ECLI:NL:PHR:2025:1181

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
24/02530
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wethouder Den Haag wegens schending ambtsgeheim door het doorsturen van een vertrouwelijke e-mail

In deze zaak is de wethouder van de gemeente Den Haag veroordeeld voor het schenden van het ambtsgeheim door een vertrouwelijke e-mail door te sturen. De zaak betreft een e-mail van 26 juni 2018, waarin afspraken over de dekking van extra kosten voor een onderwijs- en cultuurcomplex werden besproken. De verdachte, samen met een medeverdachte, was eerder vrijgesproken van deelneming aan een criminele organisatie, maar in hoger beroep werd de schending van het ambtsgeheim aan de orde gesteld. Het hof oordeelde dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de e-mail vertrouwelijk was en dat hij deze niet mocht delen met derden. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een noodtoestand, maar het hof verwierp dit beroep, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die een noodtoestand konden onderbouwen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld voor het opzettelijk schenden van het ambtsgeheim, zoals vastgelegd in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/02530
Zitting4 november 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 21 juni 2024 de verdachte veroordeeld wegens 4. “enig geheim waarvan hij redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden" en bepaald dat voor het onder 4 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd. [1]
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J.L. L'Homme en J.E. Kötter, beiden advocaat in Amsterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.

2.De zaak in het kort

2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] waren in 2017 raadsleden in de gemeenteraad van Den Haag namens [naam partij] . [2] Zij traden op 7 juni 2018 toe tot het college van burgemeester en wethouders. Het openbaar ministerie verdacht de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] ervan dat ze zich door giften en beloften hebben laten omkopen door ondernemers in ruil voor een voorkeursbehandeling. De verdachte werd samen met de medeverdachte [medeverdachte] en een vijftal ondernemers in dat verband (onder meer) verdacht van deelneming aan een criminele organisatie. Daarnaast werd de verdachte, net als medeverdachte [medeverdachte] , ook vervolgd voor ambtelijk omkoping en het schenden van het ambtsgeheim. De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte en de zes medeverdachten allen vrijgesproken van deelneming aan een criminele organisatie. De rechtbank achtte evenmin bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ambtelijke omkoping en het schenden van het ambtsgeheim. [3]
2.2
In het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep ging het – wat betreft de verdachte – alleen nog om de beschuldiging van ambtelijk omkoping en het schenden van het ambtsgeheim. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van ambtelijke omkoping. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] [4] hebben naar het oordeel van het hof wel hun ambtsgeheim geschonden. Volgens het hof hield deze schending in dat de verdachte een ambtelijke e-mail van 26 juni 2018 had doorgestuurd aan een persoon die niet werkzaam was voor de gemeente, maar fungeerde als een klankbord binnen de partij van de verdachte. Dit e-mailbericht bevatte de weergave van de afspraken die de verdachte had gemaakt met een andere wethouder over de dekking van de extra kosten voor het in ontwikkeling zijnde onderwijs- en cultuurcomplex (hierna ook: OCC). Deze afspraken vormden de grondslag voor een raadsvoorstel dat ter vaststelling werd voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders in zijn vergadering van 3 juli 2018. Bij de medeverdachte [medeverdachte] is bewezenverklaard dat hij (delen van) dit voorstel aan het college tot vaststelling van het raadsvoorstel, op 30 juni 20018 heeft doorgezonden naar onder andere hetzelfde lid van de partij.
2.3
Het eerste middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde – kort gezegd – het schenden van het ambtsgeheim. Het tweede middel komt op tegen de verwerping van het beroep op overmacht in de vorm van noodtoestand.

3.Het eerste middel

3.1
Het eerste middel komt op tegen het onder 4 bewezenverklaarde en valt uiteen in drie deelklachten. Voordat ik het middel bespreek, geef ik eerst de bewezenverklaring en delen van de bewijsconstructie van het hof weer, voor zover deze betrekking hebben op het onder 4 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring en bewijsconstructie
3.2
Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 bewezenverklaard dat:
“4. hij op 1 juli 2018 te Den Haag, enig geheim waarvan hij, verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, te weten het ambt van wethouder van de gemeente Den Haag, verplicht was dat geheim te bewaren, opzettelijk heeft geschonden,
immers heeft hij, verdachte, interne vertrouwelijke en/of geheime informatie, te weten:
een emailbericht van 26 juni 2018 met als onderwerp “afspraken wethouder [naam 1] en [verdachte] inzake scopeuitbreiding “Spuikwartier: aan [betrokkene 1] verstrekt.”
3.3
Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“4.
Feit 4: schending ambtsgeheim
De verdachte wordt verweten - kort gezegd - dat hij tussen 29 juni en 4 juli 2018 (alleen of met anderen) een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij dat uit hoofde van zijn wethouderschap verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, omdat
- hij delen van het (concept-)besluit van het college over Onderwijs- en Cultuurcomplex - gebiedsontwikkeling Spuikwartier (hierna: het OCC) en
- een e-mail van 26 juni 2018 met afspraken van hem en [wethouder naam 1] over scopeuitbreiding OCC per e-mail aan [betrokkene 2] en/of [betrokkene 1] heeft verstrekt en/of met hen of anderen heeft besproken.
4.1
Juridisch kader
In artikel 272 Sr is strafbaar gesteld: “hij die enig geheim, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijke voorschrift dan wel vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt".
Het "schenden" van enig geheim in de zin van artikel 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van, geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is.
Het, "enig geheim" in artikel 272 Sr betreft al hetgeen bestemd is om niet bekend te worden (dus niet voor openbaring bestemd is) anders dan ter plaatse waar het door bevoegden wordt medegedeeld. Daarbij gaat het niet alleen om de inhoud van de informatie, maar is (ook) de bestemming daarvan van belang. Bij de beoordeling of van enig geheim sprake is, dient daarom niet alleen acht te worden geslagen op de aard van de informatie, maar ook op het moment waarop en de hoedanigheid waarin de geheimhoudingsplichtige hiervan kennis kreeg. Dat de aan een derde verschafte informatie voor die derde ook bij andere instanties of op andere wijze of op een later moment verkrijgbaar zou zijn geweest, staat op zichzelf niet eraan in de weg dat sprake kan zijn van een "geheim" in de zin van artikel 272 Sr. Ook openbare informatie kan dus onder omstandigheden een "geheim" betreffen dat op de voet van artikel 272, eerste lid, Sr dient te worden bewaard.
In de tenlastegelegde periode gold de Gedragscode Integriteit burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag 2016, die de raad in Den Haag had vastgesteld, bepaalde in artikel 3:
"(...).
3. Een bestuurder verstrekt geen informatie die vertrouwelijk of geheim is.
4. Een bestuurder maakt niet ten eigen bate of ten bate van zijn persoonlijke betrekkingen gebruik van in de uitoefening van het ambt verkregen informatie. (...)"
4.2
Verweer
De verdediging stelt dat er geen sprake is van opzettelijke schendingen van één of meer geheimhoudingsplichten door de verdachte.
Ten aanzien van delen van het (concept-)collegebesluit OCC geldt volgens de verdediging dat de OCC (Amare) het meest politiek gevoelig dossier betrof, waar al tijdens de coalitie onderhandelingen uitvoerig over gesproken is. Er gold slechts geheimhouding voor het concept collegebesluit en de nota portefeuillehouders. Het ‘raadsvoorstel’ is op geen enkel moment geheim geweest. Het college kon op grond van de Gemeentewet en artikel 10 WOB geheimhouding opleggen, maar daarvan was vóór 3 juli 2018 voor geen van de OCC stukken sprake, aldus betoogt de verdediging.
Subsidiair stelt de verdediging ten aanzien van de OCC-stukken dat er sprake is van de rechtvaardigingsgrond overmacht in noodtoestand, zodat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte en [medeverdachte] handelden zoals zij hebben gehandeld, doordat het om een gigantische bedrag ging en zij aan hun water voelden dat er iets niet klopte. Het betrof volgens de verdediging het politiek meest gevoelige dossier. Daarbij hebben zij de -voor noodtoestand vereiste- proportionaliteit en subsidiariteit in acht genomen, door het slechts te delen mat (een klein deel ven de) klankbordgroep, om zo tot een afgewogen beslissing te kunnen komen over dit gigantische bedrag.
4.3
Oordeel hof
Het hof dient de vraag te beantwoorden of, gelet op de omstandigheden van het geval, de verdachte uit hoofde van zijn ambt als wethouder tussen 29 juni 2018 en 9 juli 2019 verplicht was tot geheimhouding van de in de tenlastelegging genoemde informatie.
Zoals hiervoor overwogen vervulde de verdachte in de tenlastegelegde periode het ambt van wethouder.
In het destijds geldende artikel 55 (oud) Gemeentewet, was geregeld, voor zover hier van belang, dat het college op grond van een belang genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB), geheimhouding kon opleggen omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van stukken die aan het college werden overgelegd. Artikel 10 van de WOB noemde een aantal specifieke belangen in lid 2, onder a t/m g, zoals b: de economische of financiële belangen van publiekrechtelijke lichamen, f: het belang van de geadresseerde om als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie en g: het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van personen. Het opleggen van geheimhouding vond plaats tijdens de vergadering door het college (lid 1) of vooraf door de burgemeester of een commissie (lid 2) en duurde voort totdat de geheimhouding werd opgeheven.
Een verplichting tot geheimhouding van bepaalde informatie kan ook besloten liggen in het uitoefenen van een functie in het openbaar bestuur, zoals een functie als wethouder. Dat volgt ook uit de eed die wethouders afleggen en uit de gedragscode Integriteit B&W Den Haag 2016, die op grond van artikel 41c lid 2 van de Gemeentewet was vastgesteld.
Anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt betekent het feit dat er (nog) geen geheimhouding was opgelegd op grond van de Gemeentewet, dus op zichzelf niet dat er voor stukken of informatie geen geheimhouding als bedoeld in artikel 272 Sr kan gelden.
het (concept-)collegebesluit
Uit het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier leidt het hof het navolgende af.
Sinds 2017 wordt er in Den Haag gebouwd aan een nieuw Onderwijs en Cultuurcomplex Spuikwartier (OCC). Wethouder [naam 1] was toentertijd de verantwoordelijk wethouder voor dit complex.
Op vrijdag 29 juni 2018 ontvingen de wethouders, dus ook de verdachte en [medeverdachte] , (tegelijk met de andere collegeleden) van wethouder [naam 1] een e-mail waarin [wethouder naam 1] mededeelde dat alle stukken over het OCC voor de vergadering van het college van aanstaande dinsdag (3 juli 2018) waren voorbereid en dat de burgemeester en wethouders eind van die middag een enveloppe met de papieren set zouden ontvangen. Diezelfde dag is een dichte enveloppe bij hen afgeleverd. Daarin zaten onder meer een (concept)besluit van het college getiteld ‘Besluit College’ met daarop: ‘Geheim’ en als onderwerp: ‘Onderwijs- en Cultuurcomplex - gebiedsontwikkeling Spuikwartier’ (hierna: het OCC), en een (concept) ‘Raadsvoorstel van het college’ inzake het OCC over scopeuitbreiding van het OCC, de stijging van de investering daardoor met € 20 miljoen en de wijze waarop voor die € 20 miljoen dekking beschikbaar is.
De verdachte heeft op documenten uit de enveloppe aantekeningen gemaakt. Vervolgens heeft hij foto’s gemaakt van het (concept)besluit van het college of een deel daarvan (zijn foto van de eerste pagina met daarop ‘Geheim’ zit in het strafdossier) en van delen van het (concept) raadsvoorstel waarop zijn aantekeningen stonden. Hij heeft die foto’s op 29 juni 2018 gemaild aam [wethouder naam 1] en bcc aan [medeverdachte] .
Naar het oordeel van het hof schond de verdachte daarmee niet zijn ambtsgeheim. Immers [medeverdachte] en [wethouder naam 1] maakten deel uit van het college. [medeverdachte] had, net als de verdachte, het (concept)besluit en (concept)raadsvoorstel in de enveloppe ven [wethouder naam 1] ontvangen ter voorbereiding van de aanstaande collegevergadering. Tussen hen waren deze stukken niet geheim, zij mochten daarover van gedachten wisselen en de verdachte mocht aan hen zijn aantekeningen toesturen. Er blijkt ook niet dat de verdachte (van tevoren) op de hoogte was van het delen van dit stuk door [medeverdachte] , of op andere wijze van een bijdrage daaraan, zodat ook van medeplegen geen sprake is.
e-mail van 26 juni 2018
Drie dagen voor het toezenden van voornoemde stukken, vond op 26 juni 2018 een bespreking plaats tussen de wethouders [verdachte] en [naam 1] , in het bijzijn van onder meer [betrokkene 3] , adviseur Concerncontrol van de gemeente. Op dezelfde dag heeft deze gemeenteambtenaar een e-mail opgesteld getiteld "afspraken wethouders [naam 1] en [verdachte] inzake scopeuitbreiding Spuikwartier". Deze e-mail betrof een scopeuitbreiding van € 20 miljoen voor het OCC en bevatte de afspraken die de wethouders [naam 1] en de verdachte die middag hadden gemaakt over de dekking van die € 20 miljoen ter voorbereiding van het hiervoor genoemde (concept)raadsvoorstel. In de e-mail werd uiteengezet hoe die € 20 miljoen gedekt zou worden. [betrokkene 3] heeft deze e-mail gestuurd aan de verdachte. [wethouder naam 1] en enkele bij het OCC betrokken ambtenaren. De inhoud van deze e-mail is na 26 juni 2018 gebruikt voor het opstellen van voornoemd (concept)raadsvoorstel.
[medeverdachte] heeft op zaterdag 30 juni 2018 het eerder hierboven genoemde e-mailbericht van de verdachte met diens foto’s van delen van het (concept)besluit van het college en het (concept) raadsvoorstel, naar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] doorgemaild.
Diezelfde dag heeft [betrokkene 1] aan de verdachte gemaild dat hij de dekking voor € 20 miljoen ontwerpverbetering en het ‘subsidieverhaal’ nog niet begrijpt. Daarop heeft de verdachte op 1 juli 2018 de in de tenlastelegging genoemde e-mail van [betrokkene 3] van 26 juni 2018 doorgestuurd aan [betrokkene 1] .
Op de collegevergadering van 3 juli 2018 is zowel het collegebesluit als het raadsvoorstel na enkele tekstuele aanpassingen geaccordeerd. Verder is in die vergadering het collegebesluit als geheim geclassificeerd in de zin van artikel 55 Gemeentewet. Het raadsvoorstel is openbaar en gepubliceerd.
Het hof komt tot een bewezenverklaring omdat uit de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte met het doorsturen van (de inhoud van) de e-mail van bestuursadviseur [betrokkene 3] , zijn ambtsgeheim schond.
Op de vragen van [betrokkene 1] stuurde de verdachte de e-mail die voornoemde adviseur Concerncontrol van de gemeente eerder had gemaakt van een bespreking met daarin afspraken tussen hem en [wethouder naam 1] . Deze e-mail zag op dezelfde kwestie als het raadsvoorstel, dat bij de OCC-stukken in de enveloppe zat en lag (politiek) gevoelig. De inhoud van deze afspraken vormde een belangrijk onderdeel van het raadsvoorstel.
De verdachte wist dat [wethouder naam 1] het raadsvoorstel met de andere stukken in de gesloten envelop had rondgestuurd aan de collegeleden in hun hoedanigheid van burgemeester en wethouders ten behoeve van de collegevergadering van 3 juli 2018. Hij wist ook (of behoorde te weten) dat die vergadering besloten was (net als alle collegevergaderingen, op grond van artikel 54 Gemeentewet; en anders dan raadsvergaderingen) . Hij had redelijkerwijs moeten vermoeden dat de inhoud van de stukken vertrouwelijk was en ook dat het raadsvoorstel nog geheim zou kunnen worden verklaard en aan hem en [medeverdachte] vertrouwelijk was toegekomen om (eerst) alleen met de collegeleden op de besloten vergadering van 3 juli 2018 te bespreken. Daarbij is niet doorslaggevend voor vertrouwelijkheid dat het college op 29 juni 2018 nog niet tot al dan niet geheimhouding had besloten, want een beslissing tot geheimhouding kon het college pas nemen op het eerste moment waarop het - na het concipiëren en rondsturen van het raadsvoorstel - bijeen zou komen. Dat was de eerstvolgende vergadering op 3 juli 2018, de vergadering waartoe [wethouder naam 1] het raadsvoorstel nu juist ook (uiterlijk de vrijdag ervoor) op papier en in een gesloten enveloppe aan alle collegeleden had toegestuurd. De verdachte had ook moeten begrijpen dat het voor een goede geheimhoudingsbeslissing belangrijk was dat de burgemeester en wethouders over de inhoud van het (mogelijke) raadsvoorstel als eersten (en enigen) kennis konden nemen. Zou de inhoud van het raadsvoorstel al openbaar gemaakt zijn voordat een beslissing over al dan niet geheimhouding van het raadsvoorstel zou worden genomen, dan zou feitelijk de mogelijkheid om het voorstel geheim te verklaren al zijn ontnomen.
Daarnaast geldt in het algemeen dat in de fase waarin de beleidsvoorbereiding zich bevindt als het college zich, erover buigt, in het college een open overleg mogelijk moet zijn over veelal onvoldragen standpunten en voorstellen. Het naar buiten brengen van - mogelijk onvoldragen - standpunten van enkele wethouders, waarover (de overige leden van) het college nog moet beraadslagen en beslissen, frustreert dat. Toen (en zodra) die afspraken onderdeel werden van het raadsvoorstel dat in de collegevergadering besproken moest worden, behoorde het tot de vertrouwelijke informatie waarover het college eerst vrij moest kunnen beraadslagen en beslissen.
De verdachte mocht de e-mail die informatie bevatte die een belangrijk onderdeel van het betreffende raadsvoorstel is geworden dan ook niet doorsturen aan derden, niet-collegeleden. Hij had (tenminste) redelijkerwijs moeten vermoeden dat hij uit hoofde van zijn wethouderschap verplicht was om deze e-mail op dat moment geheim te houden totdat in het college over het raadsvoorstel zou zijn gesproken en totdat over de geheimhouding door het college negatief zou zijn beslist. [betrokkene 1] was een derde met wie (de informatie in) de e-mail niet gedeeld mocht worden. Dat [betrokkene 1] lid van de klankbordgroep was, maakt niet dat hij tot de kring behoorde met wie de verdachte de e-mail mocht delen. [betrokkene 1] was geen ambtenaar binnen de gemeente met betrokkenheid bij het OCC-project en hij was niet beëdigd of zelf tot (verdere) geheimhouding verplicht.
Het hof is aldus van oordeel dat dit deel van de tenlastelegging bewezen kan worden verklaard. Niet gebleken is dat sprake is geweest van bewuste en nauwe samenwerking zodanig dat sprake was van medeplegen.”
3.4
Het hof heeft zijn oordeel over de bewezenverklaring onder andere gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:

10. Een proces-verbaalvan relaas inzake schending Ambtsgeheim raadsvoorstel OCC d.d. 23 juni 2020 […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven – […]
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
4.3
E-mail [verdachte] met aantekeningen Op vrijdag 29 Juni 2018 om 21:50 uur mailde [verdachte] een bericht, gericht aan het emailadres van [wethouder naam 1] […]en in de '.Bcc' aan het privé e-mailadres van [medeverdachte] […]. In deze e-mail schreef [verdachte] dat hij de vier stukken had gelezen en dat hij foto's van zijn aantekeningen had gemaakt welke hij in de bijlagen Op de foto meestuurde. van de eerste pagina '' in de bijlage stond "Geheim WOB GEHEIM (,...)". Tevens was te zien dat (...) ernaast stond geschreven:"+ lid 1 sub c alleen collegeleden".
[…]
12. Een proces-verbaal van verhoor getuiged.d. 4 februari 2020 van de Rijksrecherche […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- […]
als de op 4 februari 2020 afgelegde verklaring van [getuige 1] :
V: Wat is uw functie binnen de gemeente Den Haag?
A: Ik ben uitvoerend secretaris van het college van burgemeester en wethouders. (...) Dus op het moment dat de stukken moeten worden verspreid zorg ik daar ook voor.
(…)
O: Op vrijdag 29 juni 2018 werd bij diverse personen een envelop afgeleverd met diverse documenten.
(…)
V: Op welke documenten zat geheimhouding?
(...) Voordat een college een besluit genomen heeft is alles op de agenda geheim. Dat zijn alle stukken die zijn meegestuurd. Alle stukken die erop staan zijn geheim.
V: Dus als wij het goed begrijpen zijn alle stukken die in de envelop van [wethouder naam 1] zaten en zijn gestuurd, geheim. Klopt dat?
A: Ja dat klopt. De agenda en de stukken van de collegevergadering zijn geheim. Tijdens de vergadering besluit het college over de voorliggende stukken. (…)
(...)
De stukken die geheim zijn gebleven zijn de Nota portefeuillehouder, het collegebesluit van het college over Onderwijs en Cultuurcomplex-Gebiedsontwikkeling Spuikwartier. Het raadsvoorstel en de commissiebrief zijn openbaar geworden. Het kan zijn dat bij het raadsvoorstel en de commissiebrief een aantal bijlagen zaten waar wel geheimhouding is opgelegd.
Overigens is het zo dat normaliter de agenda en de daarbij behorende stukken en documenten digitaal in de vergader informatietool ‘ibabs’ worden gezet. (....) Binnen ibabs bestaat de mogelijkheid om bepaalde stukken te voorzien van een slot waardoor een beperkt aantal personen deze stukken mogen inzien. Alleen de collegeleden, bureau gemeentesecretaris en de gemeentesecretaris zelf.
(...) mogelijkheid is analoge verzending. Dan wordt een stuk dus verspreid op papier, in een dichte envelop en wordt alleen aan de collegeleden, de gemeentesecretaris en de notulist afgegeven. Dit fysiek afgeven doen we omdat het de meest betrouwbare manier is van collegestukken verspreiden omdat je op deze manier deze stukken minder makkelijk verder kan verspreiden. (...) Het gebeurt heel zelden dat stukken fysiek worden verspreid. Het is namelijk een heel gevoelig document.
(…).
[…]
14. Een proces-verbaal van verhoor getuige,d.d. 15 juli, 2020 van de Rijksrecherche […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- […]:
als de op 15 juli 2020 afgelegde verklaring van [wethouder naam 1] :
[…]
O: Wij tonen u een e-mail wat [betrokkene 3] op 26 juni 2018 om 16:52 uur verstuurde naar u en [verdachte] . Het onderwerp van deze e-mail is afspraken [wethouder naam 1] en [verdachte] inzake scopeuitbreiding Spuikwartier" (Bron: 2004231530.DOC).
V: Wat kunt u over deze e-mail verklaren?
A: Dit was een belangrijk onderdeel van het raadsvoorstel.
Dit gaat over het uitwerken van de dekking in het raadsvoorstel. Het is van belang dat je dit met de wethouder financiën in dit geval was dat [verdachte] afstemt. Als ik het zo zie is dit ook de dekking die in het uiteindelijke raadsvoorstel is gekomen.
V: Wat is er met de inhoud van deze e-mail gebeurd?
A: Dit was de voorbereiding op het raadsvoorstel en is uiteindelijk onderdeel gaan uitmaken van het totale raadsvoorstel.
V: Met wie mochten de geadresseerden van deze e-mail, deze e-mail delen?
A: Dit is voorbereiding van besluitvorming voor het college, dit is vertrouwelijk en dit mag je alleen delen met collega wethouders en hun ondersteuning.
O: Wij tonen u dit Raadsvoorstel (Bron: 2006031303.DOC).
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A: Hieruit kun je opmaken dat de voorbereiding van de dekking zoals omschreven in de email is terug gekomen in het raadsvoorstel
V: Wat was uw rol bij dit raadsvoorstel?
A: Ik was verantwoordelijk wethouder voor het OCC, dat viel en valt in mijn portefeuille. (...)
V: Dit Raadsvoorstel was tot de raadsvergadering van 12 juli 2018 nog geheim. Klopt dat?
A: Nee, het was tot het collegevergadering geheim. Ik heb de datum in mijn agenda opgezocht en het de collegevergadering hierover was op 3 juli 2018.
Ik wil nog meegeven dat in ons vergadersysteem IBABS, de data en de stukken van de collegevergaderingen staan. Ik laat u zien dat voor de stukken van de collegevergadering van het OCC van 3 juli 2018 een ‘slotje’ staat. Met dat slotje wordt het aantal personen die de stukken mogen inzien verkleind. Bovendien staat ernaast vermeld 'alleen collegeleden op papier'. Dit geeft aan hoe vertrouwelijk deze stukken zijn.
(…)
O: De eerder aan u getoonde e-mail van 26 juni 2018 te 16:52 uur die u naar u en naar [verdachte] is op 1 juli 2018 doorgestuurd naar / verstrekt aan iemand die werkzaam is in de vastgoedsector (Bron: 2004231530. DOC)
V: Wat vindt u daarvan?
A: Dat hoort niet.
(…)
In de voorbereiding is dit vertrouwelijk want het kan tot het college nog veranderen. En daarnaast geeft het inzicht over hoe wij met elkaar puzzelen om het project financieel dekkend te krijgen.
V: Ons is gebleken dat [betrokkene 1] , directeur van [A] BV deze informatie heeft ontvangen. (...) Had [A] BV een rol bij de bouw van het OCC project?
A: Volgens mij niet.”
Bespreking van de eerste deelklacht
3.5
De eerste deelklacht houdt in dat het oordeel van het hof dat het e-mailbericht van 26 juni 2018 ‘enig geheim’ in de zin van art. 272 Sr is, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat dit oordeel ontoereikend en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof heeft miskend dat de uitzondering op het uitgangspunt van openbaarheid van raadsstukken uitsluitend bestaat indien expliciet geheimhouding is opgelegd op grond van de Gemeentewet, in samenhang met de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). De omstandigheid dat het raadsvoorstel nog geheim had kunnen worden verklaard, doet daar niet aan af, omdat de rechter slechts dient te toetsen of de geheimhoudingsplicht (volgens de formele regels) is opgelegd. Gelet op de inhoudelijke overeenkomst tussen de door de verdachte verzonden e-mail en het raadsvoorstel, zou dan ook geen geheimhouding kunnen gelden voor de e-mail, zo begrijp ik het middel.
3.6
De tenlastelegging is toegesneden op art. 272 Sr. Deze bepaling luidt:
“Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.”
3.7
Bij de beoordeling van de deelklacht is om te beginnen van belang dat art. 272 Sr strekt tot de bescherming van het vertrouwen dat door de openbaarmaking van geheimen wordt geschonden en beoogt te verzekeren dat vertrouwelijke gegevens worden bewaard. [5] Onder ‘enig geheim’ in de zin van deze bepaling valt “informatie die is bestemd om niet bekend te worden, behalve voor zover deze door daartoe bevoegde personen bekend wordt gemaakt”. [6] Bij de beoordeling of van geheime gegevens sprake is, dient acht te worden geslagen op onder meer de aard van de informatie en het moment waarop en de hoedanigheid waarin de geheimhoudingsplichtige hiervan kennis kreeg. [7]
3.8
De stellers van het middel hebben bij het hof een beroep gedaan op de bij de gemeente Rotterdam gehanteerde notitie ‘Openbaar of geheim’ om te onderbouwen dat raadsvoorstellen in beginsel openbaar zijn. Deze notitie komt (in ieder geval grotendeels) overeen met art. 19 lid 2 Gemeentewet, dat voorschrijft dat voorafgaand aan de vergadering van de gemeenteraad de agenda en “de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de informatie waarop een verplichting tot geheimhouding rust (…) tegelijkertijd met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage [worden] gelegd”. Ook wijzen de stellers van het middel op de Wet openbaarheid van bestuur, waarbij zij kennelijk aannemen dat een raadsvoorstel een document is dat desgevraagd steeds op grond van de Wet openbaarheid van bestuur dient te worden verstrekt. [8]
3.9
Het standpunt van de verdediging verdient op twee punten nuancering. Ten eerste was volgens de vaststellingen van het hof ten tijde van het verzenden van de e-mail nog geen sprake van een raadsvoorstel. De stand van zaken was dat een conceptraadsvoorstel was opgesteld dat nog niet was vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. [9] Het voorstel had dus nog kunnen worden aangepast, zoals naar de vaststelling van het hof tekstueel ook is gebeurd. Het voorstel aan burgemeester en wethouders is vervolgens door het college geheim verklaard, waarbij overigens uit de vaststellingen van het hof niet blijkt of daaronder ook het conceptraadsvoorstel valt zoals dat aan het college oorspronkelijk was voorgelegd. Op conceptraadsvoorstellen of bijvoorbeeld bijlagen bij een collegevoorstel heeft art. 19 Gemeentewet geen betrekking. De verdediging heeft bij het hof niet gesteld dat de aangehaalde passages uit de notitie ‘Openbaar of geheim’ ook betrekkingen hebben op dergelijke concepten.
3.1
De tweede nuancering is dat openbaarheid van documenten over een bestuurlijke aangelegenheid niet zonder meer voortvloeide uit de destijds geldende Wet openbaarheid van bestuur. Die wet kende immers in art. 10 en 11 Wob (oud) een aantal (limitatieve) gronden om documenten niet te verstrekken. [10] Het oordeel over het bestaan van deze gronden en, in geval van art. 10 lid 2 Wob (oud), de afweging van de daar genoemde gronden tegen het belang van de openbaarheid, kwam toe aan het bevoegde bestuursorgaan (art. 3 en 6 Wob (oud)). Bij documenten die onder burgemeester en wethouders berusten was het oordeel daarover dus aan het college en niet aan een individuele wethouder. In verband met het ten laste gelegde is in dat verband van belang dat art. 272 Sr niet strafbaar stelt het verstrekken van informatie in zijn algemeenheid, maar het verstrekken daarvan in strijd met een geheimhoudingsplicht. Voor de strafrechter is dus niet zo zeer van belang of een bepaald type gegevens in het algemeen openbaar is, maar of in het specifieke geval een geheimhoudingsplicht geldt.
3.11
Het middel berust op de opvatting dat geheimhouding van de door de verdachte verzonden e-mail slechts kan voortvloeien uit de wet. De stellers van het middel hebben het oog op art. 25 lid 2 [11] (oud) Gemeentewet, dat ten tijde van het tenlastegelegde feit het college de bevoegdheid gaf geheimhouding op te leggen “ten aanzien van stukken die zij aan de raad overleggen”. Zoals hiervoor uiteengezet, was op dat moment echter nog geen sprake van een aan de raad overgelegd raadsvoorstel. Het hof noemt daarnaast nog art. 55 (oud) Gemeentewet, dat het college onder andere de bevoegdheid gaf geheimhouding op te leggen “omtrent de inhoud van de stukken die aan het college worden overgelegd”. [12] Zoals eveneens hiervoor uiteengezet, heeft het college van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Voor beide bevoegdheden geldt echter dat deze geen directe betrekking hebben op een e-mail zoals genoemd in de tenlastelegging. Dit is immers geen aan de gemeenteraad of aan het college als zodanig overgelegd stuk.
3.12
Naast de mogelijkheid om op grond van de wet een geheimhoudingsplicht op te leggen, bestaat naar mijn mening echter ook ruimte voor een geheimhoudingsplicht die voortvloeit uit een ambt. De aanname dat gemeentelijke gegevens alleen geheim kunnen zijn na een expliciet besluit daarover, verdraagt zich niet met het beperkte bereik van de genoemde bepalingen uit de Gemeentewet en met het bestaan van belangen voor geheimhouding zoals die ook tot uitdrukking kwamen in art. 10 en 11 Wob (oud). Het verdraagt zich evenmin met de “politieke werkelijkheid van het gemeentebestuur” die, zo schrijft Munneke, “uiteraard ook allerlei vertrouwelijke mededelingen, informele besprekingen en interne communicatie [kent] waarvoor geen formele geheimhouding op de grond van de Gemeentewet geldt, maar die toch niet zonder meer bedoeld is om (op dat moment) openbaar te worden.“ [13]
3.13
Dit komt ook tot uitdrukking in bijvoorbeeld HR 24 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2855. In deze zaak had een wethouder op de avond van de moord van Pim Fortuijn de naam te horen gekregen van de verdachte van die moord. Nog diezelfde avond heeft hij deze naam doorverteld. Van een (bij besluit opgelegde) wettelijke geheimhoudingsplicht was geen sprake. Het hof oordeelde volgens de Hoge Raad echter terecht dat in deze vroege fase van het opsporingsonderzoek de identiteit van de verdachte als een geheim had te gelden, waarvan de wethouder uit hoofde van zijn ambt op de hoogte was gebracht. [14]
3.14
Het hof heeft - kort gezegd - bewezenverklaard dat de verdachte een geheimhoudingsplicht heeft geschonden die op hem rustte vanwege een ambt. Van het onderdeel van de tenlastelegging dat de geheimhoudingsplicht voortvloeide uit een wettelijk voorschrift, heeft het hof de verdachte vrijgesproken.
3.15
Het oordeel van het hof dat “anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt (…) het feit dat er (nog) geen geheimhouding was opgelegd op grond van de Gemeentewet, dus op zichzelf niet [betekent] dat er voor stukken of informatie geen geheimhouding als bedoeld in artikel 272 Sr kan gelden” getuigt in het licht van het bovenstaande niet van een onjuiste rechtsopvatting. Aan dit oordeel doet ook niet af dat het toepasselijke reglement van orde van het college van burgemeester en wethouders geen bepaling bevatte over geheimhouding van stukken.
3.16
Het hof heeft vervolgens de aard van de door de verdachte verstrekte informatie langs twee lijnen bepaald. Ten eerste heeft het hof vastgesteld dat het raadsvoorstel in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 3 juli 2019 nog geheim had kunnen worden verklaard (naar ik aanneem op grond van art. 25 lid 2 Gemeentewet). Openbaring van de inhoud van het raadsvoorstel voorafgaand aan die vergadering zou dit feitelijk onmogelijk maken. Ten tweede heeft het hof overwogen dat in de betreffende fase van beleidsvoorbereiding in het college een open overleg mogelijk moet zijn over veelal onvoldragen standpunten en voorstellen. Dit wordt gefrustreerd als de standpunten van enkele wethouders, waarover het college nog moest beraadslagen, naar buiten worden gebracht.
3.17
Voor zover het middel zo moet worden gelezen dat daarin ook de begrijpelijkheid van deze oordelen wordt bestreden, breng ik het volgende naar voren.
3.18
Wat de eerstgenoemde grond voor het aannemen van een (ambts)geheim betreft, is de vaststelling van het hof dat het raadsvoorstel nog geheim had kunnen worden verklaard in cassatie niet bestreden. Dat het hof daaruit een belang heeft afgeleid om over een dergelijk voorstel aan onbevoegden geen mededelingen te doen voordat de beslissing over geheimhouding is genomen, acht ik niet onbegrijpelijk. Dit belang ligt besloten in de doelstelling van de destijds geldende wettelijke geheimhoudingsregeling.
3.19
Wat de tweede grond betreft, sluit het hof aan bij het belang dat ook ten grondslag ligt aan het door het hof in zijn overwegingen genoemde art. 54 lid 1 Gemeentewet. Volgens deze bepaling zijn vergaderingen van het college van burgemeester en wethouders in beginsel besloten. De memorie van toelichting bij de invoering van deze bepaling hield onder andere het volgende in:
“Hoewel ook bij de beleidsvoorbereiding waar mogelijk naar openbaarheid moet worden gestreefd, is er een fase in de beleidsvoorbereiding waarin open overleg over veelal nog zeer onvoldragen standpunten en voorstellen noodzakelijk is. Deze situatie doet zich vooral met betrekking tot het college van burgemeester en wethouders veelvuldig voor. In dergelijke gevallen zou openbaarheid van het beraad remmend kunnen werken.
In dit verband zij erop gewezen dat ook de Wob ten aanzien van stukken die zijn opgesteld met het oog op de hiervoor genoemde vormen van beraad een uitzondering op de openbaarmakingsplicht inhoudt. Op grond daarvan is in artikel 54 gekozen voor het in beginsel handhaven van het huidige stelsel van beslotenheid van de vergaderingen van het college van burgemeester en wethouders …” [15]
3.2
De memorie van toelichting trekt daarmee een parallel met art. 11 Wob (oud). Volgens het eerste lid van deze bepaling wordt “[i]n geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, (…) geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.” Dergelijke gegevens zijn dus in beginsel niet openbaar. De daardoor ontstane mogelijkheid om zonder consequenties standpunten en ideeën te onderzoeken, komt de kwaliteit van de beleidsvorming ten goede. Het voorkomt ook dat (de opvattingen van) ambtenaren in politieke discussies worden betrokken. Het doet bovendien recht aan het gegeven dat politici slechts verantwoordelijk zijn voor de opvattingen die zij voor hun rekening kunnen en willen nemen en niet voor hun eerste ingevingen of voor opvattingen die niet door de collegiale besluitvorming zijn gekomen. [16] Voor art. 11 Wob (oud) maakt het daarbij niet uit of de persoonlijke beleidsopvattingen wel het uiteindelijke standpunt van de betrokkene blijken weer te geven. [17] Onder documenten opgesteld voor intern beraad kunnen ook samenvattingen en conclusies van interne besprekingen vallen. [18]
3.21
Het hof heeft het belang dat aan deze bepaling ten grondslag ligt in zijn oordeel betrokken. [19] Dit heeft het hof kunnen doen, aangezien dit in het recht erkende belangen zijn die reden kunnen zijn de verspreiding van informatie te beperken. [20]
3.22
In verband met de begrijpelijkheid en toereikendheid van ’s hofs oordeel wijs ik er samenvattend op dat het hof in het bestreden arrest onder meer heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 juni 2018 een dichte envelop heeft ontvangen met onder meer een (concept)besluit van het college getiteld ‘Besluit College’ met daarop: ‘Geheim’ en als onderwerp: ‘Onderwijs- en Cultuurcomplex - gebiedsontwikkeling Spuikwartier’ (bewijsmiddel 10), en een (concept) ‘Raadsvoorstel van het college’ inzake het OCC over scopeuitbreiding van het OCC, de stijging van de investering daardoor met € 20 miljoen en de wijze waarop voor die € 20 miljoen dekking beschikbaar is. Het hof heeft verder vastgesteld dat de e-mail die de verdachte aan [betrokkene 1] heeft doorgestuurd informatie bevatte, te weten de standpunten van de beide wethouders over de wijze van dekking van de scope-uitbreiding, die een belangrijk onderdeel van het betreffende raadsvoorstel is geworden. Daarbij heeft het hof over de hoedanigheid van de verdachte overwogen dat hij een eed als wethouder heeft afgelegd, dat voor hem een gedragscode geldt en dat hij als wethouder functioneerde binnen het college, terwijl dit college verantwoordelijk is voor een “open en eerlijk overleg” en voor de besluitvorming over de geheimhouding van het raadsvoorstel.
3.23
Het hof komt vervolgens tot het oordeel dat de verdachte deze e-mail niet mocht doorsturen aan derden, niet-collegeleden. Hiermee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de informatie in de e-mail, op dat moment voorafgaand aan de vergadering van het college, moet worden aangemerkt als informatie die is bestemd om niet bekend te worden, behalve voor zover deze door daartoe bevoegde personen bekend wordt gemaakt. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Het hof heeft bij zijn oordeel ook kunnen betrekken dat het college op het moment dat de verdachte de e-mail doorstuurde nog geen beslissing had kunnen nemen over het opleggen van een geheimhoudingsplicht ten aanzien van de ook in die e-mail vervatte informatie.
3.24
Ik wijs er tot slot nog op dat in aansluiting hierop uit de bewijsvoering van het hof volgt dat de uitvoerend secretaris van het college van burgemeester en wethouders heeft verklaard dat voordat een college een besluit heeft genomen alles op de agenda geheim is en dat hieronder ook alle stukken vallen die zijn meegestuurd (bewijsmiddel12), alsmede dat dit wordt bevestigd door de andere wethouder die was betrokken bij het overleg dat heeft geleid tot het opstellen van de doorgezonden e-mail (bewijsmiddel 14).
3.25
Dat betekent dat de eerste deelklacht faalt.
Bespreking van de tweede deelklacht
3.26
De tweede deelklacht houdt in dat het oordeel van het hof dat de verdachte “wist of redelijkerwijs moest vermoeden” dat de inhoud van het e-mailbericht van 26 juni 2018 enig geheim betrof dat hij uit hoofde van zijn ambt verplicht was te bewaren, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans ontoereikend en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd. De stellers van het middel voeren in de toelichting op deze deelklacht onder meer aan dat in deze “elke vorm van aanduiding mededeling of begeleidende context waaruit rekwirant moest of had kunnen afleiden dat de betreffende informatie uit het e-mailbericht een geheim betrof”.
3.27
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte de e-mail, die informatie bevatte die een belangrijk onderdeel van het betreffende raadsvoorstel is geworden, niet mocht doorsturen aan derden, niet-collegeleden en dat hij derhalve redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij uit hoofde van zijn wethouderschap verplicht was om deze e-mail op dat moment geheim te houden totdat in het college over het raadsvoorstel zou zijn gesproken en totdat over de geheimhouding door het college negatief zou zijn beslist. Het hof heeft daarbij onder meer in aanmerking genomen dat deze e-mail zag op dezelfde kwestie als het raadsvoorstel en dat de verdachte het raadsvoorstel met de andere stukken in een gesloten envelop had ontvangen waarop ‘geheim’ stond. Het hof heeft er voorts op gewezen dat de verdachte had moeten begrijpen dat het voor een goede geheimhoudingsbeslissing belangrijk was dat de burgemeester en wethouders over de inhoud van het (mogelijke) raadsvoorstel als eersten (en enigen) kennis konden nemen. Het mede hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt als wethouder van de gemeente Den Haag, verplicht was om de e-mail geheim te houden, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel van het hof is voorts niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
3.28
Dat betekent dat de tweede deelklacht faalt.
Bespreking van de derde deelklacht
3.29
De derde deelklacht komt op tegen het oordeel van het hof dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het schenden van het ambtsgeheim als bedoeld in art. 272 Sr. Daartoe wordt aangevoerd dat “de betreffende informatie werd gedeeld binnen een gesloten, partijpolitiek overlegkader en zodoende uitdrukkelijk niet met het oogmerk om een geheim prijs te geven.” In dat verband wijzen ze erop dat [betrokkene 1] als adviseur deel uitmaakte van de klankbordgroep en dat hij in die hoedanigheid ook eerder betrokken was geweest bij de coalitieonderhandelingen over het OCC-dossier. Zie ik het goed, dan heeft deze klacht niet zozeer betrekking op het bewezenverklaarde opzet, maar op de door het hof gegeven uitleg en de motivering van het bestanddeel ‘schenden’ als bedoeld in artikel 272 Sr.
3.3
De Hoge Raad heeft in een arrest van 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:523 overwogen dat “uit de wetsgeschiedenis volgt dat het ‘schenden’ van een geheim in de zin van artikel 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is.”
3.31
Het hof heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat [betrokkene 1] lid van de klankbordgroep was, niet maakt dat hij tot de kring behoorde met wie de verdachte de e-mail mocht delen. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat [betrokkene 1] geen ambtenaar was binnen de gemeente met betrokkenheid bij het OCC-project en dat hij niet was beëdigd of zelf tot (verdere) geheimhouding was verplicht. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de verdachte de e-mail met geheime informatie heeft verstrekt aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is. Daarmee heeft het hof ook het standpunt van de verdediging verworpen dat erop neerkomt dat de verdachte naar eigen inzicht de kring van gerechtigden tot de informatie mocht uitbreiden, zonder instemming van het gemeentebestuur en zonder waarborgen die verdere verspreiding tegengaan. Dat oordeel van het hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
3.32
De derde deelklacht faalt en daarmee faalt het eerste middel in zijn geheel.

4.Het tweede middel

4.1
Het tweede middel bevat de klacht dat het hof de verwerping van het beroep op overmacht noodtoestand onbegrijpelijk, althans ontoereikend heeft gemotiveerd.
4.2
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2024 hebben de raadslieden van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig een overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt voor zover voor de beoordeling van het middel van belang in (met weglating van een voetnoot):
“424 (…)
- Dit het meest politiek gevoelige dossier betrof waar al tijdens de coalitieonderhandelingen uitgebreid over is gesproken, waarbij de in eerste aanleg door de verdediging geschetste context er wel degelijk toe doet. Na de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg heelt de enquêtecommissie Amare gerapporteerd: ‘
Amare staat er nu; de wijze waarop de besluitvorming door de jaren heen tot stand is gekomen, is absoluut niet vlekkeloos verlopen. De komst van Amare is het meest politiek gevoelige dossier van de afgelopen 20 jaar gebleken.’ (bijlage 2). Het bevestigt het standpunt van [medeverdachte] en [verdachte] dat dit het meest gevoelige dossier betrof.
(…)
- Mocht uw hof - anders dan de rechtbank - oordelen dat [medeverdachte] en/of [verdachte] wél hun ambtsgeheim hebben geschonden, dan stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat er sprake is van de rechtvaardigingsgrond overmacht in noodtoestand, en dat [medeverdachte] en/of [verdachte] ontslagen dienen te worden van alle rechtsvervolging. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat deze grond aan de orde kan komen bij schending van het ambtsgeheim en dat daarbij door de strafrechter dient te worden beoordeeld of en in hoeverre de niet naleving van de geheimhoudingsplicht in het concrete geval kan worden gerechtvaardigd op grond van de door de verdachte gediende belangen. Uit de inhoud van de pleitnotitie in eerste aanleg volgt dat [medeverdachte] en [verdachte] handelden zoals zij hebben gehandeld, doordat het om gigantische bedragen ging (elf miljoen euro extra), en [medeverdachte] en [verdachte] aan hun water voelden dat er iets niet klopte. Het betrof het politiek meest gevoelige dossier. Daarbij hebben zij de - voor noodtoestand vereiste - proportionaliteit en subsidiariteit in acht genomen, door slechts te delen met (een klein deel van de) klankbordgroep. Om zo tot een afgewogen beslissing te kunnen komen over dit gigantische bedrag.
(…)
428. Voordat wordt ingegaan op de concrete verdenking van het schenden van het ambtsgeheim, is het goed om stil te hebben gestaan bij wat eerder in dit pleidooi reeds naar voren is gebracht en waar niet zomaar aan voorbij kan worden gegaan. In de politiek is hef usance dat er ruggespraak wordt gehouden met de achterban, zeker bij de meest belangrijke en gevoelige onderwerpen die spelen. Allereerst om het simpele gegeven dat dit vanzelfsprekend je achterban is en je hen op de. hoogte wilt houden van, en wilt meenemen in, belangrijke beslissingen die zullen moeten worden genomen. Ten tweede is dat omdat een specifiek en deskundig deel van je achterban veel, zo niet meer, weet van de materie waarover beslissingen moeten worden genomen. Een bepaald deel van de achterban kan daarmee als geen ander inschattingen maken, adviezen geven en meedenken over het besluitvormingsproces.
429. De verdediging realiseert zich terdege dat het feit dat het in de politiek usance is om ruggespraak bij de achterban te houden, niets zegt over mogelijk gepleegde ambtsmisdrijven, zoals schending van het ambtsgeheim. Het doet echter geen recht aan de daadwerkelijke politieke situatie in Nederland om hier volledig aan voorbij te gaan: Feit is dat politieke partijen contact onderhouden met hun achterban over belangrijke te nemen beslissingen.
4.3
Ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2024 heeft de raadsman verder onder andere nog het volgende aangevoerd:
“Met betrekking tot de schending ambtsgeheim heeft de verdediging subsidiair een beroep op overmacht gedaan. Ten aanzien van het OCC waren de belangen groot. Het ging om veel geld. Uitgangspunt bij het beroep op overmacht is dat het aan rechter is om te beoordelen of en in hoeverre niet-naleving van de geheimhoudingsplicht kan worden gerechtvaardigd op grond van de belangen die cliënt en [medeverdachte] moeten dienen. Er was sprake van een belangenconflict. Volgens het openbaar ministerie moet vaststaan dat de verdachte alternatieve wegen heeft gezocht. Dat zou volgen uit een uitspraak uit 2015. In dat arrest wordt echter slechts overwogen dat niet is gezocht naar alternatieve wegen en dat dit moet meewegen bij de vraag of sprake was van een acute noodsituatie. Het is dus geen keiharde eis dat moet zijn gezocht naar een alternatieve weg. Ik verwijs naar de feiten en omstandigheden zoals die in het pleidooi zijn benoemd met betrekking tot het OCC, waaronder de volgende twee. Ten eerste dat [medeverdachte] en [verdachte] aan hun water aanvoelden dat iets niet klopte. Dat. dit zo was blijkt al uit het latere onderzoek door de raadsenquêtecommissie. Daarnaast geldt dat zij nieuwbakken wethouders waren en dat alles onder hoge tijdsdruk plaatsvond. Kan gelet hierop, gesproken worden van een acute noodsituatie? De verdediging meent van wel. [medeverdachte] en [verdachte] handelden vervolgensop een proportionele wijze, door slechts de informatie te delen met een paar leden van de klankbord groep die geen belang hadden bij het. OCC. Er was een gerechtvaardigd belang gediend van de stad Den Haag.”
4.4
Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende overweging opgenomen:

Beroep op overmacht
Het hof stelt voorop dat een beroep op overmacht in noodtoestand slechts kan slagen wanneer sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actuele concrete nood, bestaande uit een belangenconflict, en die geëigend is om daaraan een einde te maken. Daarbij geldt dat het gedrag aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit dient te voldoen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waaruit zou volgen dat sprake was van een noodtoestand, in die zin dat het beroep van de verdachte op overmacht gehonoreerd moet worden. Dat het om gigantische bedragen ging, hij of [medeverdachte] aanvoelde dat er misschien iets niet klopte (wat daar verder ook van zij nu niet is gebleken dat het (concept-)collegebesluit of het raadsvoorstel is tegengehouden) en daarom bereid was informatie te geven aan leden van de klankbordgroep, is daarvoor niet voldoende.
Het verweer wordt verworpen on het in zoverre bewezenverklaarde levert een strafbaar feit op.”
4.5
Bij de beoordeling van een beroep op noodtoestand in de zin van noodtoestand moet worden vooropgesteld dat uitzonderlijke omstandigheden in een individueel geval kunnen meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen - in het algemeen gesproken - dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren. [21] Voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand dient het beroep te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het belang dat met de wetsovertreding wordt gediend, moet zwaarder wegen dan het belang dat met wetsconform handelen is gediend en er was geen redelijk alternatief. In het geval als het onderhavige zal de rechter, indien een beroep op noodtoestand wordt gedaan, moeten beoordelen of en in hoeverre de niet naleving van de geheimhoudingsplicht kan worden gerechtvaardigd op grond van de door de verdachte gediende belangen. [22]
4.6
Het hof heeft het beroep op noodtoestand beoordeeld tegen de achtergrond van zijn overwegingen over de geheimhoudingsplicht. Zoals hiervoor uiteengezet, heeft het hof aan de geheimhoudingsplicht twee belangen ten grondslag liggen. Ten eerste de goede werking van de wettelijke geheimhoudingsregeling. Ten tweede het beschermen van de kwaliteit van de interne besluitvorming van het college van burgemeester en wethouders. Zoals samengevat in de toelichting op het middel heeft de verdediging het belang van de “politieke interne besluitvorming” binnen de partij van de verdachte daartegenover gesteld.
4.7
Het hof heeft in het bestreden arrest de in de rechtspraak geformuleerde maatstaf, zij het in iets andere bewoordingen, vooropgesteld. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit zou volgen dat sprake was van een noodtoestand. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat namens de verdachte in hoger beroep over de respectievelijke zwaarte van de belangen niet meer is aangevoerd dan dat het om gigantische bedragen en om een politiek meest gevoelig dossier ging en dat [medeverdachte] en de verdachte aan hun water voelden dat er iets niet klopte Zonder nadere toelichting kunnen deze omstandigheden echter evengoed het belang onderbouwen van een besluit tot geheimhouding van het raadsvoorstel en van een kwalitatief goede besluitvorming binnen het college. Het hof heeft vervolgens (kennelijk) geoordeeld en kunnen oordelen dat die omstandigheden niet maakten dat er sprake was van een noodtoestand. Ik merk daarbij op dat het hof terecht geen betekenis heeft toegekend aan de stelling dat het “usance [is] dat er ruggespraak wordt gehouden met de achterban, zeker bij de meest belangrijke en gevoelige onderwerpen die spelen”. Van noodtoestand kan immers alleen sprake zijn als sprake is van uitzonderlijke omstandigheden in een individueel geval.
4.8
Het tweede middel faalt.

5.Afronding

5.1
Beide middelen falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHDHA:2024:1017 (parketnummer 22-001372-23).
2.De naam van deze partij is voor de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 2018 gewijzigd in ‘ [...] .
5.Vgl. HR 27 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD1070.,
6.HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1197, rov. 3.2.2.
7.HR 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2855.
8.In dit verband zou ook genoemd kunnen worden de in art. 169 lid 2 en 3 Gemeentewet genoemde verplichting van het college van burgemeester en wethouders om (desgevraagd) inlichtingen te verstrekken aan de gemeenteraad. Meer hierover in E.J. Daalder,
9.Een en ander op grond van art. 160 lid 1 sub b Gemeentewet.
10.Deze wet is met de inwerkingtreding van de Wet open overheid (Woo) op 1 mei 2022 ingetrokken,
11.Dat maak ik tenminste op uit de omschrijving van de wettelijke bevoegdheid in punt 11 van de toelichting op het middel. Feitelijk wordt genoemd het eerste lid van dit artikel.
12.Beide artikelen zijn met de inwerkingtreding van de Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur op 1 april 2023 komen te vervallen (wet van 13 oktober 2022,
13.S.A.J. Munneke, in:
14.Vgl. ook HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2422 (art. 81 RO) en de daaraan voorafgaande conclusie van AG Hofstee.
16.Daalder, a.w., p. 484-487.
17.AbRvS 3 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU0394.
18.Daalder, a.w., p. 466.
19.Dit belang kan ook reden zijn voor het college om niet te voldoen aan de in noot 8 genoemde verplichting inlichtingen te verstrekken aan de gemeenteraad, zie Daalder, a.w., p. 38 en 54. Art. 5.2 Woo kent een iets aangescherpte weigeringsgrond voor persoonlijke beleidsopvattingen in documenten voor intern beraad.
20.Volgens de ten tijde van het tenlastegelegde geldende art. 23 en 55 (oud) Gemeentewet mocht geheimhouding alleen worden opgelegd door de raad respectievelijk het college op grond van een belang, genoemd in artikel 10 Wob (oud). Aan het gegeven dat art. 11 Wob (oud) hier niet wordt genoemd, zou ik niet a contrario de conclusie willen verbinden dat het belang dat aan dit artikel ten grondslag ligt niet mede een geheimhoudingsplicht in het leven kan roepen. Temeer omdat de weigeringsgrond van art. 10 lid 2 sub g Wob (oud), het voorkomen van onevenredige benadeling, zo kan worden uitgelegd dat intern beraad van de overheid daaronder valt. Zie Daalder, a.w., p. 453.
21.Voor het eerst aangenomen in HR 15 oktober 1923, ECLI:NL:HR:1923:243 (Opticien). Zie ook HR 16 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7938 en HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5967.
22.HR 17 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4610.