pagina 15 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Op donderdag 3 december 2000 (het hof begrijpt: 2009) was ik belast met de achtervang surveillance in de gemeente Barneveld. Ik reed solo op een opvallende motorfiets en ik was in opvallende motorkleding gekleed. Op genoemde dag, omstreeks 18.25 uur, werd gemeld dat op de [a-straat 1] ingebroken werd. De melder zag een getinte man in een zwarte jas die aan het inbreken zou zijn. De man zou een ruit ingeslagen hebben bij de buren van de melder. De melder hoorde de inbreker nog steeds in de woning aan het werk. De melder gaf door dat men kon vluchten via de steeg naast de woning. Men kon dan de Zwaluwstraat in of achterlangs naar de Koekoeksstraat.
Ik ben de Koekoeksstraat vanaf de Van Schothorststraat ingereden tot het eind aan de Leeuwerikstraat. Op dat punt keerde ik weer om zo de gehele straat in de gaten te kunnen houden. Ik zag een manspersoon, naar later bleek verdachte [betrokkene 2], uit de achtersteeg komen rennen. Ik zag dat hij uit de richting van de Zwaluwstraat kwam rennen. Ik zag dat de verdachte een zwarte jas aan had en getint was. Ik zag dat de verdachte de Koekoeksstraat overstak en direct weer een achtersteeg (brandgang) naast perceel 17 van de Koekoeksstraat in rende. Ik reed hem op de motorfiets direct achterna, de steeg in. Ik zag dat de steeg eindigde in een T-splitsing. Ik stopte aan het eind van deze steeg en wilde van de motor afstappen. Ik was hier mee bezig toen ik van rechts de genoemde verdachte weer op mij afzag komen lopen. Ik stapte van de motor af en ik pakte de verdachte vast. Ik zei hierop direct dat hij aangehouden was op verdenking van inbraak. Ik liep hierop met de verdachte terug naar de Koekoeksstraat. Ik gaf direct over de portofoon door dat ik een verdachte aangehouden had en dat ik een auto nodig had voor vervoer. Op dat moment zag ik een tweede verdachte uit de achtersteeg tussen de Zwaluwstraat en de Koekoeksstraat rennen. Ik zag dat deze verdachte naar mij keek en bleef rennen. Ik zag dat hij terwijl hij rende meerdere malen omkeek. Ik zag dat de tweede verdachte bij de Van Schothorststraat rechtsaf rende. Ik voelde dat mijn verdachte ondertussen dezelfde kant op wilde lopen als de tweede verdachte. Ik voelde namelijk dat hij licht trok aan de arm die ik vasthield.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 21 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Op donderdag 3 december 2009 om 20:56 uur bracht ik, verbalisant [verbalisant 1], de verdachte [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1989, naar zijn cel. Ik hoorde de verdachte tegen mij zeggen dat zijn mededader een vriend van hem was, genaamd "[verdachte]", en met de achternaam [achternaam verdachte]. Ook verklaarde verdachte mij dat zijn zwarte rugzak met inbrekerswerktuigen waaronder een aantal schroevendraaiers zich in een tuin zouden bevinden waar de motoragent hem aangehouden had kort na de inbraak.
Hierop heb ik verbalisant deze bevindingen c.q. gegevens telefonisch doorgebeld naar de verbalisant [verbalisant 2]. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in de tuin van perceel Koekoeksstraat 17 op het dak van een schuurtje genoemde zwarte rugtas aangetroffen. Tevens troffen zij in de tuin van perceel 19 twee zwarte handschoenen aan.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 32 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
[verdachte] vroeg mij of ik geld nodig had. Ik zei tegen hem dat ik altijd geld kon gebruiken. Hij zei tegen mij dat hij een huis wist waar je makkelijk naar binnen kon en dat daar veel geld binnen zou zijn. Op 3 december 2009 zijn we naar het huis gegaan. We spraken omstreeks 17.00 uur af. We zijn eerst naar het huis van [verdachte] gelopen. [verdachte] moest daar spullen pakken. Ik zag dat [verdachte] uit de kast spullen, onder andere schroevendraaiers, pakte en deze in een tasje deed. [verdachte] heeft andere schoenen en een andere jas aangedaan. Hij zei dat de andere kleding die hij droeg te veel opviel.
Ik moest buiten op de uitkijk gaan staan. Ik heb in de achtertuin gestaan. [verdachte] zei dat ik moest wachten. Ik stond in de tuin toen hij met die schroevendraaier bij de kozijnen bezig was. Op een gegeven moment zei [verdachte] dat het niet lukte om het raam open te krijgen. Hij zei dat hij een raam met een steen ging ingooien. Toen ik bij de tuin kwam, zag ik dat [verdachte] twee stenen in zijn hand had. Ik hoorde toen dat er een raam ingegooid werd. Hij zei dat hij nog een keer het raam moest inslaan. Ik hoorde toen dat er ongeveer drie keer tegen het raam geslagen werd. Ik zag een gat in het raam van de keuken. Ik zag de schaduw van [verdachte] door het huis. Ik zag dat [verdachte] de voordeur opendeed. Ik zag dat [verdachte] naar boven ging. Ik zag dat er een politieauto door de straat reed. Ik schrok en ik rende weg. Ik had toen het tasje met de schroevendraaier nog bij mij. lk rende weg via een ander paadje. Ik gooide het tasje van mij af, ergens in een tuin. Ik had handschoenen aan. [verdachte] droeg ook handschoenen. Nadat ik was aangehouden, zag ik [verdachte] naar ons toe rennen. Ik zag dat [verdachte] uit dezelfde richting kwam rennen als waar ik vandaan kwam. De agent zag [verdachte] ook. Toen ik op het politiebureau in Ede kwam, sprak ik met uw collega [verbalisant 1]. Ik vertelde [verbalisant 1] dat ik samen met [verdachte] had ingebroken. Het telefoonnummer van mijn oude telefoon is [06-001].
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 39 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
[verdachte] heeft mij verschillende smsjes gestuurd. [verdachte] kende de vrouw die in die woning woonde. Hij zei dat ze pas haar auto had verkocht en dat er daarom mogelijk geld in de woning zou liggen.
Ik ben door de voordeur de gang ingelopen. Ik kon de keuken zien. Ik zag de glasscherven in de keuken liggen. U houdt mij voor dat een getuige over een rolcontainer praat. Dat klopt. Ik heb twee keer met een afvalcontainer heen en weer gereden. Ik heb de container vlakbij de woning vandaan gepakt.
8. Een geschrift als bedoeld in artikel 344. eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering (als bijlage op pagina 167 e.v.), te weten een afschrift van een proces-verbaal van verhoor, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 20 februari 2009 hoorden wij als verdachte een man die opgaf te zijn:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats]
telefoonnummer: 06-[002]
9. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering (als bijlage op pagina 161 e.v.), te weten een weergave van sms-verkeer, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Smsberichten uit de telefoon van verdachte [betrokkene 2]
+[06-002] Ey hoelaat ben je vandaag in bveld
3-12-2009 Read, Device, 11:56:17 Incoming, Inbox
+[06-002] Ben kwart voor 5 op station.. Laat me wete..
3-12-2009 Read, Device 16:08:35 Incoming, Inbox
+[06-002] Waar ben je? Ik ben nu bij gamma
3-12-2009 Read, Device, 16:54:33 Incoming, Inbox
+[06-002] 2min
3-12-2009 Read, Device, 17:01:19 Incoming, Inbox
10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0746 2009069148-43 (pagina 10), gesloten en getekend op 11 augustus 2010 door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, als relaas van verbalisant:
Telefonische contactmomenten tussen verdachte [verdachte] en [betrokkene 2].
Uit de historische printgegevens is vast komen te staan dat er vanaf 06-[002] 54 keer en vanaf 06-[003] 17 keer een telecommunicatieverbinding tot stand is gebracht met het nummer van de verdachte [betrokkene 2] nummer 06-[001]. De opgevraagde periode liep van 1 november 2009 tot en met 4 december 2009."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsman het volgende aanvoert - zakelijk weergegeven -:
Ik verzoek u mijn cliënt vrij te spreken, wegens gebrek aan bewijs. Het bewijs bestaat enkel uit de verklaring van medeverdachte [betrokkene 2]. Er is niet voldaan aan het bewijsminimum. De verklaring van [betrokkene 2] vindt onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. De politierechter heeft overwogen dat hij geen reden heeft om te twijfelen aan de verklaring van [betrokkene 2], omdat hij gedetailleerd en consistent zou hebben verklaard. Mijns inziens is er wel degelijk reden tot twijfel.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft op 4 december 2009 verklaard dat hij "gisteren rond 17.00 uur" werd gebeld door mijn cliënt. Dit blijkt evenwel niet uit de historische printgegevens. Dat geldt voor geen van de nummers.
Voorts heeft medeverdachte [betrokkene 2] verklaard dat ze omstreeks 17.00 uur afspraken. Als je ervan uitgaat dat het telefoonnummer eindigend op 705 van mijn cliënt is, dan volgt uit de historische printgegevens dat mijn cliënt daar niet geweest kan zijn.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij samen met mijn cliënt langs een BOA liep en dat die BOA naar hen zwaaide. De betreffende BOA heeft evenwel verklaard dat hij mijn cliënt op 3 december 2009 niet heeft gezien.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft op 4 december 2009 verklaard dat hij de dag ervoor rond 17.00 uur werd gebeld door mijn cliënt en dat mijn cliënt hem toen heeft gevraagd om te helpen met inbreken. Op 5 december 2009 heeft hij evenwel verklaard dat ze de dinsdag of de woensdag vóór de inbraak al over de inbraak hadden gesproken. Deze verklaringen zijn dus tegenstrijdig.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat mijn cliënt het slachtoffer de dag vóór de inbraak heeft gebeld. Dit blijkt evenwel niet uit de historische printgegevens.
Daarbij komt dat het slachtoffer heeft verklaard dat zij die avond niet is gebeld.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij mijn cliënt heeft ontmoet in Barneveld. Dat strookt niet met de historische printgegevens.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat de inbraak ongeveer een uur heeft geduurd. Uit de verklaring van de getuige [getuige 1] volgt evenwel dat hij vrijwel direct de politie heeft gebeld toen hij hoorde dat er een ruit werd ingegooid.
De inbraak kan dus nooit zolang hebben geduurd als dat de medeverdachte heeft verklaard.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij twee keer met een container heeft gelopen, om het geluid van het inslaan van het raam te verdoezelen. De getuige [getuige 1] heeft evenwel verklaard dat hij eerst zag dat er iemand met een container liep en dat hij pas later hoorde dat er een raam werd ingeslagen. Dat strookt dus niet met elkaar. Bovendien heeft medeverdachte [betrokkene 2] het over een steegje en de getuige [getuige 1] het over de openbare weg.
Medeverdachte [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij niet zelf in de woning is geweest. De getuige [getuige 1] heeft evenwel verklaard dat de jongen die met de container had gelopen, ook de woning binnenging.
Ik concludeer dat medeverdachte [betrokkene 2] niet consistent is in zijn verklaringen en dat zijn verklaring niet geloofwaardig is.
Mijn cliënt heeft gedetailleerd verklaard hoe hij de dag van inbraak heeft doorgebracht. Zijn verklaring vindt bevestiging in de verklaring van de getuige [getuige 2]. Zij heeft bij de politie tweemaal verklaard dat zij mijn cliënt op 3 december 2009 omstreeks 18.20 uur op het station Ede-Wageningen heeft getroffen. Mijn cliënt heeft een sluitend alibi. De getuige [getuige 2] en mijn cliënt zijn niet meer bij elkaar.
(...)
In het proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina 116 hebben verbalisanten gerelateerd dat zij direct na de inbraak van de vader van mijn cliënt hoorden dat hij was aangehouden in verband met een inbraak in de woning van [betrokkene 1]. Mijn cliënt is evenwel pas later opgepakt. In hetzelfde proces-verbaal wordt gesuggereerd dat de getuige [getuige 2] door mijn cliënt is bedreigd. Hier is geen enkele ondersteuning voor.
De getuige [getuige 2] is tweemaal door de politie gehoord en zij is bij haar verklaring gebleven. In het proces-verbaal staat voorts gerelateerd dat [betrokkene 1] "weet dat [verdachte] regelmatig inbraken pleegde". Deze uitlating wordt op geen enkele manier onderbouwd. Het volgt ook niet uit de documentatie van mijn cliënt. Voorts zou zij iets gehoord hebben over de gepleegde inbraak. Dit heeft weinig bewijswaarde.
De getuige [getuige 3] heeft een signalement gegeven dat op heel veel mensen van toepassing is.
(...)"
2.2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde wegens gebrek aan wettig bewijs. Volgens de raadsman kan betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde slechts volgen uit de verklaring van medeverdachte [betrokkene 2] en vindt deze verklaring onvoldoende steun in de inhoud van andere bewijsmiddelen. De verklaring zou bovendien niet geloofwaardig en niet consistent zijn. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een sluitend alibi heeft, welk alibi wordt bevestigd door zijn (toenmalige) vriendin.
Het hof is van oordeel dat het door en namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen."
2.3.
Hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachte [betrokkene 2] kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door deze verklaringen voor het bewijs te bezigen. Aangezien het Hof in dat verband niet meer heeft overwogen dan dat het verweer wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen en het "geen reden [heeft] om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen", heeft het Hof - in aanmerking genomen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt waarom het verweer niet opgaat - in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin Sv, in onvoldoende mate de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
2.4.
Voor zover het middel daarover klaagt, slaagt het.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 april 2014.